Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN SLAG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN SLAG

35 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Dominee, kerkenraad en gemeente: samen verder onder een open hemel)

Het gaat niet goed in Klokkendam. Met de gemeente niet. En met dominee Jan van Slag niet. Eerst bleef het nog wel binnen de muren van de pastorie. En achter de deuren van de kerkenraadskamer. Maar langzamerhand kreeg de hele gemeente het in de gaten. En al gauw sijpelde het natuurlijk ook naar buiten. Naar de kerken in de buurt. Naar z’n oud-leermeesters, de emeriti in Apeldoorn. En het hele land door. ‘Jan van Slag? Die is al een hele poos uit de running!’

Ik heb laatst met Jan van Slag gepraat. Om te peilen wat er aan de hand is. En ik wil u verslag uitbrengen. En u vragen om erover mee te denken. Want Jan van Slag is lang de enige niet. Er zijn er meer, die ‘in de berm zijn geraakt’. Het predikantschap staat onder druk. In de kleine oecumene. En in de grote oecumene. Wat is er aan de hand?

Waar komen de problemen vandaan? Wat zouden we er aan kunnen doen?

Misschien kunnen we daar wat meer zicht op krijgen.

Ik vraag u om mee te denken. Daar ligt een gedachte achter. Over het ene nodige en over het andere nodige.

Het ‘ene nodige’ is dit: volledige overgave aan de HERE en aan zijn genade. Overgave aan Hem die de hemel en de aarde gemaakt heeft. Daar ligt de beslissende start en de basis voor al ons praten over predikantenproblemen en gemeenteproblemen.

Maar dan is er ook ‘het andere nodige’. Niet blijven steken bij wat theologische achtergronden en stichtelijke opmerkingen. Ook niet volstaan met wat ervaringen en wijze adviezen. Maar óók methodisch en concreet nadenken over de situatie en een richting zoeken voor oplossing en herstel.

1. Het verhaal van Jan van Slag

Jan van Slag is 38. Hij staat nu vijf jaar in zijn tweede gemeente. Zijn keus voor het predikantschap maakte hij destijds met volle overtuiging. En in zijn eerste gemeente ging het niet slecht. Er was wel eens kritiek. Maar hij moest het werk nog leren, nietwaar? In Klokkendam ging het eerst ook wel aardig. Maar na drie jaar begon het te rommelen. Op meer fronten tegelijk eigenlijk.

Het begon met kritiek op de preken. Oppervlakkig. Tijdloos. Niet praktisch genoeg. Weinig opening van de Schriften. Niet echt bevindelijk. Een saaie voordracht.

De catechisaties gingen ook niet echt goed. In Klokkendam was de jeugd een ongoedertieren volkje. Jan bleek veel te zacht. Hij had geen gezag over de jongelui. Zijn boodschap kwam niet over. Meer dan de helft van de catechisanten bleef na verloop van tijd gewoon weg.

Nu had Jan zichzelf altijd wel een goede pastor gevonden: trouw, ijverig, invoelend. Maar in Klokkendam kwam daar de klad in. Hij begon tegen bezoeken op te zien. Als hij de gezichten voor zich zag van die bejaarde mensen die bij hun ouderlingen over zijn preken hadden geklaagd, of van die man met z’n hernia, die z’n kinderen gelijk had gegeven dat ze niet meer naar catechisatie wilden, dan zonk de moed hem in de schoenen. Wat had hij daar nog te vertellen?

Maar daar werd het allemaal natuurlijk nog weer erger van. ‘Je ziet onze dominee nooit!’ was de klacht. Er kwamen brieven op de kerkenraad. Er was een gemeentevergadering over ‘kerk zijn in deze tijd’ waar een heftige discussie ontstond en waar Jan een paar stomme dingen heeft gezegd, die sommige mensen hem heel kwalijk hebben genomen.

En zo ging het met Jan van Slag hoe langer hoe slechter. Vaak trok hij zich er aan op, dat toch de helft van de gemeente nog steeds achter hem stond en hem waardeerde. En de kerkenraad was gelukkig ook heel loyaal. Hoewel, soms voelde hij zich daar ook niet helemaal veilig. Er was geen open communicatie meer. De broeders zeiden bij allerlei items niet meer wat ze dachten. Je wist dus ook niet goed meer wat je aan elkaar had. En in boze ogenblikken dacht Jan: ‘ze laten me stikken’.

Twee jaar geleden is Jan afgeknapt. ‘Oververmoeid’, zei z’n vrouw. ‘Hij heeft even een paar weken nodig om op adem te komen.’ Maar die paar weken werden een half jaar. ‘Burn-out’ noemde de kerkenraad het maar, naar de gemeente toe. Na dat halve jaar begon Jan langzamerhand weer wat werk op te pakken. Z’n eerste preken vielen goed. Net of hij door zijn ziekte opgefrist was. Maar hij hield het niet vol. Al na zes weken lag hij er weer uit. En hij is sindsdien nog niet weer aan het werk geweest.

Natuurlijk zoek je hulp. Jan is twee keer bij de huisarts geweest. Die kon niet veel anders dan bevestigen dat Jan uitgeput was en rust nodig had. Jan heeft urenlang met een oudere collega gepraat. Die was hartelijk met hem begaan en heeft hem veel goede raad gegeven. Jan heeft in overleg met de kerkenraad een paar preken voor beoordeling naar Apeldoorn opgestuurd. ‘Deze preken zijn niet onvoldoende. De gemeente kan er zeker door gesticht worden’, was het antwoord. Jan heeft een cursus didactiek gevolgd om beter te kunnen catechiseren. Hij zou er nu weer tegen moeten kunnen. Maar als hij er aan denkt dat hij de preekstoel weer op moet, breekt het zweet hem al uit. In de gemeente vraagt men zich intussen af, wanneer men nu eindelijk weer eens waar voor z’n geld krijgt. Jan fietst nu al bijna twee jaar rondjes om het dorp, en zijn traktement gaat maar steeds door. Kan dat maar zo? ‘Laat hij toch emeritaat aanvragen’, zei onlangs de boekhouder van de kerk tegen een diaken. Maar dat schijnt ook niet zo maar te kunnen.

