Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Globaal bekeken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Globaal bekeken

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een viertal jongeren maakte een 'H.G.J.B.-stagereis' naar Peru. Ze brachten hun ervaringen samen in een rapport, getiteld 'Een twintigste eeuwse zendingsreis'. Hier volgt een stukje over de gemeente San Andres, ontstaan uit de zendingsarbeid van de Free Church of Scotland na 1920.

'De eerste zendeling in Lima wilde vooral via het onderwijs het evangelie laten doordringen in de Peruaanse samenleving. Bij zijn opgerichte school, het Colegio San Andres ontstond een gemeente, omdat enkele leerlingen christen geworden zijn. De kerk en de school zijn in een complex ondergebracht. Joop Wolters werkt daar als leraar biologie. De familie Wolters is uitgezonden door de GZB. De familie Moerdijk is onlangs voor de GZB naar Lima vertrokken om daar ook les te gaan geven.
De eerste zondag maken we een dienst mee in de gemeente van San Andres. Opvallend is dat er geen opmerkelijke verschillen zijn met een Schotse of Nederlandse kerkdienst. De dienst is stijlvol, men zingt gezangen m.b.v. een elektronisch orgel en er is een echte kansel. We hebben hier avondmaal gevierd, waarbij het brood en de wijn worden doorgegeven, Na de preek wordt er gekollekteerd en gedankt voor de kollekte. Hierdoor word je bepaald bij het feit dat een kollekte voor kerk en zending een wezenlijk onderdeel van de eredienst is.
De Schotse invloed is in deze gemeente duidelijk aanwezig. Dit, omdat de Schotten vroeger al eisten, dat er tijdens kerkdiensten gebruik werd gemaakt van de Schotse liturgie: geen instrumenten, geen participatie van gemeenteleden, etc.
De jongeren van de gemeente zien het graag anders. In andere bijeenkomsten en gemeenten zingt men wel met gitaren en klapt men in de handen. De jongeren denken dat het vooral aan de predikant ligt, dat men op deze manier een kerkdienst houdt.'


Het bijgeloof heeft in de Kerk van Rome altijd welig getierd. 'Lille kreeg in 1763 een relekwie van Antonius', zo luidt het opschrift boven een stuk over 'uitverkoren dorp in de Kempen' uit de Vlaamse Gazet. Ook vandaag blijken verschijnselen, waarmee de Reformatie korte metten maakte, nog springlevend te zijn.

'Het feest van Sint-Antonius Abt of Eremijt met zijn varken wordt wellicht nergens in de Kempen zo uitbundig gevierd als in Lille. Waarom Lille de uitverkoren plaats werd van "Sint-Teunis met zijn verksken" kunnen we lezen in een bijdrage Van Walter Van den Branden in de heemkundige tijdingen. Reeds in de zestiende eeuw droeg de Sint-Antoniusgilde, bijgenaamde de jonge gilde, de patroonheilige een bijzondere verering toe tijdens de vijf "teerdagen" vanaf 17 januari.
Op het einde van deze eeuw nam de populariteit van de heilige Antonius zo toe, dat pastoor Van Rijswijck een nieuw beeld van de heilige Antonius liet snijden door de Mechelse kunstenaar Nikolaas Van der Veeken (1637-1709). Dit beeld is nog altijd het middelpunt van de druk bijgewoonde Lilse Sint-Antoniusviering.
Of was het door de veepest van 1775-1776, die in de stallen van onze streken enorme schade aanbracht, dat de devotie voor Sint-Antonius ontstond? Schout en schepenen van Lille namen strenge voorzorgsmaatregelen en devoot betaalden zij in 1775 talrijke missen "... ter eeren van Ste.-Anthonis in tijde van sieckte". In elk geval bleef in Lille de veepest binnen de perken. De Lillenaren gingen de volksheilige daarom een bijzondere verering toedragen. De begankenis naar de Lilse parochiekerk voor de verering van Sint-Antonius werd groot, te meer omdat de Lillenaren in 1763 een relikwie van de heilige verworven hadden. Omstreeks 1780 kregen de talrijk opgekomen bedevaarders een volle aflaat. In alle dorpen van de Kempen werden affiches opgehangen waarop te lezen stond dat er in Lille op de feestdag van Sint-Antonius een volle aflaat te verdienen was. Een exemplaar van dit plakaat hangt nog steeds in de sacristie van de Lilse parochiekerk. In 1811 bevestigde Rome deze aflaattoekenning.

