Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Commentaar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Commentaar

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

DONOR-CODICIL.

Onze tijd heeft een stormachtige ontwikkeRng doorgemaakt op velerlei gebied. Er zijn nieuwe en ongekende mogelijkheden aan het licht gebracht. Toch ervaren we dit niet allemaal als enkel vooruitgang. De techni­ sche mogelijkheden op velerlei gebied brengen ook veel en nieuwe problemen met zich mee. Wij kunnen ons niet alleen verheugen in technische vooruitgang, maar gaan ook dikwijls gebukt onder de problemen van de technische vooruitgang.

Men kan niet zeggen, dat ons leven menselijk gesproken zoveel gelukkiger en rijker is geworden, dan het leven van ons voorgeslacht door allerlei technische wonderen en uitvindingen. Vooral op medisch gebied brengt de vooruitgang in technische mogelijkheden voor ethische moeilijkheden met zich mee. Er zijn problemen aan de vooruitgang verbonden, die wij vroeger niet kenden. De vraag is of nu alles kan, alles ook werkelijk mag? De mogelijkheden op medisch gebied zijn bijna onbegrensd geworden. Wat men in het verleden niet voor • mogelijk hield, zien we nu gebeuren. We denken daarbij vooral aan de transplantatie van allerlei organen, zoals hart, nieren, hoomvlies en dergelijke. In de wachtkamer van de huisarts en op de toonbank van een apotheek kunt u een formulier vinden, waarboven geschreven staat: "maak ook na uw leven een ander gelukkig."

Dit formulier heet donor-codicil. Het is bedoeld om als verklaring te dienen, dat men na zijn dood de nog bruikbare organen ter beschikking stelt voor transplantatie. Deze verklaring moet met de hand geschreven worden en voorzien van een datum door de betreffende opsteller ondertekend worden. Men moet deze verklaring altijd bij zich dragen. Een minderjarige moet zijn of haar donor-codicil mede door de ouders laten ondertekenen. In de verklaring aangaande de donor-codicil wordt gezegd: "Al meer dan één miljoen Nederlanders dragen een donor-codicil bij zich. Dat is een met de hand geschreven verklaring waarmee de drager of draagster te kennen geeft na zijn of haar leven organen en weefsel ter beschikking te stellen voor transplantatie. Om zó, na het eigen leven, een ander nieuw levensgeluk te schenken."

Wanneer meri dit leest schijnt hier slechts sprake te zijn van dienst en hulpbetoon aan dé naaste. Velen voelen zich door het motief om een ander na zijn leven nieuw levensgeluk te brengen, aangesproken en vullen een donorcodicil in. Vooral vele jongeren voelen zich hierdoor aangesproken. En omdat men met zijn 18e jaar al volwassen is, kan gebeuren, wat een vader mij vertelde. Hij keek eens in de agenda van zijn dochter en vond daar tot zijn verbazing een ingevulde donor-codicil opgevouwen, terwijl hij niet wist dat zijn dochter zo'n verklaring bij zich droeg. Op zichzelf en binnen bepaalde grenzen is de donor-codicil een goede zaak, maar er zijn toch wel enkele kritische kanttekeningen te plaatsen. Men mag niet tot het invullen van een donorcodil overgaan zonder eerst goed te hebben overdacht waar men eigenlijk mee bezig is. Moet men zich niet afvragen: is het afstaan van organen wel geoorloofd in het licht van de Heilige Schrift?

En vooral ook: Is het door de maatschappij aangedragen motief, om daarvoor na zijn dood een ander gelukkig te maken, wel een bijbels motief?