Laatst heeft hij met een studievriend heel eerlijk over zijn toekomst gepraat. Hij zou graag een nieuwe start willen maken. Zou er niet ergens een plek als verpleeghuispredikant voor hem zijn? Of kan hij maar beter ontheffing uit het ambt vragen? In een commentaar op de kerkorde heeft hij gelezen, dat ‘onvoldoende ambtsgaven’ deugdelijke redenen vormen. Maar vindt hij dat echt van zichzelf? Z’n vrouw is het er niet mee eens. Die zegt: we moeten losmaking van deze gemeente vragen en dan zien dat je een beroep van een andere gemeente krijgt.

Tot zover het verhaal van Jan van Slag. Hij wil graag anoniem blijven. Maar u moest de hartelijke groeten hebben.

Stel, u had familie in Klokkendam. Of u was daar visitator namens de classis. Of u zat op een verjaardagsvisite met vrienden van Jan. Ik denk dat eigenlijk iedereen wel iets tegen Jan van Slag en z’n kerkenraad zou willen zeggen. Maar als die kerkenraad alle inbreng bij elkaar legt, heeft hij dan een visie op deze problematiek? Ziet hij dan welke kant het uit moet? En heeft hij dan iets in handen waarmee ook andere gemeenten en predikanten wat kunnen?

Ik wil graag op twee niveaus denkmateriaal en denkinstrumenten aanreiken die hier kunnen helpen. Op het niveau van de gelovige houding, de christelijke attitude. En op het niveau van het christelijk-kerkelijk beleid.

Die twee horen bij elkaar! Een van onze zwakheden, misschien wel ketterijen, is dat we het hemelse, het geestelijke en het praktische, het aardse zo slecht weten te integreren. Vandaar dat ik het zo wil zeggen: christelijk geloof en christelijk beleid.

2. Drie V’s (niveau 1)

In de driehoek predikant, kerkenraad en gemeente zijn drie dingen van kardinaal belang. Ik noem ze maar even ‘de drie V’s’: vroomheid, vertrouwen en verantwoordelijkheid. En ik geef bij elk van die drie een paar kernwoorden.

Vroomheid: overgave aan God. Alles zoeken bij Hem. Luisteren naar Hem. In alle dingen gericht zijn op wat Hij wil. Houvast zoeken in zijn beloften. Vurig bidden om zijn Geest. Dat die je vernieuwt, diep van binnen. Alles van Hem verwachten.

Vertrouwen: in God en in elkaar. Dat is echt heel basaal. Dat je Gods beloften vertrouwt. Ook zijn belofte dat Hij de gemeente wil bouwen, niet breken. En dat je elkaar vertrouwt, open harten hebt naar elkaar toe. Elkaar krediet geeft. En als het moeilijk wordt niet tegenover elkaar gaat staan, maar naast elkaar.

Verantwoordelijkheid: tegenover God en tegenover elkaar. D.w.z. de dominee verantwoordelijk voor een goede ambtsuitoefening. En de kerkenraad en de gemeente verantwoordelijk om hem zo goed mogelijk daarin te steunen. Dus niet: hij zijn pakkie-an en ik het mijne. Hij leverancier en ik kritische klant. Maar samen verantwoordelijk voor de ene opbouw van de gemeente en van elk lid.

Mijn concrete aanbeveling in dit verband is: spreek dit met elkaar eerlijk door. Dat moet eigenlijk elk jaar een keer op de agenda van de kerkenraad staan. Wie zijn we voor elkaar? Hoe hebben we het met elkaar? Laten we ons weer verbinden aan elkaar. Een soort verbonds-vernieuwing. Samen buigen voor de Here. En je dan buigen voor elkaar. Die geestelijke communicatie is buitengewoon belangrijk!

Uit je tegen elkaar. Daar zullen de verhoudingen inniger van worden! Maar een verzwijgkerk vermolmt, van binnenuit.

Als dat uiten en doorpraten in Klokkendam gebeurd was, zou Jan van Slag misschien binnenkort wel ontheffing uit het ambt vragen, maar dan zouden hijzelf en de gemeente heel wat minder beschadigd zijn dan nu het geval is. Het kan een drama worden, juist als we die eerste beginselen van de 3 V’s verwaarlozen: vroomheid, vertrouwen en verantwoordelijkheid.

3. Kijken naar vier componenten (niveau 2)

Het eerste niveau, de drie V’s, ligt het diepst. Dat beschouw ik als het allerbelangrijkste. Alles wat hierna volgt, zal alleen kwaliteit en effect kunnen hebben als dit eerste, die onderbouw, die diepe grondhouding, er is.

Maar vervolgens helpt het als je dieper systematisch inzicht probeert te krijgen in de functie van de predikant. Net zo goed als een dokter niet helpen kan zonder systematische kennis van het menselijk lichaam en net zo goed als een dominee niet goed catechisatie geven kan zonder een stukje systematische kennis van ontwikkelings-psy-chologie en van didactiek, net zo goed is het voor problemen in de kerk rond het predikantschap nodig om daar ook systematisch naar te kijken. Ik heb daarvoor (samen met één van onze studenten) een hulpmiddel ontwikkeld, een model waarmee je het complexe functioneren van de dominee wat meer inzichtelijk kunt maken. Dat model vindt u bij dit artikel afgedrukt.

Bij de functie van de predikant kun je onderscheiden in vier componenten:

- positie (ofwel positionering)

- inbreng

- ondersteuning (ofwel facilitering)

- resultaat

Als u dit even toepast op uw eigen functie en werk, zult u dit, denk ik, snel herkennen. Deze vier dingen gelden eigenlijk bij alle beroepen.