Onderhoud
De varkenskoppenverkoop is niet meer weg te denken uit de Antoniusbegankenis. In 1873 vinden we de eerste sporen terug van deze folkloristische gebeurtenis. De Lilse kerkrekeningen maken melding van varkenskoppenverkoop tot onderhoud van het beeld van de heilige in de kerk. Achteraan in de kerk staan op de hoogdag nog steeds gevlochten manden waarin de gelovigen varkenskoppen offeren.
Na de plechtige hoogmis worden deze koppen per opbod verkocht door kerkmeester Jos Van den Broeck op het pui van het vroegere gemeentehuis dat nu dienst doet als politiebureel.
Ook de paardenzegening spreekt velen aan. Deze traditie is door pastoor Arnauts in voege gebracht om de verering van Sint-Antonius nieuw leven in te blazen. Tot voor de tweede wereldoorlog werden op de feestdag van Sint-Elooi (1 december), patroon van smeden en staldieren, de hoefdieren in de stallen gezegend door de pastoor die in het dorp een rondgang maakte van stal tot stal. Dit eeuwenoud volksgebruik verplaatste de pastoor naar 17 januari, van oudsher de feestdag van Sint-Teunis. Zijn opvolger, pastoor Fransen, maakte er een echte paardenzegening van en liet de paarden over de klinkende kasseien van de Kerkstraat kletteren. Sindsdien komen uit vele dorpen van de Kempen ruiters naar Lille om hun paarden te laten zegenen.
Sinds een tiental jaren sluit een lange rij puffende tractoren deze zegening. De moderne tijd heeft zijn intrede gedaan...
Om de Antoniusviering nog meer swing te geven, besloot het plaatselijk feestcomité in 1977 opnieuw aan te knopen met een jaarmarkt. In 1878 gaf de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken in Den Haag de toelating voor het oprichten van twee jaar- en veemarkten in Lille. De laatste jaarmarkt vond plaats in 1928. (...)'


In Hervormd Weekblad stond het volgende over het beroepingswerk:

'Ze zoeken iemand met de kracht van een adelaar, de zachtmoedigheid van een duif, de gratie van een zwaan, het doordringende oog van een valk, de trouw van een zwaluw, het nachtelijk uithoudingsvermogen van een uil, de energie van een specht, de deftigheid van een pauw, de taaiheid van een ganzerik... en àls ze eenmaal zo'n vogel gevonden hebben, doen ze hem in de kooi van... een kanarie.'

v. d. G.

F. O. van Gennep, R. Zuurmond, H. J. de Jonge, H. Berkhof, M. R. Spindler, M. de Jonge, Waarlijk opgestaan!, een discussie over de opstanding van Jezus Christus, Ten Have, Baam, 1989, 83 biz., ƒ 14, 90

Zomer 1989 werden in het blad van de Leidse theologische faculteit vijf artikelen over de opstanding gepubliceerd naar aanleiding van het geruchtmakend artikel van prof dr. F. O. van Gennep, die begin januari zo plotseling is overleden. In boekvorm zijn nu vier van deze artikelen — vermeerderd met een Amsterdamse bijdrage van R. Zuurmond en een Leidse epiloog van M. de Jonge — door Ten Have uitgegeven. In kort bestek biedt het veel informatie inzake de exegetische, hermeneutische en dogmatische bezinning die er rond de opstanding in de nieuwere theologie gaande is.

