Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Besprekingen van de Heilige Oorlog

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Besprekingen van de Heilige Oorlog

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

54.

Op de eerstvolgende rustdag kwamen de burgers getrouw op om de onderleraar Consciëntie te horen. Maar o hoe krachtig keerde hij zich tegen de zonde van Mensziel. Hij ontzag niets en niemand. Hij bracht zijn gehoor onder de donder en bliksem van de berg Sinaï.

Wettelijk werd de wet door hem gepredikt als een tuchtmeester tot Christus. Zijn tekst was uit de profetie van Jona, het tweede hoofdstuk het achtste vers. „Die de valse ijdelheden onderhouden, verlaten hunlieder weldadigheid ”

Maar daar was zulk een kracht en zoveel gezag in die prediking en daar werd zulk een vernedering op de aangezichten van het volk gezien als tevoren zelden vernomen of aanschouwd werd.

Bij het einde van de predikatie waren zij nauwelijks bekwaam om huiswaarts te gaan en zich de volgende week met hun werk bezig te houden. Zij waren zo ontroerd dooi die prediking en zo getroffen zodat zij met wisten wat te doen.

Deze leraar piedikte niet alleen over de zonden van zijn hoorders, maar hij beefde voor hun ogen onder ’t gevoel van zijn eigen zonden Roepende over zichzelf dikwijls uit, terwijl hij predikte. „Ik ellendig mens!” Ach, dat ik zulke goddeloze dingen deed. Dat ik een leraar, die de Vorst gezet heeft om Mensziel Zijn wet te leren, hier zo ongevoelig en dwaas voortleven kon, en een van de eeiste zijn in de overtreding.

Deze overtreding geschiedde ook binnen mijn bepaling. Ik moest tegen deze goddeloosheid uitgeroepen hebben, maar ik heb Mensziel zich daarin laten wentelen tot het Immanuël van Zijn landpalen heeft weggedreven ”

Met deze bestraffingen strafte hij ook de adel en de heren van Mensziel en dat maakte hem zeer bezwaard en bedroefd omtrent de toekomst van de stad, die hij zo innig liefhad. Vanuit het diepst van zijn hart riep deze leraar het volk op tot bekering om de Heere te zoeken.

Juist in deze tijd heerste er een grote richter in de stad. De meeste inwoners waren daardoor zeer gedrukt. Ja, ook de kapiteins en het krijgsvolk geraakten er door aan het kwijnen en uitteren. En dat wel een geruime tijd achtereen. Van vreugde en vrede wist men niet meer te spreken, de harpen hingen aan de wilgen.

Wel dacht men aan de blijdschap, gezondheid en welvaart die genoten werd toen de Vorst in de stad wandele. Maar hoe dieper men daarover nadacht hoe zwaarder de schuld begon te drukken op het hart.

Was er bij de stand van zaken een aanval op de stad, burgers noch veldoversten zouden iets uitgewrocht hebben tot behoud van Mensziel.

O, hoeveel bleke aangezichten, hoeveel slappe handen en zwakke en struikelende knieën en hoeveel waggelende mensen waren er nu op de straten van Mensziel te zien.

Hier waren zuchten, daar hoorde men steunen en ginds lagen anderen gereed om te bezwijken. Ook de klederen die Immanuël de burgers had gegeven waren in een droeve staat. Sommige stukken waren geplukt en gescheurd en alle waren vuil en onrein. Sommige hingen zo los om hun leden, dat de eerste doorn of heg waar zij haakten, machtig was ze af te scheuren. Gelijk de godzaligheid tot alle dingen nut is, hebbende de belofte des tegenwoordige en des toekomende levens, is de zorgeloosheid in elk opzicht schadelijk en heeft geen belofte voor het tegenwoordige noch voor het toekomende leven. De zorgeloze die de arbeid schuwt is een broeder van een doorbrenger, stort zich in de grootste ellende.

Toen zo enige tijd in deze droeve en hopeloze gesteldheid doorgebracht was, liet de onderleraar een vastedag uitroepen opdat zij zich zouden verootmoedigen over hun goddeloze handel jegens El-Schaddai en Zijn Zoon. Hij verzocht Boanerges te prediken, die dat ook inwilligde en ter bestemde tijd optrad met de woorden: „Houw hem uit, waartoe beslaat hij onnuttelijk de aarde?” en een scherpe predikatie deed.

Hij wees op de gelegenheid waarbij deze woorden gesproken waren Te weten omdat de vijgeboom dor en onvruchtbaar was. Daarop toonde hij aan wat in het vonnis opgesloten lag, namelijk: bekering of een volslagen verwoesting. Daar wees hij ook aan op wiens gezag dit vonnis was uitgesproken, namelijk op dat van El-Schaddai zelf.

En ten laatste toonde hij nog de redenen van dit punt en zo besloot hij dan zijn predikatie. Maar hij sprak rechtstreeks en op de man af in de toepassing, zodat hij het arme Mensziel deed beven. Want deze predikatie, zowel als de voorgaande vermocht zeer veel op het hart der lieden van Mensziel. Ja, zij bracht er veel toe bij om degenen die door de voorgaande predikatie wakker gemaakt waren, wakker te houden. Zodat er nu door de ganse stad weinig anders gehoord of gezien werd dan droefheid, treuren en wenen.

Na de predikatie hielden de burgers een vergadering en overlegden wat hun nu te doen stond. Maar de onderleraar Consciëntie zeide: „Ik zal mijn eigen hoofd niet volgen en niets doen zonder het advies van mijn gebuur Vreze Gods. Daar hij tevoren meer kende van de wil van onze Vorst dan wij, zo kan hij nu, hoewel ik het niet weet, ook wel iets daarvan weten wat voor ons nog verborgen is. Nu zeg ik, nu wij ons weder schikken tot het doen van het geode.”

Daarop zonden zij om de heer Vreze Gods, die ook, wakker als hij is terstond verscheen. Verzochten deze edele man zijn gedachten toch eens te uiten omtrent hetgeen nu te doen stond, waarop hij zich aldus liet horen: „Ik ben van gedachte dat de stad Mensziel in deze haar benauwdheid een ootmoedig request aan haar beledigde Vorst Immanuël moet presenteren. Hij wil er om verzocht worden in gunst en genade tot ons weder te keren en niet voor eeuwig de toorn te behouden.”

Toen nu de stedelingen die rede gehoord hadden, stemden zij er terstond mee in en stelden spoedig het request op. Daar de ernst der zaak omtrent het gemis van de Vorst gevoeld en beleefd werd was het een smeekbede zoals de stad nog nooit had opgeheven tot de Heere. Het verlangen Hem te mogen ontmoeten en Zijn viiendelijk aangezicht te mogen aanschouwen werd steeds sterker.

Gedachtig aan dit word: „Maar ik zal uitzien naar de Heere, ik zal wachten op de God mijns heils, mijn God zal mij horen”, had men de smader wat te antwoorden. En zo werd de stad vanuit het Woord bemoedigd.

Nijkerk

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1973

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Besprekingen van de Heilige Oorlog

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1973

Bewaar het pand | 4 Pagina's