Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Calvijns relatie met de Raad van Genève

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijns relatie met de Raad van Genève

De ‘onbekende’ Calvijn wilde de stad dienen als predikant

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes Calvijn is er nooit op uit geweest om in Genève een politieke functie te bekleden. Van hem werd verwacht dat hij zich als predikant zou inzetten voor de Reformatie. Omdat de Reformatie een zaak was waarvoor de stad als geheel had gekozen, was zijn predikantschap niet los te maken van zaken die met de hele stad te maken hadden. Als we ons beperken tot de formele stand van zaken is gemakkelijk duidelijk te maken hoe de relatie van Calvijn en de raad van de Genève was. Calvijn was niet een van de vier burgemeesters, die dagelijks vergaderden met het oog op het bestuur van de stad. Hij was ook geen lid van de kleine raad, waarvan de burgemeesters en eenentwintig raadsleden deel uitmaakten.

Deze raad, bij wie de macht in Genève berustte, vergaderde als regel drie keer in de week. Verder was er nog de raad van tweehonderd, die de leden van de raad van zestig koos (de kleine raad aangevuld met vijfendertig leden). De raad van tweehonderd bepaalde met de aftredende en gekozen burgemeesters wie er lid zouden zijn van de kleine raad. De leden van de raad van tweehonderd werd gekozen door de kleine raad. De algemene raad, waartoe alle burgers behoorden, kwam twee keer per jaar bijeen en besliste in februari op voordracht van de raad van tweehonderd wie er het komende jaar burgemeesters van de stad zouden zijn. Calvijn had geen burgerrecht en was daarom ook geen lid van een van de raden. Hij was evenals alle vreemdelingen een inwoner (habitant) van de stad, zonder stemrecht. Hij mocht ook geen wapens dragen en kwam niet voor een publiek ambt in aanmerking. De algemene raad van Genève sprak zich op 21 mei 1536 onder ede uit voor de Reformatie. Een paar maanden later werd Calvijn, toen hij via Genève naar Bazel wilde gaan, door Farel gedwongen in Genève te blijven en mee te werken aan verdere Reformatie van de stad. Calvijn begon met in de kathedraal St. Pierre uitleg te geven van de bijbel. Enkele maanden later werd hij, waarschijnlijk door de raad, aangesteld als predikant. Pas op 25 december 1559 werd hem het burgerrecht verleend. Viret kreeg het toen ook. Calvijn verklaarde bij die gelegenheid dat hij nooit om het burgerrecht gevraagd had. Hij wilde namelijk voorkomen ervan verdacht te worden politieke belangen op het oog te hebben. Die verklaring maakt duidelijk dat Calvijn van het begin af aan Genève heeft willen dienen als predikant.

