Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IN HET BELANG VAN HET ONDERWIJS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IN HET BELANG VAN HET ONDERWIJS

Het Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum presenteert zich

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Graaf Jan van Nassauschool te Gouda, de stadwaar tevens de initiatieven tot de oprichting van de Vereniging tot Bevordering van Schoolonderwijs op Gereformeerde Grondslag (VBSO) werden genomen, hebben twee onzer redacteuren een gesprek met enkele afgevaardigden van het Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum. De bedoeling ervan is, u meer duidelijkheid te verschaffen in de organisatie en werkzaamheden van dit onderwijscentrum.

De redactie heeft een gesprek met de heren L.M.P. Scholten,

H.J. van Berkum en F.J. Kwetters.

De heer Scholten spreekt hierbij als secretaris van de VBSO, het Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum en als lid van de beheerscommissie van voornoemd centrum.

De heer Van Berkum, hoofd van de Joh. Bogermanschool te Vriezeveen, is hiertoe verzocht daar hij belast is met de secretariaatswerkzaamheden van de beheerscommissie.

De heer Kwetters, hoofd van de Graaf Jan van Nassauschool te Gouda, spreekt hierbij als voorzitter van de al eerder genoemde beheerscommissie.

Zij presenteren u het Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum.

DE SCHOLENBOND (VBSO)

Haar ontstaan

Wanneer en waarom ontstond de Scholenbond, de Vereniging tot Bevordering van Schoolonderwijs op Gereformeerde Grondslag, of kortweg: de VBSO?

Scholten: Dit biedt me een goede gelegenheid de aandacht te vestigen op een jubileum, dat we overigens in alle stilte zijn voorbijgegaan. In september is het 10 jaar geleden dat de eerste vergadering van de Scholenbond is gehouden. Het initiatief hiertoe lag toentertijd voornamelijk bij wijlen dhr. G. Veerman, bestuurslid van de Graaf Jan van Nassauschool te Gouda. De Kontaktvereni-

ging voor Leerkrachten en Studerenden (KLS) was inmiddels ontstaan. Er werd toen getracht om de onderwijsactiviteiten, die vanuit Gouda plaatsvonden, te bundelen. Zij boden onder andere hulp aan gelijkgezinde besturen in de oprichting van scholen. De noodzaak tot organisatie van dit werk werd dan ook steeds duidelijker ervaren.

Van Berkum: M isschien is het mede van belang op te merken dat op de Classis van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland van 1957 is medegedeeld, dat geprobeerd wordt te komen tot een eigen scholenbond. Ik dacht dat hierin ook tot uitdrukking komt dat altijd de wens heeft geleefd eigen scholen op te richten waar dat maar mogelijk is.

Scholten: De ervaringen hebben hierin ook duidelijk meegespeeld. Vanaf het eerste begin was dit punt duidelijk aan de orde: men streefde naar de vorming van een eigen Commissie van Beroep. De noodzaak hiertoe werd gezien, doordat vooral de moeilijkheden, die betrekking hadden op het handhaven van de zuivere leer in het onderwijs op de scholen, het wenselijk maakten dit in eigen hand te kunnen houden. Denk aan 1953!

Wordt deze Commissie van Beroep nog als een dringende zaak ervaren?

Scholten: De Commissie van Beroep is indertijd door het bestuur van de VBSO ingesteld. Doordat er daarna spoedig een wetswijziging hieromtrent is gekomen waardoor de zaak wat moeilijker kwam te liggen, is het wat gestagneerd.

Is het praktisch nog wel voor ons haalbaar?

Scholten: Jazeker, maar doordat de noodzaak van een goede begeleiding meer naar voren kwam, stellen we nu andere prioriteiten.

De aansluiting bij de VBSO

Wat onderscheidt de VBSO van andere scholenbonden?