In elk van de componenten moet je rekening houden met drie invalshoeken:

- gegevens uit de Schrift en de kerkelijke papieren, de normen en waarden, de richtingbepalers

- waarnemingen uit de praktijk, empirische ervaringsgegevens uit het werkterrein

- aanbevelingen en adviezen, gericht op toekomstig beter functioneren

Met behulp hiervan kunnen we dus nadenken over de principes voor het functioneren van het predikantschap. Kunnen we ook beter analyseren waar eventueel knelpunten en problemen zitten. En kunnen we aanbevelingen doen.

De bedoeling is: niet alleen maar oplossingen bieden voor probleemsituaties, maar vooral ook bijdragen aan de goede kwaliteit van alle functioneren van predikanten in de kerk. Wij steken vaak te veel bij de ‘probleemgevallen’ in. Maar goed beleid is stimulerend en vitaliserend voor iedereen.

3.1. Resultaat

Ik begin in het model aan de onderkant, bij het resultaat. Want daar begint het helaas in de praktijk ook vaak. Als de resultaten tegenvallen. Dan begint de gemeente signalen af te geven. Over de preek, de catechisatie, het pastoraat, het leiding geven. Over de voordracht, de inhoud, de standpunten, de wijze van communiceren van de dominee, en ga zo maar door.

Mag dat eigenlijk? Mag je het werk van een dominee beoordelen? Dat het gebeurt is niet zo’n wonder. Alleen al vanwege de trend in onze huidige cultuur. Op alle scholen, in alle bedrijven en instellingen wordt geëvalueerd. Word je getoetst. Wordt je functioneren besproken. Krijg je verbetertips mee. Er staat bij ons, zeker bij de jongere generatie, voortdurend een evalueer-machientje aan.

Moet dat dan in de kerk juist niet anders? En is het werk van een predikant of van een ouderling, die namens de Here tot ons komt, niet boven alle evaluatie verheven? Moet je niet zeggen:‘Hij die mij beoordeelt is de Here’? (vgl. 1 Kor.4:4)

Nee, zo zit het niet. Laten we even kijken naar gegevens uit de Schrift en de kerkorde. Paulus verantwoordt zich uitgebreid tegenover de Korinthiërs. Hij sluit zich niet af voor hun kritiek, hij verklaart ze niet onbevoegd, maar hij gaat er op in, diep op in zelfs (1 Kor. 4; 1 Kor. 9; 2 Kor. 10–12). Ik denk ook aan zijn aansporingen aan de ambtsdragers op verschillende plaatsen, om hun werk goed te doen. (bv. 1 Thess. 5). Evangeliedienaars zijn gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande. (2 Kor. 5:20). D.w.z. domineeswerk en Gods werk vallen niet samen; daar zit nog wel iets tussen. ‘Wij hebben de schat van het evangelie in aarden vaten’, zegt Paulus (2 Kor. 4:7vv). Dat betekent ook: je leeft na de zondeval en dus vertonen jouw gebreken zich ook in je werk. De kerkorde spreekt daarom van toezicht dat de ambtsdragers op elkaar houden (artt. 16 en 23 KO). Speciaal ook de ouderlingen t.a.v. de predikant. Niet alleen dat hij geen ongereformeerde dingen zegt. Maar ook dat hij zo werkt dat zijn dienst vruchtbaar en opbouwend is voor de gemeente. Daarom zegt art. 81 KO ook, dat de ambtsdragers elkaar in liefde over hun ambtsdienst zullen vermanen. Deze mensen zijn immers bedoeld als cadeaus van de verhoogde Heiland aan zijn gemeente (Ef. 4:11), niet als molenstenen waardoor de gemeente naar beneden getrokken wordt. Bij de kerkvisitatie (art. 44 KO) wordt daar vanouds dan ook naar gevraagd.1

Dat betekent: het is goed om naar de resultaten te kijken. Die te evalueren. Natuurlijk moet je oppassen voor evalueer-gekte en hyperkritiek. Maar het is ook voor een dominee goed om verantwoording af te leggen. Openhartig, gedreven door de 3 V’s.

Dat leidt tot een paar aanbevelingen.

- Laat er bij de predikant helderheid bestaan over het resultaat van zijn werk en de evaluatie daarvan. Die moet niet pas ontstaan als hij kritiek van anderen hoort. Maar hij moet zelf in staat zijn om op een redelijke manier zijn eigen werk te evalueren. Daarvoor heeft hij nu juist een opleiding gehad. Die maakt het hem mogelijk om te reflecteren op zichzelf: hoe ben ik? Wat kan ik goed? Waar ben ik minder sterk in? Hoe kom ik bij anderen over? Waar liggen mijn sterke kanten? Wat zijn mijn valkuilen? Hij heeft geleerd ook om zijn resultaten te evalueren: wat zijn de kenmerken van een goede preek? Wat is een geslaagde catechisatieles? Een dominee moet zich dus allereerst voor zichzelf en tegenover de Here kwetsbaar opstellen. Weten dat hij een ‘aarden vat’ is. Aarden. Gebrekkig. Beperkt. Breekbaar. Maar toch ook vat, d.w.z. werktuig, instrument. Dus in Gods hand toch ook bruikbaar. Breekbaar èn bruikbaar. Wonder van genade! Wie dat ziet, hoeft zich niet onaantastbaar te maken in de burcht van zijn ambtelijke positie.