Kerk en politiek niet te scheiden
Er was veel gebeurd voor Genève in 1536 voor de Reformatie koos. In 1532 mocht Farel met toestemming van Bern, dat al eerder voor de Reformatie koos, naar Genève gaan om daar het evangelie te verkondigen. Enkele dagen later werd hij gedwongen de stad te verlaten. Maar eind 1533 kregen Farel en Viret op verzoek van Bern van de raad van Genève toestemming om in deze stad te werken. In januari 1534 werd een openbaar dispuut georganiseerd, waarin zij het opnamen tegen priesters. Op 8 augustus 1535 preekte Farel voor het eerst in de St. Pierre. De beelden werden uit die kathedraal verwijderd. De raad schafte de mis voorlopig af. De ontwikkelingen in Genève leidden er in mei 1534 toe dat het rooms-katholieke Fribourg een eind maakte aan de overeenkomst (combourgeoisie) met Genève. De stad kon toen nog alleen op Bern als beschermer in tijden van nood rekenen. In de winter van 1535-1536 deed de hertog van Savoye een poging Genève te veroveren. Een vertegenwoordiger van Frans I, koning van Frankrijk, probeerde ook invloed te krijgen in Genève. Tenslotte besloot Bern in januari 1536 op verzoek van Genève met een troepenmacht van 6000 man beslissend op te treden tegen Savoye. In februari werd Genève ‘bevrijd’, maar in de daaropvolgende maanden moest Genève met Bern onderhandelen om zich een onafhankelijke positie te verwerven. Toen de bevolking van Genève op 21 mei 1536 in de St. Pierre onder leiding van Farel voor de Reformatie koos en zwoer dat het ‘voortaan overeenkomstig de wet van het Evangelie en het Woord van God zal leven en alle roomse gebruiken zal afschaffen’, had die keus met politiek te maken. De stad had zich al min of meer losgemaakt van de macht van de hertog van Savoye en van de bisschop die op bestuurlijk terrein veel had te zeggen. Door de keus voor de Reformatie werd de band met het huis van Savoye en met de bisschop geheel verbroken. Genève slaagde er in betrekkelijk onafhankelijk van Bern te blijven, al moest het in een verdrag dat op 7 augustus 1536 gesloten werd, wel beloven een open stad te blijven en buiten Bern om geen verbond met anderen te sluiten. Nadat Genève onafhankelijk is geworden, moet er heel wat in de stad, waar het Frans in de officiële stukken de plaats van het Latijn zal innemen, opnieuw georganiseerd worden. Het betreft de school en de zorg voor de armen, maar ook de kerk. Vlak voor zijn overlijden zei Calvijn tegen de predikanten in Genève dat er in 1536, toen hij er kwam, in de kerk niet meer veranderd was dan dat ‘er gepreekt werd, dat was dan ook alles.’

De kerk en de stad
Omdat de keus van de algemene raad voor de Reformatie met politiek te maken had, is het niet gemakkelijk onderscheid te maken tussen de kerk en de stad. Dit verklaart waarom Calvijn en de predikanten Farel en Corauld wilden dat duidelijk moest zijn wie bij de kerk horen. Zoals dat in andere steden die voor de Reformatie kozen gebeurd was, moesten ook de bewoners van Genève wat het geloof betreft een duidelijk standpunt innemen. De raad van Genève was het daarmee eens. Een geloofsbelijdenis werd opgesteld (Confession de Foy). Maar het liep met het instemmen met die belijdenis allesbehalve vlot, ook al gaf de raad het goede voorbeeld. Toen de predikanten in januari 1538 besloten hen, die nog niet ingestemd hadden met de belijdenis, uit te sluiten van de avondmaalsviering, verbood de raad de predikanten zo te handelen. Maar omdat de weigering in te stemmen met de geloofsbelijdenis door de raad opgevat werd als verzet tegen de Reformatie, en dus ook tegen de hervormingen die in de stad tot stand gebracht moesten worden, besloot de raad de weigeraars te verbannen. Het bleek dus niet zo gemakkelijk om onderscheid te maken tussen de kerk en de stad. We zien ook dat de raad ingrijpt in kerkelijke zaken, als hij vaststelt hoe vaak er in de kerk Avondmaal gevierd mag worden en ook als hij enige tijd later besluit dat de predikanten enkele gewoonten van de kerk in Bern betreffende de feestdagen, het dopen en de avondmaalsviering over moeten nemen. De predikanten accepteren dit niet en worden verbannen. Drie jaar verbleef Calvijn in Straatsburg. Op herhaaldelijk aandringen van Genève keert hij in 1541 weer naar de stad terug. Hij gaat regelrecht naar de raad die in vergadering bijeen is en overhandigt aanbevelingsbrieven van de raad en de predikanten van Straatsburg, en van de raad van Bazel. De raad van Genève belooft mee te werken aan de totstandkoming van een kerkorde. Zes raadsleden nemen plaats in een commissie, waarvan ook Calvijn en de andere predikanten deel uit maken. De kerkorde wordt eerst door de kleine raad, vervolgens door de raad van tweehonderd en ten slotte op 20 november 1541 door de algemene raad aanvaard, nadat er verscheidene wijzigingen in het oorspronkelijke ontwerp zijn aangebracht.

