Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk, moderne tijdsbesteding en toenemende mobiliteit

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk, moderne tijdsbesteding en toenemende mobiliteit

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij Nederlanders hadden in 1970 de be schikking over 2.154.000 personenauto’s. Het behoort voor een overgrote meerderheid onder ons tot de verworvenheden, dat we in ieder geval 125 van de 365 dagen vrij zijn van de beslommeringen, die met het verdienen van ons dagelijks brood te maken hebben. We werken nog maar 240 dagen voor ons materiële bestaan. De beloning van deze prestatie maakt het ons mogelijk ons leven tamelijk riant in te richten. We voeden ons goed — helaas zelfs tè goed — we zitten royaal in de kleren, we zijn in de gelegenheid onze kinderen te laten leren naar hun capaciteiten — en dan houden we nog iets over om een prettige vakantie te arrangeren, om de tijd tussen de jaarlijkse vakanties op te fleuren met weekend-trips, om er een tweede huis of een caravan in het groen op na te kunnen houden, desnoods om helemaal buiten te gaan wonen en naar het werk te forensen.

Er ontstaat bij velen van ons een leefpatroon, dat radicaal verschilt van de situatie van zo’n vijftig jaar geleden. Toen domineerde de beroepsarbeid het mensenleven. Er werd hard en lang gewerkt, de vrije tijd had men beslist nodig om uit-te-rusten, de mobiliteit van mensen en gezinnen was — èn als gevolg daarvan, èn omdat er zuinig met de guldens moest worden omgesprongen — gering. Nu is er, wat de tijd en wat de middelen betreft — van alles mogelijk. We leven niet meer om te werken, we werken om te leven. Dat „leven” van vandaag omvat een lange reeks van activiteiten, waarvan de beroepsmatige arbeid een onderdeel is, dat in betekenis gaat afnemen.

Deze verandering beroert ook het kerkelijk leven. De organisatie van de plaatselijke kerk is eeuwenlang gebaseerd geweest op het gegeven, dat een zeker aantal leden met hun gezinnen ergens hun — vaste — woonplaats hadden. Die woonplaats was ook hun werk-plaats. Verblijf buiten die woon- en werkplaats was een uitzondering. Aldus bestond een duidelijke, goed overzichtelijke en werkbare situatie. Wie ’s zondags niet in de kerk verscheen was ziek, was Ontrouw, gaf in ieder geval de ambtsdragers reden attent te zijn. Ook in de week was er volop gelegenheid tot onderlinge sociale controle. Wie iets deed dat niet betaamde kon er op rekenen gezien te worden. De eigen predikant was niet alleen aan zijn gemeente verbonden, maar ook gebonden: een zondag uit preken gaan was een onderneming, waarmee de zaterdagmiddag tot en met de maandagmorgen gemoeid waren. Ongeveer hetzelfde gold voor de gelovigen: een middagje kerken in een genabuurde gemeente betekende een stevige fysieke opgave (lopen!) en het mocht ook eigenlijk niet.

Wanneer u aanstaande zondag enkele leden mist in de dienst zal dit waarschijnlijk geen aanleiding zijn om direct te gaan informeren. Misschien weet u dat ze een tweede woning elders hebben. Ze kunnen ook een weekendje uit zijn en op hun tijdelijke verblijfplaats in de christelijke gereformeerde kerkbanken zitten. Ze kunnen met vakantie zijn of: gewoon de auto hebben gepakt om vijftien kilometer verderop de dienst bij te wonen. Dit soort sabbatsreizen is immers bij velen onder ons zonder meer aanvaard.

Het mobiele kerklid van vandaag maakt het ambtelijk opzicht en toezicht moeilijker. Ook doordeweeks: de leden van onze kerken zwermen uit naar andere werk-plaatsen, naar scholen, naar centra, waar voor de vrije tijd meer te beleven of te genieten valt. En hoe gedragen ze zich kerkelijk tijdens hun vakanties of in de plaatsen waar hun weekendverblijf staat?

Het mobiele kerklid stelt ook de plaatselijke kerk als organisatie voor vraagstukken. Denk maar aan de kerkbesturen in plaatsen, die uit recreatief oogiwnt bezien aantrekkelijk zijn: Zij moeten in de vakantieperiode (die hier en daar al van mei tot september duurt) zorgen voor accommodatie voor het ontvangen van een aantal kerkgangers, dat een veelvoud is van het eigen ledental. Wie wil weten hoeveel moeite en extra-lasten dit met zich brengt moet maar eens met de raden van Haamstede en Kerk-werve gaan praten. Denk daartegenover aan de grote-stadskerken, waar de leden tijdelijk verdwijnen (met uiteraard de consequenties daarvan voor de collecte-opbrengsten).