Scholten: Het kerkelijk conflict van 1953 had een duidelijke oorzaak. De Gereformeerde Gemeenten in Nederland, die daaruit zijn voortgekomen, hebben dan ook een eigen identiteit. Die identiteit is ook van belang in het onderwijs. In de statuten van de VBSO is dan ook een duidelijke band gelegd met de Acte van Losmaking, waarmee diverse gemeenten zich in 1953 van het

synodale verband hebben losgemaakt.

Betekent dit dat de scholen die hij de VBSO zijn aangesloten, dit ook nadrukkelijk in hun statuten hebben vermeld?

Scholten: Dat hoeft niet, maar de VBSO als landelijke organisatie van schoolbesturen heeft dit wel. Wie zich op basis van deze grondslag wil verenigen is hartelijk welkom.

Het is dus bij de VBSO geen voorwaarde voor aansluiting dat de betreffende school een gelijkluidende grondslag heeft?

Scholten: Als een school heeft geformuleerd dat de grondslag van hun onderwijs is 'Gods Woord met de daarop gebaseerde Drie Formulieren van Enigheid', dan heeft zij duidelijk een grondslag die niet in strijd is met die van de VBSO. Integendeel, ze is er mee in overeenstemming.

Maar behoeft die grondslag van de VBSO dan niet tenvolle door een schoolbestuur onderschreven te worden?

Scholten: Wel als grondslag van de landelijke organisatie. Binnen de VBSO wordt men geacht niet tegen de ... grondslag de heer L.X1.P. in te handelen. Scholten... Het gaat erom dat de statuten van de aangesloten scholen niet in strijd met de grondslag van de VBSO zijn.

De VBSO kan toch geen bevoegdheid bezitten de statuten van deelnemende scholen te veranderen. Zolang de statuten niet in strijd zijn met de grondslag van de VBSO, is er geen belemmering van de zijde van de VBSO om de desbetreffende school tot lidmaatschap toe te laten.

Kwetters: De scholen zoeken zelf op landelijk organisatorisch

terrein een binding. Dit wordt niet van bovenaf opgelegd!

Van Berkum: Wie zich tot de VBSO wendt en om aansluiting verzoekt, heeft ongetwijfeld overwogen dat deze organisatorische binding consequenties heeft. De grondslag van de VBSO is bepalend voor haar beleid en als zodanig zal men zich daaraan moeten conformeren. Dat was de reden dat in het verleden sommige scholen afhaakten.

De schijn wordt wel gewekt dat er meer ruimte is om aan te sluiten dan zo 'n tien jaar geleden?

Scholten: Als men dit zo ziet, is het een misverstand. Daarbij wil ik wel benadrukken dat de VBSO hetzelfde voor ogen heeft als ds.G.H. Kersten dat voor de oorlog had met de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS). De VGS was toen een organisatie die uitging van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. De VBSO is als zodanig niet een interkerkelijke organisatie. Ook nu is het kerkverband geen onverschillige zaak. Wie dat erkent is welkom.

Van Berkum: Opmerkenswaard is wel dat over het aanbod van genade niet expliciet in de grondslag wordt gesproken; wel wordt het onderscheid tussen in-en uitwendige roeping verwoord. Dit onderstreept dus dat de VBSO zich in het verlengde van het vooroorlogse VGS wil geplaatst zien.

Kwetters: Misschien wordt de indruk gewekt dat de deelnemende schoolbesturen moeten uitgaan van een kerkeraad of meerdere kerkeraden. Dit is niet zo. Niet alleen stichtingen, maar ook verenigingen die een school in stand houden, zijn aangesloten.

Ziet u nog uitbreiding van het aantal aangesloten scholen in de toekomst?

Scholten: We hopen op uitbreiding. Er zijn bepaalde gemeenten waar een school van onze signatuur beslist niet zou zijn misplaatst. Dienaangaande zijn er ook wel ontwikkelingen.

Enerzijds stimuleren we wel tot schoolstichting, maar anderzijds nemen we een afwachtende houding aan als er in een school bepaalde moeilijkheden zijn welke aanleiding zouden kunnen zijn tot aansluiting.

Ook kerkeraden kunnen zich aansluiten bij de VBSO. Waarom heeft de VBSO deze mogelijkheid geopend?

