Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

LODENSTEINS WEEGSCHAAL (27)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LODENSTEINS WEEGSCHAAL (27)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er wordt weleens gezegd, dat wij in hetgeen wij beminnen geen gebrek zien. Maar dan spreken we over een vleselijke liefde. De vleselijke liefde acht de zonden in de ander om eigen voordeel licht. De rechte liefde echter draagt smart over de gebreken, die wij zien in degenen, die wij liefhebben.

Wat Gods werk aan de ziel betreft gaat het niet op om te zeggen: de liefde ziet geen kwaad. De liefde Gods zoekt de ziel op om die te verlossen van het hoogste kwaad. En dat kwaad is de zonde. Zou de Heere dan over het hoofd zien hetgeen waarvan Hij juist de voorwerpen van Zijn liefde zoekt te verlossen? We mogen daarom de liefde Gods niet vergelijken met onze dikwijls blinde en dwalende liefde. Ook wordt dei liefde bij ons vaak door domheid beheerst. Maar dit alles kan in God niet zijn. Hij haat de struikelingen en zondige daden in de gelovigen juist omdat zij Zijn beminden zijn.

De schoonheid, die de Heere in de Zijnen bemint, is de heiligheid. Paulus ijverde om de Gemeente van Corinthe als een reine maagd aan Christus voor te stellen. 2 Cor. 11 : 2. De Heere begeert het Verbond en de vereniging met de Zijnen. Maar de struikelingen en zonden maken een scheiding tussen hen en hun God. Jes. 59:2. De Heere verwacht ook van de Zijnen, dat ze Zijn Naam verheerlijken, hun naaste stichten en met hun wandel zoeken te winnen. 1 Petr. 3:1. Door hun zonden echter ontheiligen zij Zijn Naam en geven ergernis. Uit al deze redenen blijkt nu volgens Lodenstein, „dat de liefde, waarmee de Heere de Zijnen, de herborenen, liefheeft, geenszins tot verkleining of verlichting, maar wel tot verzwaring en vergroting van hun struikelingen of zondige misgrepen toedoet."

Lodenstein ontzette zich over de geesteloosheid en oppervlakkigheid, die onder het kerkvolk openbaar kwam. Aan de zonden wilden ze niet zo zwaar tillen. Ze deden dat onder het voorwendsel, dat toch de struikelingen van de ware leden van de kerk zeer klein en licht te achten waren. Vervolgens rekenden zij zichzelf graag tot de levende leden. Zulk een leer naar het vlees maakte grote opgang. Dat Lodenstein scherp getuigde tegen deze volksdwaling, verwekte veel vijandschap. Het heeft dan ook aan aanklachten niet ontbroken. Iemand schreef zelfs anoniem een vers van 138 regels, vol met gal en bitterheid.

Volksdwalingen groeien gestadig aan als er niet krachtig tegen wordt getuigd. In onze dagen schijnt het wel of sommigen van mening zijn, dat onbekeerde mensen in feite niet te bestraffen zouden zijn, maar veeleer alleen te beklagen. We moeten ze vooral onze gunning tonen en ons medelijden. Ze moeten liefderijk worden toegesproken met de wens, dat de Heere hen nog

gedachtig mocht zijn om ook hen in het geluk van Gods volk te doen delen. Maar wie de auteur is van deze dwaling, laat zich niet moeilijk raden.

De Heere Zelf spreekt door Paulus echter geheel anders, namelijk: at Hij met vlammend vuur wraak doen zal over degenen, die God niet kennen, en over degenen die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn. 2 Thess. 1:8. Zachte woorden kunnen we nog wel waarderen, maar Gods Woord stelt schuldig. Hoe hebben onze vaderen hierin toch geheel anders gehandeld! Lees eens uit Bostons Viervoudige Staat over de ellende van 's mensen natuurstaat. Het lijkt wel liefderijk de mensen zo vriendelijk toe te spreken, zodat ze er in gestijfd worden de schuld van hun onbekeerd zijn bij God te zoeken. Maar de schuld ligt geheel en al in onze boosheid. Het is de rechte liefde niet als we ons medelijden stellen boven de wijsheid Gods. De volksdwaling van het licht achten der struikelingen leidde tot een grote verblinding onder het volk. 't Zijn maar struikehngen, zo werd er dan gezegd. De reizigers op de weg naar de hemel ontmoeten vele stenen des aanstoots, waarover zij struikelen of vallen. En het is een voorrecht tot roem van Gods genade als het bij een struikeling blijft en wij niet geheel en al vallen. Dan is de zonde niet zo groot in uitgebreidheid, maar de zonde is evenwel verdoemelijk. Daarom waarschuwt Lodenstein ernstig tegen het verkeerd gebruik van het woord struikeling. David struikelde op de weg des levens in de zaak met Uria, de Hethiet. 1 Kon. 15:5. Maar als we dit een struikeling noemen om het een kleine zonde te achten, dan wordt het woord vals gebruikt. Lodenstein zegt daarvan: , Noch tans geschiedt dit doorgaans onder ons, tot verkleining der zonden van hen, die menen, dat ze gelovig zijn."