- Laten de kerkenraad en de gemeente helder in beeld hebben wat voor resultaten ze mogen verwachten. Wat is reëel? Als je een dominee bv. overlaadt met allerlei pastoraal werk, hoe zou hij dan kunnen toekomen aan diepgaande Schriftstudie? En waar draait het dan om in zijn dienst? Niet om het voldoen aan allerlei voorkeuren van gemeenteleden. Laat de kerkenraad in het spreken over de resultaten, ook over de gebreken en tekorten van de predikant, een goed voorbeeld geven. Een voorbeeld van spreken op een geestelijke manier. Met een goed oog voor de wezenlijke dingen: de werkelijke geestelijke opbouw van de gemeente. En het kernresultaat dat je dan mag verwachten is: de ontvouwing van het evangelie van Christus voor arme zondaren midden in hun hedendaags bestaan.

De Werkresultaten kunnen — als ze goed verantwoord en geëvalueerd worden — heel belangrijke gezichtspunten opleveren voor de andere invalshoeken die straks volgen. Wij beschouwen de feiten (zó preekt hij, zó is hij in z’n pastoraat, zó is hij als persoon) veel te veel als vaststaande en onveranderbare dingen.

Van resultaten kan juist bepaalde kracht uitgaan, bepaalde impulsen. Gaat het goed, dan stimuleert je dat. Goed zo, die kant moet het op! Ga zo door! En als het niet zo goed gaat op een of meer punten, dan hoef je je niet op te sluiten in de gevangenis van die feiten. Je mag jezelf en elkaar niet afschrijven op de manier van: ‘het wordt toch nooit meer wat’. Maar je mag in de kracht van het geloof naar verbetering en verandering zoeken. En om dat gestalte te geven zijn dan die andere drie componenten van belang.

3.2 Inbreng

Bij ‘inbreng’ moet je denken aan alles wat een predikant inbrengt. Hij brengt zichzelf in, precies zoals hij is. De Here neemt geen preek-robots in dienst, onpersoonlijke neutrale figuren. Geen klonen, geen uniforme standaard-mannetjes, allemaal precies gelijk op maat gesneden. Maar unieke levende mensen, man voor man. Met hun eigen geschiedenis en achtergrond. Met hun eigen karakter en talent.

In die ene man komen vier verschillende dimensies samen. Het is nuttig om ze eens even te onderscheiden.

Er is de dimensie van de spiritualiteit. De predikant brengt in zijn werk zijn eigen geloof en zijn eigen geloofservaring mee. De wijze waarop hij zelf met God verbonden is, doortrekt zijn dienstwerk. Zijn eigen omgang met de HERE is van invloed in heel de manier waarop hij preekt en catechiseert en zijn pastoraat verricht.

Er is de dimensie van de persoonlijkheid. De predikant heeft z’n eigen persoonlijke kenmerken. Zijn karaktereigenschappen spelen daarin een belangrijke rol. Is hij vriendelijk en enthousiast? Of is hij stroef en wat somber van karakter? Heeft hij goed contact met mensen? Beschikt hij over goede communicatieve vaardigheden? Alles wat hij als persoon is en wat hem kenmerkt brengt hij in. En dat heeft invloed op zijn werk!

Er is de dimensie van de professionaliteit. Als een gemeente een dominee beroept, dan verwacht ze ook van hem dat hij zijn werk op een vakbekwame manier zal doen. Dat hij de Schrift goed heeft leren uitleggen. Dat hij kennis heeft van de leer van de kerk, vooral ook van de belijdenisgeschriften. Dat hij de kerkgeschiedenis in hoofdlijnen kent. Dat hij weet hoe hij een goede preek moet maken. Enzovoorts. Elke predikant brengt op dit punt van alles mee. Hij heeft een opleiding gehad waarin hij zich in dit werk kon bekwamen. En hij studeert nog telkens verder. De een is sterk in exegese. De ander bijvoorbeeld meer in dogmatiek. Maar bij allemaal zet hun professionaliteit een stempel op het werk.

Er is ook de dimensie van de overtuigingen. Elke predikant draagt overtuigingen mee. Heel basaal zijn dat allereerst de kern-overtuigingen van het geloof. Maar ook visies die daarop verder bouwen. Visies over de gemeente, wat ze is en wat ze moet zijn. Visies over het ambt, wat de betekenis van het ambt is en hoe je de verhouding van ambt en gemeente moet zien.

Visies op prediking, op catechese, op pastoraat. Visies die hun eigen rol spelen in het werk dat de predikant doet. Overtuigingen die hij inbrengt. En die sturend zijn voor zijn optreden. Overtuigingen die niet bij elke predikant precies dezelfde zijn.

Er is dus heel veel dat als inbreng vanuit de predikant een rol speelt in de vervulling van de dienst. Je geloof, je roeping, je motivatie die je drijft. En al de gaven, talenten, capaciteiten die je gekregen hebt. En niet te vergeten: je steekt er je tijd in, liefst je leven lang totdat je oud wordt.

De Schrift geeft aan, dat die gaven, die vermogens, die deskundigheid en die bereidheid van God komen. Dat niet iedereen dezelfde gaven heeft. Dat er van persoon tot persoon allerlei verschillen zijn. En dat dat niet vervelend is, maar juist een goede beschikking van onze God. Zodat de een de ander kan aanvullen. De Schrift leert ook dat ieder geroepen is z’n gaven en talenten tot heil van de gemeente in te zetten. (1 Kor. 12) En dat je die gaven ook kunt ‘aanwakkeren’ (2 Tim. 1:6). Dat je aan de gemeente moet werken. Maar ook aan jezelf (1 Tim. 4:7–16).