Om met de deur in huis te vallen: bij het lezen van de meeste opstellen bekroop me een besef dat schommelt tussen bevreemding en vervreemding. Bevreemding omdat vaak zo onkritisch wordt gewerkt met de methode van de historische bijbelkritiek; vervreemding omdat deze aanpak een totaal andere manier van bijbellezen en - verstaan impliceert dan de reformatorisch-confessionele. Ik heb daar niet alleen moeite mee, maar voel er weerstand tegen. Eén voorbeeld slechts. Als H. J. de Jonge zegt dat het 'ten derde dage' van de opstanding een latere toevoeging aan de traditie is 'om het lot van Jezus zo nauwkeurig mogelijk in de Schrift voorzegd te vinden' (p. 40), denk ik: U kunt me nog veel meer vertellen! Wie de Bijbel leest, die doet dat 'in die Geest, door Wie zij gemaakt is' (Th. è Kempis).

In de bijdrage van wijlen professor Van Gennep valt het te waarderen dat hij hier en daar tot een drastische relativering komt van zijn aanvankelijk ongenuanceerde ontkenning van de lichamelijke opstanding. Zo schrijft hij dat men op grond van Paulus' woordgebruik 'wel van een "lichamelijke opstanding" zou kunnen spreken, maar (dat) mén daarbij dient te weten, dat het hierbij in ieder geval om een geheel andere vorm van "lichamelijkheid" gaat dan wij in ons normale woordgebruik op het oog plegen te hebben' (p. 13). Verderop zegt hij met M. de Jonge: Christus was wel dezelfde, maar niet hetzelfde (p. 15). Met deze visie stemmen wij volledig in.

Want dat de aard van Christus' opstandingslichaam een gans andere is dan die van ónze voorlopige, sterfelijke en verderfelijke lichamelijkheid, is uit het apostolisch getuigenis onmiskenbaar duidelijk. Toch vraag je je af: Waarom werd niet van meet aan gesteld, dat het louter ging om het zuiver houden van de geestelijke aard van Christus' opstandingslichaam? Dan was al die commotie achterwege gebleven. Maar meteen moet ik er aan toevoegen dat we aan genoemd citaat blijkens de rest van het betoog toch niet teveel gewicht moeten toekennen. Want de Opgestane Christus is 'wel zó anders, dat het geen zin meer heeft van een lichamelijke opstanding te spreken.' 'Er was geen eenheid van lichaam, maar eenheid van persoon' (p. 15). Wat met de ene hand (soms) wordt aangereikt, wordt met de andere weer teruggenomen. Een ander punt is dit: of de intentie om op deze manier minder gehandicapt te zijn in de communicatie met de moderne mens, kans van slagen heeft, moet worden betwijfeld. Waarom zou een continuïteit van de (onlichamelijke!) persoon voor de geseculariseerde mens aannemelijker zijn dan de lichamelijke opstanding?

Merkwaardig komt mij voor dat enerzijds wordt verklaard dat er met Pasen 'iets' werkelijk is gebeurd, 'iets dat de evangelisten met de verhalen van de opstanding hebben beschreven' (p. 10), en dat anderzijds deze verhalen tot 'stijlfiguren' worden gereduceerd. En op wiens gezag? Op dat van de 'vakexegeten' (p. 14)! Nog afgezien van de kwestie waardoor dit gezag dan is genormeerd (Berkhof zegt daarover zinnige dingen, p. 59 v.v.), komt de vraag ' op: Waarom zou een mens via de apostolische oor-en ooggetuigen wèl geloven dat er iets is gebeurd, maar niet geloven hóe het is gebeurd? Ik zou zeggen: Wanneer zij over het 'dat' betrouwbaar zijn, dan ook over het 'hoe'. En tot dit 'hoe' behoort onmiskenbaar en onopgeefbaar de lichamelijkheid van de opstanding.

