Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Acht geven op elkaar

Over deze belangrijke zaak schrijft de Veenendaalse dominee R. van Beek in het blad van de ambtsdragers van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, Ambtelijk contact (jan. 1995).

In onze moderne samenleving viert het individualisme hoogtij. Ook binnen de kerk hoor je veelal dat ieder het zelf maar moet weten, terwijl de bereidheid om enige correctie van elkaar te ontvangen gering is.

Prof. dr. J. P. Versteeg schreef indertijd in „ Oog voor elkaar": , , Nooit kan men te veel op elkaar letten, wanneer het maar op het goede gericht is..." Wanneer het NT. spreekt over het toezien op de gemeente, dan blijkt dat gestalte te krijgen in geduld, zachtmoedigheid en liefde, als weerspiegeling van Christus, de goede Herder.

Wie zijn er nu betrokken bij dit toezien op elkaar? Dr. Van Beek schrijft:

„Allereerst God Zelf. Hij ziet in de Heere Jezus Christus op Zijn gemeente toe. De Heere Jezus wordt in 1 Petr. 2 : 25 genoemd , , de Herder en Opziener uwer zielen”.

Vervolgens de apostelen. Zij hebben daartoe opdracht van hun Heere en Heiland. Zij treden op met vermaning en vertroosting.

Verder lezen we in het Nieuwe Testament dat elke gemeente ouderlingen of opzieners kreeg, Hand. 14 : 23, 1 Tim. 3:1, Titus 1 : 5. In Filippenzen 1 : 1 worden zij met de diakenen genoemd. Maar we moeten er wel op letten dat Paulus de brief schreef aan , , al de heiligen in Christus, die te Fihppi zijn, met de opzieners en diakenen". Eerst aan , , al de heiligen”.

Ook de andere brieven van Paulus zijn geschreven aan de gemeenten of aan de heiligen. Ook Petrus begint zijn brieven niet wezenlijk anders.

Ook in de aangehaalde teksten uit Hebreeën is heel duidelijk dat de gemeenteleden erbij betrokken zijn. Het betreft het acht geven op elkaar. Zo las ik ergens dat het een wezenlijk kenmerk van opzicht houden over de gemeente is, dat het geschiedt door de leden van de gemeente ten opzichte van elkaar.

Al de gelovigen worden opgeroepen elkaar te vermanen, op elkaar tóe te zien en op elkaar acht te hebben.

„We moeten die verantwoordelijkheid beleven door op elkaar te letten, zo nodig de medegelovige aan te spreken, te vermanen en aan te vuren. We vormen allen tezamen immers één lichaam. Als in de gemeente één lid lijdt, lijdt het geheel van de gemeente en lijden alle leden mee. Als één lid afwijkt, zich te buiten gaat in leer of leven, of afvalt, dan betekent dat een beschadiging van de eenheid, een breuk van de gemeenschap. Wie zal dat niet tei 1 harte gaan? Dit raakt dan ons allen. In de onder lo linge vermaning, in het toezien op elkaar gaat het W om het bewaren en het beleven van de eenheid des h geloofs.

In deze vermaning van elkaar komt God, die door de Heilige Geest in de gemeente woont, tot de afwijkende en dwalende mens. De oproep is daarom geladen en ernstig. Ze dwingt de mens terug te keren tot de liefde van God en van de gemeente. Ze is een wezensfunctie van het lichaam van Christus, dat leeft in de gemeenschap des Geestes" (dr. T. Brienen in , , Onderlinge Dienst”, pag. 33).

De gemeente draagt zelf verantwoordelijkheid. Zij behoort actief, mondig te zijn. Het mag niet zo zijn, dat zij het toezien op elkaar aan de ambtsdra gers overlaat. De ambtsdragers hebben de gemeen te hierin op te voeden. Is het niet zo dat in Rom 12 : 8 de vermaning gerekend wordt bij de gaven die aan de gelovigen geschonken zijn? Het zou een omissie zijn als we het onderwijs van de Heere Je zus in Matth. 18 : 15—19 in dit verband niet zouden noemen.