Dat betekent intussen niet dat een dominee in zijn eigen ‘inbreng’ opgesloten zit. Hij is zelf een aarden vat, maar in hem schijnt het glorieuze licht van de scheppende God. In zijn dienstknecht komt God zelf met zijn ‘inbreng’ naar de gemeente toe. Het werk van de predikant mag doortrokken zijn van een kracht die niet van hemzelf, maar van God is. En dat is een kracht die alles te boven gaat (2 Kor. 4:6,7). Dankzij God kan hij ook — als hij het bij Hem zoekt — zijn leven lang in verbondenheid met Christus en vervuld met de Heilige Geest groeien in geloof, in dienstbaarheid, in kennis en inzicht, in zeggingskracht en vruchtbaarheid. En als God dan zijn werk zegent, zal hij tenslotte mogen zeggen: het was alles uit God. Al zijn ‘inbreng’ zou zonder de HERE tevergeefs zijn geweest. (Ps. 127)

Het voorgaande leidt weer tot enkele aanbevelingen, vooral op het praktijk-niveau:

- Laat er helderheid zijn bij de predikant zelf over de vraag wat zijn gaven en mogelijkheden zijn. Het is goed als hij die helder weet te benoemen. Je moet beseffen dat je geen alleskunner bent. Als de resultaten het aanwijzen moet je ook bereid zijn om energie in te zetten op het schaven aan je persoon, het verrijken van je kennis, het dooroefenen in je vaardigheden. Het is nodig dat je tegenover de kerkenraad ook kunt aangeven wat je niet kunt, zodat daar een ander kan worden ingeschakeld. Benoem je eigen ‘competenties’, waar je specifieke gaven liggen en waar je dus ook het meest vruchtbaar bezig kunt zijn.

- Laat er goede afstemming zijn van de opleiding op de praktijk. Nogal wat tekorten in het functioneren van predikanten vinden hun oorsprong in lacunes in de opleiding. De opleiding is nog vaak afgestemd op de professie oude stijl, terwijl de gemeente steeds meer een dominee nieuwe stijl verwacht: hij heeft er immers voor geleerd …2

- Laat er helder zicht zijn bij de kerkenraad en de gemeente in wat de capaciteiten van een dominee zijn. Wat en hoeveel je daar wel en niet van mag verwachten.

De analyse van probleemsituaties leert dat dikwijls de capaciteiten van een broeder niet toereikend zijn in de complexe werkelijkheid van de gemeente. Maar aangezien de kerk niet uit maar één man bestaat en haar bestaan ook niet van één dominee afhangt, hoeft ze aan zulk tekort niet ten onder te gaan. En de man in kwestie ook niet. Er is ruimte om tekorten aan te vullen, om in kennis en vaardigheden te groeien, en om daarbij de vrede te bewaren.

3.3 Ondersteuning

Voor het goed functioneren is ook ondersteuning nodig. Facilitering. En die facilitering is in de kerk op ‘t ogenblik niet goed bij de tijd.

Laten we dan wel bij het basale beginnen: gebed en respect. De Schrift is daar heel duidelijk over. En ik ben er van overtuigd, dat hier een grote kracht ligt voor de samenwerking tussen gemeente, kerkenraad en predikant. Bidden is moeilijker dan kritiseren! Soms loop je dagen lang rond met onvrede en kritiek op een paar preken die je hebt gehoord, zonder dat je het in het gebed bij de Here hebt gebracht.

En dan vervolgens: de andere ondersteuning. Ook hier ligt er in de Schrift prachtig materiaal. Over de dorsende os, de soldaat in de veldtocht, enzovoorts (1 Kor. 9; 1 Tim. 5:18; 2 Tim. 2:4–6).

In de kerkorde gaat art. 11 hierover. Maar laten we dat dan veel breder opvatten dan traktement en een pastorie en nog wat emolumenten. De eerste de beste lasser op een scheepswerf wordt in zijn functie tegenwoordig beter ondersteund en begeleid dan de predikant. Er zijn gelukkig heel wat dominees die het ook zonder dat wel redden. Maar er is alle reden om hier toch meer ondersteuning te creëren. En voor de predikanten reden om zulke ondersteuning te willen en te vragen.

Een paar aanbevelingen:

- Er zijn betere ondersteuningsmiddelen voor de predikanten nodig. Die zijn door henzelf te organiseren, of ook door de kerkenraden te bevorderen. Zoals mentoraat en werkbegeleiding, functioneringsgesprekken en niet te vergeten nascholing en bijscholing.

- Goed pastoraat voor pastores. Primair door de eigen ouderlingen. En als het nodig is ook door een ervaren predikant of een andere vertrouwenspersoon.

- Wij zouden ook baat hebben bij speciale andere instrumenten: een soort ‘arbo-voorziening’ voor predikanten; mediation voor bemiddeling in conflicten; een deskundig college van beroep dat op korte termijn bindende uitspraken kan doen; goede en duidelijke kerkrechtelijke trajecten voor losmaking en ontheffing en duidelijke financiële regelingen daarbij; begeleiding naar een andere werkplek (desnoods buiten het predikantschap); een seniorenregeling om een stapje terug te kunnen doen; een goede regeling voor verplaatsing van predikanten die al jaren in dezelfde gemeente staan, voor het maken van een frisse start — het zijn allemaal dingen waarvan velen van u volgens mij in het bedrijf waar ze werken het niet goed zouden vinden als het niet geregeld was!

- Bijzondere vormen van predikantschap: een minder percentage kunnen werken als je de volle last niet meer kunt dragen; werken met een waarnemend predikant als dat ergens om een of andere reden (ziekte of conflict) nodig is.

Voor het realiseren hiervan zouden we samen in de gereformeerde gezindte iets kunnen oprichten. Zeg maar: een ‘steunpunt functioneren predikanten’. Een basisvoorziening, waar predikanten en kerkenraden terecht kunnen met vragen om hulp en advies.

Kortom: er is geestelijke en praktische ondersteuning nodig. Dat is een recht, zegt de Schrift. Bemoeit God zich soms met ossen? Jazeker. En ook met ezels. En met dominees. Het is om onzentwil geschreven, dat van die dorsende os. (1 Kor. 9)

3.4 Positie

Ik kom nu bij de bovenste component in het model. In feite is dat logisch gezien het eerste waar je aandacht aan moet geven. Voordat de dominee met zijn inbreng en ondersteund door de gemeente aan de slag gaat, is er een bepaalde positie die men hem besluit te geven. Een positie die hij zelf aanvaardt.