Scholten: Het is heel duidelijk de bedoeling geweest dat de VBSO

als organisatie van schoolbesturen en kerkeraden van de plaatselijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland ook degenen die bestuurlijk wel bij het onderwijs verbonden zijn, maar geen eigen school bezitten, toch tot een hand en voet zou zijn. Wij zijn niet een organisatie alleen voor dié gemeenten die in de gelukkige omstandigheid verkeren een eigen school te hebben, maar ook voor dié kerkeraden en bestuursleden die dit niét hebben. Die bijvoorbeeld in een andersoortige school participeren.

Bestaansrecht VBSO

Waarom is het zo nodig om landelijk een eigen scholenhond te hebben? Binnen de school behoudt de school toch haar zelfstandigheid.

Scholten: Een eigen organisatie met alle beperktheden van dien, zou je kunnen verkiezen boven een grote organisatie. Ik heb er geen behoefte aan ten nadele van de VGS te spreken, maar toch moeten we constateren dat daar een ontwikkeling gaande is die haar steeds verder doet verwijderen van wat ds. G.H. Kersten voor ogen stond.

Ook wij hebben die behoefte niet, maar kunt u uw bezwaren wat concreter verwoorden?

Scholten: Ik denk dat met name het interkerkelijk karakter hieraan debet is. Ik ben erg bezorgd over de toenemende invloed van de Gereformeerde Bond in deze VGS. Dit heeft natuurlijk zijn weerslag op het geheel. Ik kan me voorstellen dat er scholen zijn die in het oude spoor van ds. G.H. Kersten hebben kunnen doorgaan. Maar toch is het logisch dat er van een landelijke besturenorganisatie invloed op de scholen uitgaat.

U denkt aan het advies rond de Wet Medezeggenschap in het onderwijs?

Scholten: Ja, heel duidelijk. Door de VGS is de scholen niets opgelegd, maar hun advies was toch niet zo waardevrij.

Functioneren op een niet-VBSO-school

Maar kunnen wij dan wel functioneren in interkerkelijke organisaties, zoals bijvoorbeeld in een school voor voortgezet onderwijs?

Scholten: Bij ons leeft het sterk om een duidelijke binding met het kerkelijke leven in stand te houden. Dat geeft problemen in het

voortgezet onderwijs. Ik denk dat er situaties zijn, waarbij we het jammer vinden niet zon school naar eigen kerkelijke signatuur te kunnen oprichten.

Van Berkum: Ten aanzien van het onderwijs ligt er, naast die van de burgerlijke overheid, een taak bij de kerkelijke overheid. De ouders doen bij de Heilige Doop uitdrukkelijk de belofte voor God en Zijn gemeente om hun kinderen op te voeden en te onderwijzen naar de leer der godzaligheid. Dan ligt er een kerkelijke taak de ouders zo goed mogelijk in de gelegenheid te stellen om dit zo verantwoord mogelijk te kunnen doen. In die zin is er een relatie kerk-onderwijs. In theologisch opzicht moet het onderwijs dan ook zo dicht mogelijk aansluiten bij de eigen kerkelijke richting, zodat de identiteit van het onderwijs zo zorgvuldig mogelijk bewaakt kan worden.

Juist in die gevallen waar je moet samenwerken, blijkt dit steeds moeilijker te gaan. onder andere vanwege de invloedssfeer van de Gereformeerde Bond. Het valt steeds moeilijker het onderwijs, zoals dat vanouds onder ons werd voorgestaan, in samenwerkingsverband gestalte te geven.

Dus interkerkelijke samenwerking is meestal niet goed mogelijk?

Scholten: Wij prefereren de kerkelijke binding. Als het onmogelijk is eigen scholen te stichten moeten we wel samenwerken. Dit is een zekere inconsequentie.