Er zijn hier toch wel ingrijpende zaken aan de orde. Enige bezinning op de donor-codicil is dan ook wel geboden. In dfe propaganda, die voor de donor-codicil gemaakt wordt, wordt de indruk gewekt, alsof door het afgeven van onze organen voor transplantatie na onze dood, die dood tenminste zin krijgt. Het nutteloze dood-gaan komt dan tenminste een ander ten goede. De hele propaganda wordt teveesl getrokken in de sfeer van het humanisme. Een christen moet zijn organen met een ander motief afstaan. Indien men er toe over gaat, zal dit moeten gebeuren uit het motief van dienst aan de naaste en niet om onze dood zinvol te maken.

De volgende vraag is moeilijker en ook belangrijker: Hebben wij het recht om eigenmachtig over onze organen te beschikken? Teveel klinkt in de propagande voor het af-^ staan van organen na de dood het principe door, dat de mens daar autonoom over kan beschikken. Ons lichaam en leven is toch niet van onszelf, maar van God. Ook organen zijn toch niet van onszelf. Handelen we niet eigenmachtig met ons lichaam, wanneer we bepalen wat er na onze dood met onze organen moet gebeuren? En is het geen verminken van ons lichaam om er organen uit weg te laten nemen? Het is niet gemakkelijk om vanuit de Bijbel op al deze vragen te antwoorden. De zaken die nu spelen waren toen de apostelen schreven nog niet aan de orde, dus kan men geen rechtstreekse uitspraken hierover in de Bijbel vinden. Maar dit geldt van meer zaken dan het afstaan van organen tijdens het leven en na de dood. De Schrift geeft ons dan wel grondprincipes, die als uitgangspunt kunnen dienen. Allereerst leert ons de Schrift, dat wij onze naaste lief moeten hebben als onszelf

Indien nu bijvoorbeeld een broer een nier afstaat voor zijn zuster, die de beide nieren door ziekte heeft verloren, kan men niet van eigenmachtig beschikken over organen spreken, maar meer van een daad van naastenliefde. Hier komt het woord "donor" ook tot zijn recht. Het woord heeft immers het woord donatie, dat geven betekent in zich anders zou men ook het afstaan van bloed, van huid enz. moeten veroordelen. Zulk afstaan van organen redt het leven van anderen en stelt het eigen leven niet in gevaar. Men zou deze zaken vanuit de naastenliefde kunnen verdedigen. Toch moet men hier wel op zekere grenzen letten. Ik geloof niet, dat men na het sterven zijn lichaam zo mag laten verminken, dat er geen lichaam meer overblijft.

Dan komt het beroep op de naastenliefde in conflict met een ander bijbels gegeven, namelijk dat de mens ook naar het lichaam beelddrager Gods is en wat de waargelovige betreft, dat Christus ons naar ziel en lichaam gekocht en verlost heeft en dus beide Hem toebehoren. (Zie Zondag 1 van onze Heid. Cat.). De bijbelse gedachte dat de mens beelddrager Gods is, houdt in dat wij verantwoordelijk zijn ook voor ons lichaam en ook voor wat er na de dood met ons lichaam gebeurt. Ons lichaam mag ons niet onverschillig laten. Van dé mens, altijd en overal, geldt, dat hij naar Gods beeld, naar Gods gelijkenis gemaakt is. (Gen. 9:6 en Jakobus 3:9). Dat is de hoge waarde en de eer van het mens-zijn. We mogen niet opgaan in het materialisme, dat de mens slechts maakt tot een toevallige verbinding van atomen, zonder doel, die straks weer uiteenvalt. Omdat wij naar Gods beeld gemaakt zijn, moeten wij onszelf en de naaste achten. Dit bijbels beginsel wordt te weinig beseft. Ons lichaam is door God gemaakt, zoals het is, met al de organen, die nodig zijn om te kunnen zijn en God te kunnen dienen.