Wil een predikant goed kunnen werken, dan moet er naar alle kanten duidelijkheid zijn over die positionering, over de afbakening van zijn functie. Welke plek heeft hij in de gemeente volgens zichzelf en volgens kerkenraad en kerkleden? Waar hebben we die man voor?

Is hij de alleskunner en allesdoener, aan wie je zo’n beetje alles kunt overlaten? Zijn er voor zijn functioneren prioriteiten gesteld? En werken we als kerkleden zelf ook nog? Of moet alle voedsel uit de Schrift en alle antwoord op de moderne cultuur van de dominee komen?

Intuïtief hebben we daar wel een globaal beleid in. De dominee is er vanouds voor prediking, catechese, pastoraat en het leiding geven aan de kerkenraad. En dat gaat doorgaans wel ongeveer goed. Maar het gaat ook dikwijls fout. We zijn immers geneigd om steeds meer taken op de kruiwagen van de dominee te laden: meer toerusting voor volwassenen, meer gezinnen-pastoraat, meer jongerenwerk, meer bijdragen aan evangelisatie bijvoorbeeld. Maar ook: meer diepgang in de preken, betere voorlichting in het kerkblad en ga zo maar door.

Nu de situatie van de kerk complexer en de gemeente groter en mondiger is geworden, vraagt dit punt meer sturing. Wij hebben allemaal wel onze ideeën over wat een dominee wel of niet zou moeten doen. We kunnen dat hier ter plekke uitproberen. Als ik zeg: ‘Een dominee moet twee keer per zondag in z’n eigen gemeente preken, want dat is zijn centrale werk’, of: ‘Een dominee is er niet om de 70-plussers in zijn gemeente te bezoeken’, — dan hebben we daar allemaal wel een bepaalde mening over. We zouden er maar zo een discussie over kunnen beginnen. En zo zijn er over de tijdsbesteding van de dominee wel meer stellingen te bedenken. De een denkt er zus over, de ander zo.

Daarom is het niet goed om de dominee en onszelf te laten drijven op de golven van willekeurige wensen en keuzes. Ik zou willen pleiten voor een beter doordenken en beter organiseren van het predikantschap. Een paar instrumenten kunnen hier helpen:

- een zorgplan voor de gemeente

- een taakprofiel met werkafspraken

- een teamconcept, waarvan het werken met een regioteam een belangrijk onderdeel is.

Zorgplan

In onze traditionele manier van werken in de gemeente gaan we uit van een aantal bestaande vaste functies, zoals die van predikant, ouderling en diaken. Hun taken staan in de kerkorde en de bevestigingsformulieren omschreven. Wordt de werkdruk te groot, dan breiden we het aantal ambtsdragers uit.

De laatste jaren gaat men er in de kerken dikwijls toe over om naast de bekende ambten ook aanvullende functies te creëren waarin een teveel aan werk wordt opgevangen. Daarbij wordt meer gekeken naar het concrete werk waarvoor menskracht nodig is en dáárvoor wordt een oplossing op maat gezocht. Zo fungeert er in de kerken een aantal catecheten en er is ook een aantal pastorale werkers en opbouwwerkers actief.3 In verband hiermee en ook tegen de achtergrond van de vragen die er leven over het takenpakket van met name predikanten en ouderlingen is het goed om te werken aan de ontwikkeling van een ‘zorgplan’. Daarin worden niet de functies als uitgangspunt genomen, maar het werk dat er in de gemeente te doen is. Welk werk ligt er? En op welk niveau is daar menskracht voor nodig? Wat is goed door vrijwilligers te doen? Welk werk is specifiek werk voor vrijwilligers-ambtsdragers? Voor welk werk hebben we professionele krachten nodig? Welk werk is er te doen door werkers op bv. hbo-niveau en voor welk werk is scholing op academisch niveau nodig?

Een zorgplan ziet er niet voor elke gemeente gelijk uit. Het dient zo concreet mogelijk op de eigen plaatselijke situatie te zijn toegesneden. Globaal zal het overal om dezelfde soorten werk gaan. Maar de invulling ervan is per gemeente verschillend.

Aan de hand van het zorgplan kan in de gemeente het werk worden verdeeld onder de beschikbare mensen. En kunnen er ook nieuwe krachten worden gezocht. Via zo’n ‘zorgplan’ kan de inzet en het takenpakket van een predikant ook veel beter afgebakend worden dan nu het geval is.

Taakprofiel en werkafspraken

Vanouds werken we in de kerken van de gereformeerde gezindte met een algemeen aanvaard profiel voor de predikant: hij is vooral verantwoordelijk voor prediking, jongeren-catechese, pastoraat en het voorzitterschap van de kerkenraad. De invulling daarvan is door de eeuwen heen wel wat verschillend geweest. Met name in catechese en pastoraat is er in de loop van de 20e eeuw steeds meer van de predikant gevraagd. De samenleving is veel complexer en turbulenter dan 50 jaar geleden. Het werk van predikant is ‘heftiger’ geworden en het legt een zwaardere claim op zijn energie en mentale spankracht.

Een dominee kan vandaag in een iets grotere gemeente al gauw niet meer alle werk doen dat men als predikantswerk beschouwt. Hij moet keuzes maken. Of liever: de kerkenraad moet samen met de predikant tot goede keuzes komen.

Daarom is het goed als direct bij het begin van zijn dienst in de gemeente een helder taakprofiel wordt gemaakt. Welke taken moeten in het licht van de Schrift en gezien de behoeften van de gemeente beslist een plaats krijgen in de agenda van de dominee? Waar rekent men op zijn inzet? En welk werk kan hij aan anderen overlaten? Bij een goede invulling van het profiel en heldere werkafspraken is iedereen gebaat.