Heel dit onderwerp richt zich op het behoud van de zondaar. , , ]VIaar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen...”

Alles wat we reeds eerder opmerkten, staat tegen de achtergrond van dit onderwijs van de Heere Jezus.

En nu de praktijk

Op een gemeenteavond, die me altijd helder bijgebleven is, sprak een broeder zijn grote zorg uit over de randkerkelijken binnen de gemeente. Hij kwam werkelijk heel bewogen over en je voelde allerwege instemming met zijn betoog. Maar het verdrietige was dat hij meende dat hij zelf nu vrijuit ging nu hij het de kerkeraad had aangezegd. Door de jaren heen ben ik er wel achter gekomen dat er zo veel in de gemeente wordt gedacht. Als de kerkeraad het maar weet of als de dominee het maar weet. Maar we dragen zoals we zagen, allen persoonlijk verantwoordelijkheid voor elkaar. Het is nodig dat we hier voortdurend op gewezen worden. Dat kan in de prediking, tijdens de huisbezoeken, op de catechisaties, op de verenigingsavonden, op de bijbelkringen enz.

Het trof mij wat prof. dr. H. J. Jager naar aanleiding van Lev. 19 : 17 opmerkt: , We mogen een broeder niet haten. Dat doen we als we hem niet waarschuwen of vermanen, terwijl we zien dat hij zondigt. Want dan kan door onze schuld de broeder verloren gaan. We zullen hem lief hebben als onszelf. Zouden wij graag door de schuld van een ander omkomen? Welnu, dan moeten we dat een ander ook niet aandoen”.

Even verder zegt hij naar aanleiding van Matth. l8 : 15: De bedoeling moet natuurlijk zijn om de zondigende broeder te behouden of te winnen, Want als hij op een zondige weg doorgaat, kan hij helemaal ten val komen en in de hel terecht komen. Zouden wij iemand naar de hel willen laten lopen? Dan zouden we hem toch wel haten! Maar als wij van iemand houden dan zullen we hem vermanen als hij een verkeerde kant uitgaat”,

Op een belijdeniskring, waar we het mooie boekje van prof. dr. W. H. Velema , , Een levende gemeente" behandelden, kwamen we ongemerkt ook bij ons onderwerp terecht. De ene vraag lokte de andere weer uit.

In een levende gemeente geef je natuurlijk acht op elkaar. Maar hoe doe je dit? En hoever reikt dat dan? Want wat voor de één zonde is, behoeft het voor de ander nog niet te zijn. En moet de één de ander niet uitnemender achten dan zichzelf?

Waar we op elkaar acht hebben te geven, is het van primair belang dat we eerst acht geven op onszelf. Hoe staan wij zelf ten opzichte van de Heere en Zijn dienst? Wordt er bij onszelf een hartelijke geloofsovergave aan de Heere gevonden en is Zijn dienst voor ons een liefdedienst?

Want hoe zullen we de ander op zijn slordige kerkgang aanspreken als we niet zelf het voorbeeld geven? Dan heeft het iets onechts, dan komen we niet overtuigend over. De ander moet merken dat de liefde van Christus ons dringt en dat we zijn of haar behoud zoeken.

Nu zijn we zelf natuurlijk nooit bij machte die leden die van de kerk dreigen te vervreemden, terug te brengen. Maar de Heere wel. Hij schakelt ons daarbij in, wil ons daarbij gebruiken als instrumenten in Zijn hand. Wat geeft het een diepe vreugde vrucht ook op deze arbeid te mogen zien. Vreugde, als een broeder of zuster of een jongere weer terugkeert tot de dienst van de Heere.

Vreugde als schuld beleden wordt voor de Heere, maar ook voor de naaste.