Daarbij komen dan nog de problemen met de leden, die nominaal tot een bepaalde kerk behoren, maar in de praktijk slechts ten dele aan het kerkewerk kunnen deelnemen. Onder de bezitters van tweede woningen en andere weekendverblijven zitten ongetwijfeld prima ambtsdragers, maar hun functioneren als zodanig stuit op allerlei moeilijkheden, die uit de tijdelijke beschikbaarheid voortvloeien. Precies hetzelfde geldt voor de woonforensen, die in vele gevallen alleen maar gedurende de weekends volledig in de woon-plaats kunnen meeleven. Het kerkelijk verenigingsleven krijgt te kampen met de geregelde afwezigheid van elders studerenden en andere kamerbewoners, die noch in de thuis-gemeente, noch in de werk-gemeente continu bij het werk betrokken kunnen zijn.

Nieuwe situatie vraagt bezinning

Het zal onmogelijk blijken als kerk de ontwikkeling te negeren, die zich in de samenleving voordoen als gevolg van het beschikbaar komen van meer in eigen verantwoordelijkheid te besteden tijd, als gevolg ook van de toenemende mobiliteit, twee welvaartsaspecten, die het leven van de mens in al zijn verbanden aanmerkelijk wijzigen.

Ook in deze mobiele en voor een groter deel „ludieke” maatschappij heeft de kerk haar taak voor wat betreft de verkondiging, het pastoraat en het diaconaat. Misschien mag zelfs gezegd worden: de mogelijkheden om haar opdracht te vervullen worden voor de kerk groter nu de worsteling om het naakte bestaan de mensen minder bindt, nu er meer tijd komt om te luisteren, meer tijd ook om te getuigen in woord en daad.

Wanneer wij de veranderingen op deze wijze, als een uitdaging, zien, zal het in de eerste plaats zaak zijn, dat we ons als kerk-Ieden realiseren, welk een grote nieuwe verantwoordelijkheid ons met de beschikbaarheid van meer tijd in-eigen-beheer is opgelegd. Aandacht te vragen voor deze verantwoordelijkheid wordt zo langzamerhand een bijzonder dringende zaak. Wij zijn er gaandeweg aan gewend geraakt de vrijkomende tijd als „eigen tijd” te beschouwen. Als een soort telkens maar weer verlengde rust-na-de-arbeid. We zijn begonnen met het heerlijke ook-eens-niets-doen te verlengen. Maar nietsdoen verveelt en er moest ontspanning, verstrooiing bij-komen. Met allerlei waar dan ook gezochte vulling wordt door te velen de eigen tijd volledig geseculariseerd gebruikt.

Bij de ambtelijke bearbeiding van de gemeente zullen we meer aandacht moeten wijden aan dit gevaar van verspilling. We zullen onze leden moeten helpen los te komen uit het verouderde werk- en rust-patroon, met hen moeten zoeken naar mogelijkheden om een stuk van die gewonnen tijd een zodanige bestemming te geven, dat door hun handelen het bestaan van Christus’ kerk in deze wereld zichtbaar wordt.

Een tweede taak is de leden te leren leven met een grotere eigen verantwoordelijkheid nu ze niet meer zo sterk zijn gebonden aan de lokale kerkelijke samenleving. Helaas moet worden vastgesteld, dat met het wegvallen van de sociale controle in zeer veel gevallen ook onmiddellijk het eigen normenpatroon verandert. In het buitenland, in de badplaats gedraagt men zich op vaak toch wel essentiële punten volledig anders. Er zou een enorme kracht van de kerk kunnen uitgaan, wanneer haar leden ook buiten de eigen omgeving als „tekenen” zouden opvallen. (Dit teken-zijn overigens meer te verstaan als een duidelijk tonen, hoe een christen in de wereld leeft en zijn vreugde be-leeft, dan als een uitsluitend laten zien waar een kerk-mens traditiegetrouw „tegen” behoort te zijn).

Ten derde zal bezinning vereist zijn met betrekking tot een aantal zaken in de sfeer van de echte vrije tijd. Spel, sport en allerlei musische dan wel creatieve tijdbeste-dingsmogelijkheden komen binnen de gezichtskring van de mens, die niet langer alleen voor de inhoud van zijn loonzakje behoeft te zwoegen. Deze ontwikkeling wordt mede in de hand gewerkt door de omstandigheid, dat de leerplicht langer wordt, met onder andere als gevolg, dat meer ruimte vrij komt voor vorming op deze terreinen. Aldus worden belangstellingen gewekt. Er zal moeten worden gedacht over de verantwoordelijkheid van de christen met betrekking tot dit deel van de cultuur. Waarom zouden we dit alles nog verder laten seculariseren? De gedachte, dat we de spelende en de schoonheid-zoekende mens niets te bieden zouden hebben is eenvoudig niet staande te houden voor wie er aan denkt, dat juist het Woord van God, dat ook ons uitgangspunt is, zoveel begaafde kunstenaars heeft geïnspireerd tot creaties, die de eeuwen door als hoogtepunten zijn gewaardeerd.