Team-concept

De predikant werkt in de gemeente niet alleen. Door de eeuwen heen was hij wel vaak de enige ‘professional’ in de kerk en nam hij als zodanig een heel bijzondere positie in. Maar juist in gereformeerde kerken is altijd tegen clericalisme gewaarschuwd. Het priesterschap van alle gelovigen werd benadrukt en in de ambten van ouderling en diaken werd om de predikant heen een team van andere werkers neergezet.

De laatste decennia neemt het besef toe, dat het zowel theologisch als praktisch gezien niet goed is als de predikant een al te unieke, geïsoleerde positie als generalist en solist in de kerk inneemt. Veel jongere predikanten zien dat ook niet meer zitten. Het past niet bij de wijze waarop een mens in de huidige cultuur en samenleving zijn werk doet.

Vanouds is de kerkenraad het team geweest waarmee de predikant zijn taken en verantwoordelijkheden deelde. Het is goed om het samenwerken in dat team steeds voor ogen te hebben en te optimaliseren. Daarnaast is het goed als er ook aandacht is voor verbindingen met andere functies in de gemeente, zoals bv. die van catecheten, pastorale werkers, organisten, werkers in evangelisatie en gemeenteopbouw, e.d.. Gezamenlijk beraad over het werk kan heel stimulerend en opbouwend zijn. Als het tenminste niet aan de oppervlakte van de organisatorische dingen blijft steken, maar geestelijk en inhoudelijk de diepte ingaat!

Wanneer het besef dat men werkt aan hetzelfde bouwwerk groeit en meer concreet gestalte krijgt in heldere werkafspraken en goede samenwerking, kan dat voor het functioneren van de predikant alleen maar positief zijn. Solisme isoleert, samenwerking maakt sterker!

Dat geldt ook voor interlokale samenwerking. In de gereformeerde gezindte zouden we eens moeten nadenken over het werken met een regioteam van predikanten.

Concreet ziet zo’n regioteam er alsvolgt uit. Een aantal kerken in een regio maakt afspraken over het inschakelen van eikaars predikanten voor verschillende soorten werk in de kerken. Te denken valt aan: preekbeurten (daar bestaan al veel bovenlokale afspraken over), specifieke vormen van catechese voor jongeren, toerusting voor belijdende leden en ambtsdragers, specifieke vormen van pastoraat, kerkelijke consultancy op het gebied van bv. evangelisatie, gemeenteopbouw en pastoraat, e.d.. In deze wijze van werken is bv. predikant A in zijn eigen gemeente X aan het werk voor bv. 80% van zijn tijd en daarnaast voor de rest van zijn tijd inzetbaar in de andere gemeenten. Omgekeerd nemen verschillende predikanten uit andere gemeenten in X enkele bijzondere taken waar, bv. huwelijkscatechese, pastoraat aan psychisch zieke gemeenteleden, e.d..

In het regioteam kan elke predikant meer deskundigheid op specifieke terreinen ontwikkelen, deskundigheid die niet tot de startbekwaamheid behoort bij het verlaten van de TU. Hij kan voor een groot deel generalist blijven, maar op deelterreinen zich extra bekwaamheid verwerven. En die kan aan meer gemeenten ten goede komen.

Er is in onze situatie alle reden om het werken met regioteams te overwegen, zowel vanwege de kwaliteit van het werk als met het oog op het goed functioneren van de predikanten.

De predikanten kunnen door regelmatige teambesprekingen profiteren van eikaars kennis, inzicht en ervaring. Ook helpt het om in de gemeenten meer voeling met elkaar te houden dan via classisvergaderingen mogelijk is. En het geeft aan de predikanten voor zichzelf ook een stuk intervisie, waar de laatste jaren veel behoefte aan is. Het zal ook samenbindend kunnen werken!

Een ander voordeel van het werken met regioteams is, dat het mogelijkheden biedt om predikanten in te zetten die niet of niet meer een volledige predikantstaak kunnen vervullen als gevolg van gezondheidsproblemen, zorgtaken, studie, losmaking, gedeeltelijke emeritering e.d.. In het huidige systeem wordt sterk vanuit complete predikants-plaatsen en volledige takenpakketten gedacht. Dat laat feitelijk alleen maar ruimte voor een combinatie van twee gemeenten met één predikant als samenwerkingsvorm. Bij een regioteam wordt het mogelijk om op basis van inventarisatie van het aanwezige werk (eventueel incl. diverse ‘losse klussen’)ook meer deelfuncties te creëren en daarvoor predikanten in deeltijd te beroepen.

Instrumenten als ik hierboven beschreven heb, kunnen helpen om de doelen en de taken scherp te stellen. Welke positie geven we de dominee temidden van al die anderen die een bijdrage leveren aan de opbouw van de kerk? Wat zijn z’n primaire taken? Wat zijn de doelen waaraan hij werken moet?

En dan vervolgens ook: met wie moet hij samenwerken? Hij kan immers geen Einzelgänger zijn, geen solist. Wie ziet er op hem toe? En welke bevoegdheden heeft hij? Welke ruimte krijgt hij om in de vrijheid van het Woord van God en van het spreken namens God zijn werk te doen?

Voor gezond functioneren en gezonde samenwerking is het nodig om deze dingen helder te hebben. We hebben daar het woord ‘verwachtingspatroon’ voor. Het is heel nodig dat de drie verwachtingspatronen op elkaar afgestemd zijn: dat van de gemeente, de dominee en de kerkenraad. En als daar onhelderheid over is, vraagt dat bespreking. En altijd ook een heldere communicatie naar de gemeente toe. Zodat de dominee beschermd wordt tegen een overvragende gemeente. En de gemeente beschermd wordt tegen een eigenwijs z’n sporen trekkende of onder-presterende of rookgordijnen-leggende dominee.