Verkeerd wordt het woord „struikeling" gebruikt, als we allerlei omstandigheden als de oorzaak aanwijzen. Eva was de rader, maar Adam de dader. Als we halverwege op onze zondige wegen terugkeren, dan misbruiken we dat, om de bedreven zonden minder verdoemelijk te achten. Zo wordt het woord „zwakheid" dikwijls voor een vallen in zonde gebruikt. Lodenstein merkt dan op, dat alleen bij de levende kerk sprake van zwakheid kan zijn. Van een dode zeggen we niet, dat hij zwak is. De Heere Jezus sprak tot Zijn discipelen: „Waakt en bidt opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak." Maar als we spreken van zwakheid om onze zonden minder boos, vuil en verdoemelijk te achten, zo gebruiken we het woord geheel verkeerd.

In het kort: en struikeling is een misgreep van een wandelaar op de heilige weg, met een heerlijk einde, verlicht door Gods Geest en gaande in de mogendheden des Heeren, Heeren. Ps. 71 : 16. Daarom is zulk een struikeling zo erg. Zwakheid is een vergrijp van één, die van dood levend is gemaakt en in wie de Heilige Geest woont, in wie Christus leeft en die alles vermag in Christus, Die hem kracht geeft. Daarom is het een woord, dat ons beschaamd moet maken, wegens de lelijkheid en schande-Hjkheid van die zwakheid. Lodenstein acht het dan ook een onbeschaamde dwaling, door velen maar heel gewoon geacht, dat de woorden struikeling en zwakheid op een verlichting van de zonden zouden zien. Als het zo bij ons ligt, zullen we wel niet zo vaak bidden:

Ik zet mijn treden in Uw spoor. Opdat mijn voet niet uit zou glijden; Wil mij voor struikelen beurijden, En ga mij met Uw heillicht voor. Ps. 17:3

Het licht achten van de zonde komt al verder openbaar in het doen van belijdenis daarvan. Voor velen is dat maar een vorm, zonder enige inhoud. Och, ze zijn gestruikeld ! Maar wat verwachten we nu eigenlijk van een zwak mens ? Lodenstein voegt er bij: ze zouden er bijna een christelijke struikeling van maken". Zonder schaamte, zonder smart, zonder ware verslagenheid des harten en een besef van schuld, worden de zonden bekend. Daaruit blijkt, dat ze niet als zonden gerekend worden. Zulk een belijdenis kan Gode niet behagen en leidt tot verharding. Velen belijden wel, dat zij zondige mensen zijn, maar alleen zolang zij dat met, , zalf van menselijke zwakheid" kunnen zalven. Maar hij belijdt die niet tot zijn schanden, smaad en schaamte. En wordt de schuld van de zonde wat al te na aangedrongen, dan klinkt het al spoedig: e zijn tenslotte geen engelen. Misschien zeggen we tegenwoordig: k ben tenslotte maar onbekeerd. Daaruit blijkt dat zulk een belijdenis in de grond der zaak alleen maar dient om onze schande te bedekken. Wat zal dat wat zijn als we zo moeten sterven en de vlekkeloos reine Majesteit buiten de verzoening in Christus moeten ontmoeten. Lodenstein vergelijkt een dergelijke belijdenis met , , een vrijuit spreken der zonden op de wijze van Sodom", volgens Jes. 3 : 9.

In veel kerkelijke gemeenschappen is de toestand dezelfde als in Lodensteins dagen. Men rekent zich tot de levende kerk. Maar met hetzelfde gemak rekenen wij ons tot de onbekeerden en we beven niet op onze voeten bij de gedachte, wat of dat eigenlijk inhoudt. Maar voor ieder geldt hetzelfde: we willen wel bekennen, dat we zondig zijn en we wensen wel, dat we het kwaad niet hadden gedaan. Maar we vinden het niet terecht als er naar onze mening zo onbarmhartig over de zonden wordt geoordeeld. We zijn toch geen goddelozen ? En er is toch vergeving voor zelfs de grootste zonden? Uit dit alles blijkt, dat we de zonden in haar eigen aard niet als zonde, dus als verdoemelijk voor God, hebben leren kennen. Met allerlei uitvluchten verkleinen we de zonde en zeggen misschien, dat we toch niet vreemd zijn van de genade, dat onze zonden zo erg niet zijn in vergelijking met wat de wereld doet, of dat we toch zo hard niet over het vergrijp behoren te worden aangesproken.

En zo meent degene, die zich tot de levenden rekent, dat zijn zonden zo zwaar niet zijn als van de onbekeerden. En de zorgeloos voortlevende meent, dat zijn zonden zo erg niet zijn als die van de blinde wereldlingen. Doch de volgende keer, zo de Heere wil, verder over de oorzaak van deze dwa­ ling.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juni 1986

De Wachter Sions | 8 Pagina's

LODENSTEINS WEEGSCHAAL (27)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juni 1986

De Wachter Sions | 8 Pagina's