Kwetters: Als iemand gevraagd wordt als vertegenwoordiger van de eigen kerkelijke gemeente een bestuurszetel te bezetten, dan kun je niet weigeren wanneer ook doopleden van die kerkelijke gemeente er naar school gaan. Moetje dan zeggen: "Daarin zou ik niet willen zitten? "

Wat zijn dan de criteria voor samenwerking op die plaatsen waar geen eigen school mogelijk is?

Scholten: Mijn mening is: probeer eerst zoveel mogelijk dat te realiseren, watje voor ogen staat. In de praktijk zal dit betekenen, dat samenwerking niet altijd mogelijk is. Het zou ook zo te zeggen zijn: Kun je met elkaar bidden, al is het uitwendig. Is dat niet mogelijk, dan is er ook geen vruchtbare samenwerking mogelijk. Kwetters: Waar in de statuten de clausule 'op grond van Gods Woord en de daarop gebaseerde Drie Formulieren van Enigheid' wordt gemist, is in ieder geval samenwerking onmogelijk.

Van Berkum: Ook al staat dat wel in de grondslag, dan kan nog blijken dat samenwerking onmogelijk is, omdat men bijvoorbeeld een verbondsbeschouwing is toegedaan op grond waarvan gedoopte kinderen beschouwd worden als wedergeboren, of-als verbondskinderen die recht hebben op en mogen leven uit de genadebeloften. De erkenning van de noodzakelijkheid van wedergeboorte van de van God afgevallen mens als een eenzijdige Godsdaad is mijns inziens ook een criterium voor samenwerking.

Is dit ook geen criterium: de invloed die we binnen een bestuur kunnen uitoefenen?

Scholten: Die invloed is niet te meten. Je zult het plaatselijk moeten bezien.

Kwetters: De grondslagen van Reformatie en Nadere Reformatie mogen we nooit loslaten. In een school met een algemene verzoeningsleer kun je niet werken.

Van Berkum: Laten we de invloedssfeer van de Gereformeerde Bond niet onderschatten. De heer Scholten wees hier al op. Er moet aan de noodzaak van wedergeboorte worden vastgehouden. Er moet een wonder in een mens gebeuren, dit is niet zo maar een aangrijpen van genade.

Het gaat, als je met elkaar om tafel zit, niet alleen om de grondslag, maar ook om de praktische gevolgen hiervan. Dezelfde grondslag geeft veelal een verschillende uitwerking...

Scholten: De praktijk van de levensstijl is uitermate belangrijk. Geen meisjes in lange broeken bijvoorbeeld. Geen radio en televisie. Dat zijn toch zaken die vooraf besproken dienen te worden.

HET DS. G.H. KERSTENONDERWIJSCENTRUM

Waarom is er los van de VBSO een onderwijscentrum opgericht?

Scholten: Wanneer wij bij een burgerlijke gemeente pogingen in het werk stellen om subsidie te krijgen voor de begeleiding op de bij ons aangesloten school in die gemeente, dan is een van de eerste vragen van de gemeente aan ons om de begroting en de jaarstukken van de begeleiding te overleggen. Dan kunnen we toch moeilijk de betreffende stukken van de VBSO, als besturenorganisatie, overleggen. Daarom hebben we een aparte stichting in het leven geroepen die de taak heeft de begeleiding in de scholen op verantwoorde wijze gestalte te geven.

De nauwe binding van dit begeleidingswerk met de VBSO blijven we continueren. De bestuursleden van het onderwijscentrum zijn namelijk statutair dezelfde als die van de VBSO. Momenteel is ds. F. Mallan dus van beide besturen voorzitter.

Noodzaak van eigen schoolbegeleiding

Is schoolbegeleiding dan zo'n noodzaak, dat er zelfs een apart onderwijscentrum voor moest worden opgericht?

Kwetters: De ouders, die hun kinderen naar onze scholen sturen, zullen dat om principiële redenen doen. Daarom trachten deze scholen moeilijk-lerende kinderen zoveel mogelijk op school te houden. En juist deze kinderen geven binnen het systeem van het onderwijs nogal eens problemen. De schoolbegeleiding is destijds door de VBSO ter hand genomen om de scholen hierin hulp te bieden.