En nog een aspect: de positionering van de predikant ten opzichte van de Here God. Contra een Messias-complex bij de man zelf. En contra het maken van de dominee tot werknemer en trekpop van de gemeente of van de kerkenraad of van sommige zwaargewichten daaruit.

Kortom: zorg dat er een goede en gezonde positionering van de predikant is!

Waarbij elk van de drie partijen z’n aandeel levert: de dominee, de gemeente, de kerkenraad.

Kort samenvattend enkele aanbevelingen:

- Zorg voor een duidelijke visie op het ambt, op de verhouding van ambt en gemeente en op de verhouding tussen het predikantschap en de andere functies in de gemeente.

- Laat de taken van de predikant gerelateerd zijn aan zijn specifieke positie, gaven en deskundigheid.

- Laat de predikant werken in goede samenwerking en teamverband met anderen. Laat hem niet alles opknappen en ook niet alles alléén opknappen.

- Gebruik zijn talenten en compenseer zijn tekorten en zwakke plekken.

- Laat Christus het Hoofd en de Spil van de kerk zijn, niet de dominee.

- Laat Christus de reddende en overal aanwezige Messias zijn, probeer niet zelf om het te wezen.

- Wees bereid tot goede verdeling van verantwoordelijkheden.

- Communiceer naar elkaar en naar de gemeente goed de positionering van de predikant.

- Wees altijd bereid tot verantwoording.

- Stel verwachtingen en werkafspraken bij als dat nodig is.

- Als het echt niet gaat, laat dan de predikant niet langer werken in een positie die de gemeente niet opbouwt.

4. Tenslotte: Van Slag naar boven

Ik heb van Jan van Slag ook nog een verhaal meegekregen.

Laatst had hij een nachtmerrie.

Hij was in een penthouse, hoog boven op een flat.

Er was maar één vertrek, een kerkenraadskamer.

De broeders zaten met z’n veertienen rond de vergadertafel.

En hij was voorzitter.

De hamer klemde hij stevig in zijn hand.

Er waren rondom allemaal ramen.

Maar op een of andere manier bood het geen uitzicht.

Het ging over zijn functioneren.

Iemand had gezegd dat hij maar even weg moest gaan.

Maar dat deed hij niet!

Hij was voorzitter van de kerkenraad en dat konden ze hem niet afpakken!

Ineens kwamen er langs de trap in de hoek van de zaal mensen naar boven.

Drie, vier, nee, veel meer, een lange rij gemeenteleden.

Hij herkende ze en kreeg er kippenvel van.

Ze liepen achter de kerkenraadsleden langs in een eindeloze optocht.

Steeds maar rond.

Alsof ze Jericho wilden laten vallen.

Toen werd het glas ineens doorzichtig.

Daarbuiten zag hij kleine vliegtuigjes met ronkende motoren rondjes trekken om de flat.

Er zaten catechisanten in.

Ze staken hun tong tegen hem uit.

Achter de vliegtuigjes zag hij dikke regenwolken in stormvlucht voorbij jagen.

Hij voelde zich steeds wanhopiger worden.

Het was alsof de ouderlingen en diakenen niets merkten van wat zich afspeelde.

Ze keken neutraal.

Alsof de scriba de notulen aan het voorlezen was.

Hij was ten einde raad.

Met een ruk smeet hij de voorzittersstoel achteruit.

In een grote sprong stond hij boven op de tafel, de hamer stevig in de hand.

Hij riep met schorre stem: ‘Here, help me!’

Toen sloeg hij, met alle kracht die in hem was naar boven, tegen het plafond.

Alsof het papier was: hij sloeg er in één keer dwars doorheen.

Door een groot gat zag hij een stralend blauwe hemel.

De glans van de zon.

De tafel begon onder hem te wankelen.

Hij viel, en kwam op zijn knieën terecht.

Hij was de hamer kwijt.

De verlossing was begonnen.

Met een glimlach werd hij wakker.


1 Kerkorde van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, uitgave Amsterdam 1999 blz. 129w.

2 Onder professie oude stijl versta ik het volgende. Vanouds gaf men aan de universiteiten en hogescholen een predikant, arts of jurist een sterk intellectueel-cognitieve opleiding. Hij leerde vooral kennisinhouden op theoretisch niveau. De praktische training voor a.s. predikanten beperkte zich meestal tot het leren exegetiseren en het leren preken. Alleen daarin werden praktijkoefeningen gedaan. Voor het overige werd er van uit gegaan, dat men, alle (boeken)kennis in z’n persoon verenigend, de vertaalslag naar andere terreinen van het praktijkwerk (zoals catechese, pastoraat en kerkregering) zelf wel zou leren maken. Een predikant deed/doet in dit patroon veel praktische dingen op basis van persoonlijke kwaliteiten, van ervaring en intuïtie.

In een professie nieuwe stijl is het juist belangrijk dat de professional ook in de praktische uitvoering van zijn werk systematisch is geschoold. Hij moet zijn werk op een controleerbare manier kunnen doen. Hij moet er ook verantwoording van kunnen afleggen op basis van deskundige reflectie. Hier wordt dus de professional niet langer voor het grootste deel op basis van opleiding en status vertrouwd, maar wil men dat zijn werkwijze transparant, controleerbaar en bespreekbaar wordt gemaakt.

3 Zie o.a. het artikel van dr. J.W. van Pelt, ‘Kunnen pastorale medewerkers een verlichting betekenen voor de (vaak overbelaste) kerkenraad?’ in Ambtelijk Contact 40 nr. 2 (februari 2001) 609–612. In september 2000 is er aan de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle een deeltijd-opleiding gestart op HBO-niveau voor kerkelijk werker. Aan die opleiding werken ook enkele docenten van de TU in Kampen mee.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2001

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's

VAN SLAG

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2001

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's