In dit licht moeten en mogen wij ons lichaam verzorgen, namelijk om des te beter God te kunnen dienen. Dit gegeven vinden we terug in onze N.G.B. Art. 12, waar we lezen: "Dat Hij (n.l. God) ze ook alle onderhoudt en regeeert naar Zijn eeuwige voorzienigheid en door Zijn oneindige kracht, om de mens te dienen, ten einde de mens zijn God diene." -

De mens mag dus alle andere schepselen gebruiken tot zijn nut. Nu zou men kunnen zeggen: Zouden wij dan organen, die gedoemd zijn te vergaan ook niet ten dienste van de mens mogen stellen? De dood betekent, datons lichaam uit elkaar valt. Er blijft slechts stof van over. Zou men dan niet een bepaald orgaan aan dat lichaam mogen onttrekken om het in een ander lichaam, ten dienste dus van een medemens te laten functioneren? Of zijn wij verplicht het lichaam als een totaliteit aan het graf toe te vertrouwen? Ik geloof dat het niet gemakkelijk is om hier de scheidslijn juist te trekken. Vanuit het gebod der naastenliefde en het feit dat al mist ons lichaam een orgaan als het ter aarde wordt besteld, dan toch de Heere uit ons stof weer een volmaakt lichaam op kan wekken, ben ik geneigd te zeggen: Afstaan van organen is toegestaan.

De organen vormen na de dood geen deel meer van het functionerend lichaam. Het aanwenden van organen ten dienste van een medemens, die daarmee beter zou kunnen leven en vooral, zoals de N.G.B, zegt, daarmee God beter zou kunnen dienen, is geen verachten van de hoge waarde die ons lichaam heeft als behorende tot de schepping naar Gods beeld. Anderzijds zou ik de grens aan willen wijzen, door er op te wijzen, dat wegnemen van organen van een gestorvene, die het lichaam en de persoonlijkheid van die mens zodanig verminken, dat de identiteit van de persoon teloor gaat, duidelijk te ver gaan.

Er zijn grenzen, die men niet mag overschrijden en die behoren tot onze verantwoordelijkheid voor ons lichaam, ook voor wat er met ons lichaam na de dood gebeurt. Tenslotte moge ons deze bezinning leren om maar niet lichtvaardig met het maken van een donorcodicil om te gaan.

Een mens heeft dit niet altijd in eigen hand, (denk b.v. aan mensen, die zo ernstig verongelukken dat alleen brokstukken begraven kunnen worden) maar toch moet de zorg voor het lichaam tijdens leven en na het sterven ons niet onverschillig zijn. Indien wij de naaste wensen te helpen door middel van een donor-codicil, dan toch de grens in acht nemen, dat ons lichaam niet een totaal verminkt lichaam wordt. Veel gevaarlijker is de gedachte om de dood van b.v. een ten dode opgeschreven verongelukt persoon te bevorderen, teneinde de organen in zo goed mogelijke staat in handen te krijgen. Een arts of overheid mag zich nimmer de eigenaar achten van de organen van een overledene.

De ontwikkelingen gaan zo snel in deze richting, dat men bevreesd moet zijn dat het nodig zal zijn in de toekomst een verklaring bij zich te dragen, dat men niet wil dat er organen na de dood getransplanteerd worden. Zal het niet zo vanzelfsprekend worden dat men bij een overledene organen weg mag nemen om te transplanteren, dat degenen die dit niet willen een anti-codicil bij zich zullen moeten dragen?

Laten we eerbied hebben voor ons lichaam en het lichaam van onze naaste. De liefde zoekt naar wegen om de naaste te helpen. Wie zou het afstaan van bloed, ' een nier of huid om een in nood zijnde naaste te helpen durven veroordelen? Maar laten we de grens niet overschrijden en de bijbelse gedachte vasthouden, dat God ons naar ziel en lichaam schiep. - Ons lichaam mag ons nooit onverschillig laten. Zalig is de mens, die door genade weten mag met Zondag 1 : "Dat ik met lichaam en - ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben."

D.

C.H.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 juni 1982

De Saambinder | 8 Pagina's

Commentaar

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 juni 1982

De Saambinder | 8 Pagina's