Tenslotte gaan een aantal kerkelijk-organisatorische zaken, die verband houden met de vergrote mobiliteit onze aandacht vragen. Er zal moeten worden nagedacht over de vraag of alleen de kerken in de recreatie-centra de lasten hebben te dragen, verbonden aan de zorg voor een tijdelijk-verveelvoudigd kerkgangersbestand. Misschien liggen hier wel verantwoordelijkheden, die we landelijk en gemeenschappelijk moeten dragen. Er zal moeten worden nagedacht over de leden, die geregeld relaties met twee kerkelijke gemeenten onderhouden. Welke rechten hebben ze in de gast-gemeente? Heeft de gast-gemeente recht op hun medewerking? Moeten er „reisattestaties” komen, zoals we die voor schippers bijvoorbeeld al kennen?

Kerk en recreatie

De ingrijpende wijzigingen in de tijdbesteding en de toenemende mobiliteit stellen de kerken voor een groot aantal vragen. De ene plaatselijke kerk zal er sneller mee worden geconfronteerd dan de andere, maar binnen afzienbare tijd zullen we er allen mee te maken hebben. Gelukkig behoeven we niet te besluiten met de constatering, dat de in gang zijnde veranderingen tot dusverre aan de kerken zijn ontgaan. Integendeel. Naast de commercie, die uiteraard haar kansen op gewin heeft gegrepen, naast de overheid, die nu reeds enkele decennia haar zorg laat gaan over de vrijetijds-accommodatie en de spreiding daarvan, vinden we ook de kerken en nog wel als initiatiefneemsters voor wat betreft de geestelijke en maatschappelijke begeleiding van onze mobiele bevolking. In de eerste jaren zijn het vooral de evangelisatiecommissies geweest, die zich op dit werk hebben geworpen, omdat ze, vooral rondom de massaconcentraties van recreanten, nieuwe mogelijkheden zagen voor het uitdragen van de Boodschap. Deze verkondiging werd al spoedig aangevuld met allerlei vormen van dienstverlening.

Ook de christelijke gereformeerde kerken hebben zich enthousiast in deze arbeid begeven. Voor een deel ter verzorging van eigen projecten, voor een deel ook in samenwerkingsverband met andere kerken. Dit „kerk en recreatie”-werk, verricht door verschillende kerken, had in 1970 een dusdanige omvang, dat naar schatting 1500 vrijwilligers op ongeveer 100 plaatsen in Nederland met kerkewerk onder toeristen bezig zijn geweest.

De laatste jaren wint de gedachte veld, dat vele vormen van dienstverlening namens kerken min of meer als plaatsvervangende arbeid zijn te beschouwen. Deze dienstverlening, zo redeneert men, kan per slot van rekening ook door campinghouders, verenigingen voor vreemdelingenverkeer en dergelijke worden georganiseerd. Bij vele pastores en vrijwilligers, die zich met dit werk bezig houden leeft de mening, dat op de duur de kerken zich weer zullen moeten gaan richten op de specifiek-kerkelijke taken, nl. te zorgen, dat er diensten zijn op plaatsen waar daaraan behoefte bestaat en er bovendien naar te streven, dat op die plaatsen pastorale en diaconale begeleiding voor recreanten beschikbaar komt. De werkers uit de kerken menen, dat het tevens op hun weg ligt te bevorderen, dat pastores en anderen, die namens kerken onder toeris ten werken, voor deze bijzondere arbeid gericht worden toegerust, terwijl ook op de urgentie van mentaliteitsverandering bij de kerkleden (leven in christelijke verantwoordelijkheid als boven bedoeld) met klem wordt gewezen.

Een nieuw deputaatschap „Kerk en recreatie”, dat door de vorige generale synode van de Christelijke Gereformeerde kerken werd ingesteld en tot taak kreeg aandacht te schenken aan de „niet-evangeli-satorische aspecten van de vraagstukken rondom kerk en recreatie” heeft zich eveneens met deze materie bezig gehouden en zal op de komende generale synode rapport uitbrengen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1971

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

Kerk, moderne tijdsbesteding en toenemende mobiliteit

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1971

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's