Het is mijn ervaring dat dit ook het eigen geestelijke leven verrijkt. Want wat hebben we er de Heere bij nodig, in het zoeken van de ander. Het kan niet zonder gebed waarin de Heere gevraagd wordt de juiste woorden te mogen spreken, om met ootmoed bekleed te mogen zijn. Om niet boven, maar naast de ander te mogen staan. Vanuit het diepe besef dat we allemaal dezelfde genade nodig hebben om te kunnen leven en te kunnen sterven.

Op die belijdeniskring werd ook gevraagd naar de grenzen. De vraag werd zo gesteld: , , Waar gaat het acht geven op elkaar over in bemoeizucht? ". Er kwam een vrij simpel antwoord: , , Als je je bemoeit met dingen waar je niets mee te maken hebt, waarin je de ander vrij moet laten”.

In z’n algemeenheid zou je kunnen zeggen: waar het zaken betreft die de verhouding tot de Heere niet schaden. Waar je mee voor het aangezicht van de Heere kunt komen. Maar dit is natuurlijk wel subjectief. Daarom ligt dit ook zo moeilijk. Wat de één verantwoord acht, wijst de ander af.

Op de catechisatie vroeger bij ds. Jongeleen hadden we natuurlijk ook vele vragen. Buurjongens mochten dit wel en wij niet enz. Ds. Jongeleen keek dan de kring eens heel begrijpend, heel vriendelijk rond en zei steevast: , , Och, jongens, je mag alles waar je de Heere om vragen en voor danken kunt". We vonden dat toen wel eens een erg goedkoop antwoord. Maar het is me altijd bijgebleven.

Het lijkt mij moeilijk de ander aan te spreken op z'n dure auto, z'n tweede huis, z'n buitenlandse vakantie, zijn of haar exclusieve kleding enz. Wel moet aan de geldbesteding aandacht besteed worden in de prediking, verenigingen enz.

Want als het hart van al die dingen vol is, staat dat een gezond geestelijk leven in de weg.

En al die andere dingen dan, zoals bijvoorbeeld de media? Nog niet zo heel lang geleden maakte een echtpaar op een late zondagavond een korte wandeling voor het slapen gaan. Ze werden onaangenaam verrast toen ze bij een broeder en een zuster van hetzelfde huis de televisie aan zagen staan. De andere dag: , , Dominee, daar moet u toch eens heen. Zo laat op de avond deugen de programma's niet meer. En dan nog wel op zondagavond". Inhoudelijk was ik het met hun kritiek best eens, maar niet met het schijnbaar vanzelfsprekende dat ik er heen moest. Zij hadden daar zelf die avond aan moeten bellen.

Wat er zoal gelezen en gezien kan worden, is meer dan erg. We hebben hier zeker een opvoedende taak ten opzichte van elkaar.

In het begin merkte ik op dat acht geven op elkaar moeilijk is. Helemaal in het klimaat waarin wij leven. Helemaal in deze wereld waarin het individu zo op zichzelf gesteld is.

En toch... waar de liefde van Christus dringt, daar worden barrières genomen in Zijn kracht. Daar gaat het om de eer van de Koning, om het behoud van Zijn onderdanen. Dan is het acht geven op elkaar een liefdedienst.

Ds. J. H. Velema schrijft in , , waarom leef ik in deze tijd? ". , , Geen haat en nijd, maar liefde en inzet voor elkaar kenmerken het gezinsleven, waar Christus niet alleen de onzichtbare Gast is, maar het Hoofd en de Heere van het huis.

Waar liefde woont, daar woont de Heere en daar is het leven tot in eeuwigheid, te beginnen in deze tijd” (pag. 32).

Zijn deze woorden ook niet van toepassing op de gemeente? ”

Op evenwichtige, pastorale wijze stelt ds. Van Beek deze overwegingen aan de orde. Het geeft ons veel te denken en vraagt om praktische toepassing binnen de verbanden waarin de HEERE ons plaatst.

J.H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1995

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1995

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's