Het consistorie
Wat de relatie van Calvijn en de raad betreft, is het belangrijk te letten op de betekenis van het consistorie. De rechtspraak die met zaken betreffende het huwelijk te maken had, viel in Genève voor de invoering van de Reformatie onder de bevoegdheden van het bisdom. Het tribunaal dat die rechtspraak uitvoerde, werd wel consistorium genoemd. Sinds de invoering van de Reformatie nam de overheid verscheidene bevoegdheden over die onder de bisschop vielen. In 1537 riepen de predikanten in de Artikelen die zij de raad aanboden onder andere op te komen tot een betere regeling betreffende de huwelijksrechtspraak. De raad besloot dat zaken die het huwelijk betroffen, bleven vallen onder de kleine raad. Met de predikanten zou gesproken worden over bijbelse richtlijnen. In de kerkorde van 1541 werden alle zaken, die de christelijke levenswandel betroffen, toevertrouwd aan het consistorie (consistoire). Het consistorie bestond uit de predikanten en een aantal ouderlingen. Alleen wie lid was van een van de raden kon door de kleine raad en de predikanten tot ouderling gekozen worden. Een van de burgemeesters werd door de raad van tweehonderd gekozen om ook lid te zijn van het consistorie. Hij werd zelfs voorzitter, maar was dat dan niet als burgemeester, maar als ouderling. Hij mocht zijn burgemeestersstaf niet bij zich hebben. Een ambtenaar werd als secretaris aangesteld om schriftelijk verslag te doen van de wekelijkse bijeenkomsten. Een andere ambtenaar moest er voor zorgen dat de personen, die in de vergadering van het consistorie verwacht werden, ook werkelijk kwamen. Het consistorie kwam elke donderdag bijeen en moest in het begin veel aandacht besteden aan huwelijkszaken. Het probeerde in de problemen die ter sprake kwamen een oplossing te vinden. Als bleek dat er een rechterlijke uitspraak nodig was, werd de zaak met advies verwezen naar de raad. Wat de overige zaken betreft werd in het begin veel tijd besteed aan onderwerpen die als gevolg van de Reformatie met een nieuwe stijl van leven te maken hadden. Oude rooms-katholieke gewoonten dienden nagelaten te worden. Dronkenschap, bedelarij, tovenarij, gebrek aan respect voor gezagsdragers enzovoort werden beschouwd als onbehoorlijk en ongeoorloofd gedrag. Het consistorie kreeg ook met allerlei conflicten te maken. In het streven naar verzoening tussen de partijen bewees het consistorie haar pastorale betekenis. Als iemand zich beslist niet anders wilde gedragen, werd de overheid ingeschakeld voor verdere maatregelen.