Zoals aangeduid biedt H. Berkhofs opstel waardevolle noties. Tegen de teneur van andere bijdragen in, vindt hij dat het opstandingsevangelie inclusief het lege graf 'grosso modo aan alle zindelijke maatstaven van plausibiliteit beantwoordt'. Nadrukkelijk wijst hij op de betekenis van de gelegitimeerde ooggetuige in het N.T. (p. 56 v.). Verhelderend en evenwichtig komt me zijn visie op 1 Kor. 15 voor: de verzen 12-34 zijn anti-spiritualistisch ('als het Evangelie niet insnijdt in ons totale psychosomatische bestaan', dan zijn wij verloren!), de verzen 35-49 anti-fundamentalistisch, antimaterialistisch (het gaat om een geestelijk dilemma: 'We zullen moeten kiezen, of we met een "verzonnen" of met een "vernomen verhaal" te doen hebben. In die keuze staan wij zelf op het spel.' Dit lijkt me inderdaad de kardinale kwestie: is het opstandingsevangelie godsdienstig mensenwoord of via mensen betuigd Godswoord? Ik meen dat de keuze voor

A. de Reuver

Ds. B. J. Aalbers (red.), Samen op Weg: een oefening in vroomheid, uitg. J. H. Kok, Kampen, 148 blz., prijs ƒ 23.90.

De Raad van Deputaten Samen op Weg laat dit geschrift het licht zien, vooral om te pogen de vervreemding die er nog altijd bestaat tussen de verschillende groepen die in SoW met elkaar te maken hebben, op te heffen. Men wil het besef van gemeenschap en onderlinge herkenning en erkenning bevorderen. Genoemde vervreemding valt met name waar te nemen op het veld van de spiritualiteit. Er is daarom voor deze bundel opstellen gezocht naar een tamelijk representatief beeld van de verschillende stromingen in het kader van SoW: enkele Hervormden en Gereformeerden, een Lutheraan en een Remonstrant. Ieder vertelt op heel persoonlijke manier over wat haar/hem geestelijk beweegt en bezielt. Dan komt ook uiteraard het modieus geworden woord 'bevinding' en de term 'bevindelijk' aan de orde. Dr. H. Vreekamp mag de bundel openen en, ja hoor, hij schrijft boven zijn bijdrage 'Bevindelijk Samen op Weg'. Hij is nogal optimistisch, want hij acht de kans groot, dat, bij een verwezenlijkt SoW, het bevindelijke leven op nieuwe adem komt. Eer hij tot deze opmerking komt, tracht hij vanuit de Schrift èn vanuit de historie aan te geven waar het woord 'bevinding' en de aanduiding 'bevindelijk leven' hun wortels hebben. Hij maakt gebruik van de visie van prof S. van der Linde op de Nadere Reformatie. Aanvankelijk staat de bevinding midden in de brede samenhang van wereld en samenleving. Maar later gaat deze dimensie verloren en blijft er nog slechts de binnenkant van het geloof over.

Vreekamp citeert vervolgens uit de 'Bevindelyke Godtgeleertheit' van Johannes Verschuur om te laten proeven wat 'bevindelijke mensen' bedoelen. Je kunt je afvragen: moet je daar nu uitgelezen Verschuur voor kiezen? Werkt zo'n citaat niet bevestigend naaf hen die met een caricatuur van de bevinding leven? Verder geeft Vreekamp aan waar je de bevinding in de Hervormde Kerk kunt aantreffen. Je zou dan denken, aldus de schrijver, in de kringen van de Gereformeerde Bond. Maar, vergis u niet, het bevindelijk leven is veel meer en veeleer te vinden in de beweging ontstaan rond het blad 'Het Gekrookte Riet'. Deze groepering beoogt een verdieping van het bevindelijke geestelijke leven, juist uit onvrede over de koers van de GB op het punt van de bevin­ ding. Mijns inziens diskwalificeert hij de GB toch al te zeer door deze beweging te typeren als vooral een organisatorisch fenomeen. Zeker, er wordt onder ons veel vergaderd en georganiseerd. En daar kon weleens zowel de sterkte maar ook de zwakte liggen van de Gereformeerde beweging binnen de Hervormde Kerk. Maar er wordt wel vergaderd om gemeenten te bewaren bij wat ons is overgeleverd door de vaderen en waarvan wij getuigenissen bezitten in onze belijdenissen. En dat vergaderen is tot op de dag van vandaag helaas nog altijd nodig omdat we in een kerk leven waar de religie van de belijdenis onder grote druk staat. Daarom ben ik niet zo optimistisch over SoW als dr. Vreekamp kennelijk wel is. Trouwens, over vergaderen gesproken: hoeveel vergaderuren zitten er al niet in het So W-proces? Ligt daar niet de zwakte van heel dit gebeuren: mensen zijn aan het werk. Maar is God ook aan het werk? Bevindelijk leven heeft daar heel erg diep weet van gekregen: God moet het doen en God doet het. Het heil is des Heeren. Juist daarin ligt mede de diepe huiver te verklaren bij hen die inderdaad niet op de voorste rijen staan te dringen in SoW. Daar steekt geen confessionalisme achter, maar een diepe zorg om het bevindelijke leven waar onze confessie zo onvergelijkelijk rijk van getuigt. Ik had het daarom juister gevonden als de samensteller van deze bundel voor dit onderdeel iemand gezocht had uit de kring van Het Gekrookte Riet of desnoods van de GB, dan iemand die wel opgegroeid is in het Veluwse bevindelijke klimaat en daar heel lyrisch over schrijft, maar intussen in een veel breder geestelijk klimaat is terechtgekomen. Temeer daar het kennelijk de bedoeling is dat dit geschrift gaat dienen als gespreksstof in SoW-situaties. Wat 'bevindelijken' werkelijk bezielt, had beter uit de verf kunnen komen. Er zijn nog wel wat bezwaren te noemen. Ds. J. A. Compagner, afkomstig uit de Christelijke Gereformeerde Kerken en sinds enkele jaren Hervormd predikant in een SoW-gemeente in het Zuiden des lands, geeft aan dat de kerken waaruit hij stamt al enger en geslotener zijn geworden. Zou het niet eerlijker zijn geweest om ook toe te geven dat hij zelf anders is gaan denken en dat hem daarom de ruimte in de Hervormde kerk zo welkom was en hij zo in het midden van deze kerk is beland en niet onder zijn vroegere geestverwanten die gereformeerd proberen te zijn in de Hervormde kerk?

En, met alle achting voor de hartstocht van prof Verkuyl waarmee hij in zijn leven gepoogd heeft gestalte te geven aan zijn christenzijn, mij irriteert na de ontmaskering van de communistische ideologie zijn luide loftrompet op de Wereldraad van Kerken. In deze oecumenische organisatie zou de strijd tegen het onrecht geïnstitutionaliseerd zijn. Daar hebben ze in Oost-Europa knap weinig van gemerkt.

En als dr. J. Veenhof zegt dat er in de gereformeerde traditie vanouds te weinig ruimte is geweest voor stilte en meditatie, dan heeft hij kennelijk in een andere stroom van deze traditie gestaan dan anderen voor wie het gereformeerde bestond en nog steeds bestaat in een diepgaande bezinning op de persoonlijke relatie tot God. Waar juist de stilte van de binnenkamer werd gezocht toen anderen christelijke acties ondernamen en christelijke organisaties opzetten om hun doelen te bereiken. In deze sfeer is dan kennelijk dr. Veenhof groot geworden.

Kortom, de poging van deze bundel is loffelijk. Maar door dit geschrift zal, dunkt me, niemand uit het 'bevindelijke kamp' het gevoel krijgen echt begrepen te worden. Het zal hem opnieuw niet werkelijk aansporen zich aan te sluiten bij een actief meedoen aan SoW. De echte ontmoeting met de bevindelijken moet nog beginnen, schrijft ds. Aalbers aan het slot van dit boek. En dat is juist aangevoeld.

J. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 1990

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Globaal bekeken

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 1990

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's