Het consistorie en de excommunicatie
Een zaak die tot grote problemen leidde in de relatie van de predikanten en de raad was de excommunicatie, ook al was in de kerkorde geregeld hoe er wat dat betreft diende gehandeld te worden. In de praktijk nam het consistorie het besluit iemand uit te sluiten van de viering van het Heilig Avondmaal. Dat was voor de raad geen probleem. Hij stemde in met het genomen besluit. Maar in de stad nam het verzet tegen de macht van het consistorie langzamerhand toe. Vooral oude Geneefse families, die door huwelijken met elkaar verbonden waren, lieten regelmatig blijken niets te willen weten van allerlei kritiek op hun levenswijze. De predikanten, die evenals Calvijn, vaak van Franse komaf waren, moesten het ontgelden. Het eerste probleem, wat de excommunicatie betreft, deed zich in 1543 voor. In de Raad van Zestig werd de vraag gesteld of het consistorie wel iemand verbieden mocht aan het Heilig Avondmaal deel te nemen, Er werd vastgesteld dat het consistorie wel mag vermanen, maar niet de bevoegdheid heeft om iemand uit te sluiten van de viering van het avondmaal. Toen dit in een vergadering van het consistorie meegedeeld werd, reageerde Calvijn bijzonder heftig. Wat hij, met de andere predikanten, een kerkelijke aangelegenheid vond, werd toevertrouwd aan de raad. Daar kon hij onmogelijk mee instemmen. Dan moest men hem maar doden of verbannen. Op verzoek van de predikanten werd een extra zitting van de raad gehouden waar Calvijn zijn visie gaf. Die werd door de raad overgenomen. Als in 1553 het verzet tegen de predikanten langzamerhand zijn hoogtepunt bereikt heeft, is er weer een probleem wat de excommunicatie betreft, dat zich nu veel langer voortsleept. Philibert Berthelier, een belangrijke figuur uit die oud-geneefse families, was al geruime tijd de toegang tot het Heilig Avondmaal om diverse redenen ontzegd. Hij vroeg op 1 september, ongeveer twee weken na de arrestatie van Servet, aan de raad toestemming voor deelname aan de avondmaalsviering. Ami Perrin, die in 1541 nog een belangrijke rol speelde bij Calvijns terugkeer naar Genève, maar later een vurig bestrijder van Calvijn werd, was op dat moment voorzitter van de raad. Er werd zonder meer besloten Berthelier tot het avondmaal toe te laten. De volgende dag protesteert Calvijn met een beroep op de kerkorde tevergeefs. Als hij een dag later de avondmaalsdienst leidt, is Berthelier op advies van de raad niet aanwezig. De preek die Calvijn ’s middags houdt, lijkt een afscheidspreek. Een paar dagen later vervoegen de predikanten zich, zonder Calvijn, bij de raad. Als de kerkorde, waarin de excommunicatie toevertrouwd is aan het consistorie, niet gehandhaafd wordt, willen ze liever sterven of verbannen worden. Verscheidene maanden wordt door de predikanten en de raad over het recht van excommunicatie gediscussieerd. De raad besluit aan andere steden advies te vragen, terwijl de predikanten brieven schrijven naar hun collega’s in die plaatsen. Omdat de raad daarna nog geen besluit durft te nemen, moet een commissie onderzoek doen naar het recht van excommunicatie en met een voorstel komen. Omdat in januari 1555 de politieke situatie in Genève verandert en de aanhangers van Calvijn de overhand krijgen, besluiten enkele raden dat het recht van excommunicatie volgens de kerkorde bij het consistorie berust.

Calvijn en de raad
Calvijn had een bijzondere positie in Genève. Hij leidde de bijeenkomsten van de predikanten. In het consistorie richtte hij zich namens de predikanten in een slotwoord tot wie daar moest verschijnen. Hij vertegenwoordigde de predikanten als er iets met de raad besproken moest worden. Als de raad contact op wilde nemen met de predikanten wendde men zich tot Calvijn. Omdat de kerk en de raad veel met elkaar te maken hadden, had Calvijn vaak contact met de raad. Meer dan eens moest een probleem besproken worden, waarin Calvijn en de raad betrokken werden. Dat betrof bijvoorbeeld Jean Trolliet. Hij was burger van Genève, verbleef in een klooster in Bourgondië, koos voor de Reformatie en keerde in 1545 terug naar Genève waar hij predikant wilde worden. De predikanten wilden hem niet kiezen, ook al kwam de raad voor Trolliet op. Na een half jaar staakte Trolliet zijn pogingen. Hij werd door de raad aangesteld als vertaler en censor. Hij moest onder andere theologische manuscripten beoordelen met het oog op de vereiste toestemming voor publicatie. In 1548 bracht Trolliet Calvijn in moeilijkheden. Calvijn had zich namelijk in 1543, in een brief aan Viret, nogal somber uitgelaten over de aanstaande verkiezingen. ‘Onder de schijn van christenen te zijn, wil men zonder Christus regeren.’ Die brief werd gestolen, door Trolliet in het Frans vertaald en in herbergen besproken. Calvijn kaart de zaak aan bij de raad. Trolliet moet ook komen. Calvijn erkent de brief geschreven te hebben en biedt zijn verontschuldigingen aan. De raad vermaant hen in vrede te leven. Omdat het praten over die brief een ongunstige uitwerking heeft, roept Calvijn Viret te hulp aan wie de brief immers geschreven was. Viret en Farel worden een paar keer in de raad ontvangen. De raad sluit de zaak met te zeggen dat Calvijn beter zijn plicht moet doen. Calvijn beklaagt zich op 13 juni 1552 bij de raad omdat Trolliet hem in het openbaar van alles en nog wat beschuldigt. Er vinden verscheidene gesprekken plaats. Trolliet bestrijdt in een schriftelijk stuk Calvijns visie op de predestinatie, waarop Calvijn schriftelijk reageert omdat Trolliet beweringen van Calvijns tegenstanders verwart met wat Calvijn zelf zegt. Op 7 november nemen Farel en Viret het in de raad voor Calvijn op. De raad, die in januari 1552 toestemming gegeven had voor Calvijns publicatie van De eeuwige predestinatie van God, stelt zich op 9 november klaar en duidelijk achter Calvijn. De Institutie is een goed boek. Wat daarin onderricht wordt, is in overeenstemming met het Woord van God. Calvijn is een goede en ware dienaar van de stad. Niemand moet het wagen iets tegen de Instiutie en wat daarin geleerd wordt in te brengen.

Trolliet moet zijn stellingen herroepen, maar wordt niet vervolgd. Wat de raad over de Institutie en Calvijn zegt, is opmerkelijk omdat Calvijn in die tijd veel tegenstanders heeft. Toch ziet de raad in dat hij zich moet stellen achter Calvijns theologische opvattingen en het werk dat hij als predikant doet.

Calvijns betrokkenheid bij burgerlijke en politieke zaken
Soms deed de raad een beroep op Calvijn betreffende zaken die niet met de kerk te maken hadden. Calvijn werd in 1541 na de aanvaarding van de kerkorde door de raad gevraagd zitting te nemen in een commissie die de burgerlijke wetgeving moest vernieuwen. Men kon Calvijn als jurist goed gebruiken. Het werk kostte Calvijn veel tijd. Hij preekte in die tijd hoogstens één keer per zondag en werd eind 1542 zelfs vrijgesteld van preken op andere dagen. Op 28 januari 1543 werd de burgerlijke wetgeving aanvaard. Calvijn krijgt een vat wijn als dank. Calvijn werd door de raad soms ook betrokken bij politieke zaken, zoals de relatie met Bern. In 1556 moest de overeenkomst die Bern en Genève in het verleden over het burgerrecht hadden gemaakt, worden vernieuwd. Bern maakte geen haast omdat er tussen beide steden al veel discussie was over kerkelijke zaken. Calvijn was voor vernieuwing van de overeenkomst met het oog op de positie van de kerk in het gebied tussen beide steden. De raad van Genève betrok Calvijn meer dan eens bij het overleg met Bern. In een brief aan Nikolaus Zurkinden, de stadsschrijver van Bern, geeft Calvijn in een brief, die hij op 21 februari 1556 schreef, weer hoe hij denkt over zijn eigen betrokkenheid bij politieke zaken. Hij merkt op dat hij zich liever afzijdig hield, maar zich er soms noodgedwongen bij moest laten betrekken. Hij vindt het ook beter zich te beijveren voor het herstel van de vrede dan een niets doende toeschouwer te zijn. Op 27 april 1564, een maand voor zijn overlijden, neemt de ernstig zieke Calvijn afscheid van de leden van de kleine raad. Hij bedankt hen voor hun vriendschap en verklaart in dienst van God steeds het beste voor de stad gezocht te hebben, al is hij in veel te kort geschoten. Hij dankt hen voor het verdragen van zijn tekortkomingen, zoals God die ook verdragen heeft en betuigt zijn spijt over zijn gebreken. Hij roept hen op in het publieke leven uit te zijn op de eer van God.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 2009

Protestants Nederland | 24 Pagina's

Calvijns relatie met de Raad van Genève

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 2009

Protestants Nederland | 24 Pagina's