Was het wel zo nodig, twintig jaar geleden deed men ook zonder?

Scholten: Ik denk dat we misschien niet ertoe zouden zijn overgegaan als er niet duidelijke ontwikkelingen op dit gebied waren. Achteraf zullen we nu zeggen: Als de minister het nu af zou willen schaffen zullen we proberen het in stand te houden.

Van Berkum: Zo'n twintig jaar geleden bleef een leerling met leermoeilijkheden aan het eind van het cursusjaar gewoon zitten. Nu is het duidelijk de tendens zorg te besteden aan de achterblijvers. Dit deed men vroeger ook wel, maar nu is de zorg verfijnder.

Kwetters: Het instrumentarium is verfijnd, de begeleider deed zijn intrede. De diagnose wordt nu ook wel duidelijker gesteld.

Inhoud van de begeleiding

De noodzaak om tot schoolbegeleiding te komen lag dus bij de leerlingen-begeleiding?

Kwetters: Jazeker, de begeleiding is in eerste instantie gericht op de leerling met leermoeilijkheden.

Blijft dit het uitgangspunt?

Van Berkum: Ja, dit is de invalshoek vanwaaruit op langere termijn onzerzijds aan schoolbegeleiding gedaan wordt. Wanneer echter blijkt dat bepaalde problemen rond de leerlingenbegeleiding voortvloeien uit de organisatie van het onderwijs, het systeem, dan wordt bezien in hoeverre systeemverandering gewenst is. Het is dus niet zo dat we het systeem op de helling zetten en dan hiervanuit leerlingenbegeleiding trachten te realiseren.

Maar landelijk gezien liggen de prioriteiten ten aanzien van de schoolbegeleiding toch wel anders...

Van Berkum: Bij ons ligt er de noodzaak leerlingen te begeleiden op grond van de godsdienstige levensbeschouwelijke identiteit. Landelijk ligt dat wel anders.

Indertijd was het verschijnen van de discussienota Schoolbegeleiding voor ons opzienbarend. Inplaats van de schoolbegeleiding te benaderen vanuit een onderwijskundige invalshoek, redeneerde de toenmalige bewindsman, dr. J.A. van Kemenade, vanuit een politiek-maatschappelijk concept, dat socialistisch gekleurd was. Hij trachtte dit vorm te geven door een regionalisering van de schoolbegeleidingsdiensten. Dat wilde dus zeggen: de levensbeschouwelijke richtingen in een bepaalde regio moesten voor de schoolbegeleiding maar één samenwerkingsdienst op basis van levensbeschouwelijke pluriformiteit oprichten. Dus één dienst per regio voor alle richtingen.

Hierin mogen we niet met het landelijk beleid meegaan. De schoolbegeleiding is duidelijk geen randvoorwaarde meer. Integendeel, die heeft zoveel betekenis voor ons onderwijs, dat we ook wat dat betreft onze grondslag niet mogen prijsgeven. Laten we met alle beperktheden van dien trachten te behouden, wat er nog te behouden valt.

Het Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum geeft dus leerlingenbegeleiding èn de daaruit voortvloeiende systeembegeleiding. Andere diensten bieden meestal meer...

Van Berkum: Wij noemen onze begeleiding een geïntegreerde begeleiding, omdat we leerlingen-en systeembegeleiding niet los van elkaar wensen te zien.

In de zoeven genoemde discussienota is ook sprake van maatschappelijke dienstverlening vanuit de schoolbegeleiding. Hiermee had men een bedoeling: de scholen los te wrikken uit hun geïsoleerde bestaan. Scholen zijn in feite kleine eilandjes met een vrij grote autonomie, die daarom het nationaal onderwijsbeleid kunnen doorkruisen. Er zijn dan ook begeleidingsdiensten die zich gingen inzetten voor maatschappelijke dienstverlening en ook in de gezinnen veranderingen willen teweegbrengen. Denk in dit verband aan de nagestreefde koppeling tussen onderwijs en welzijnswerk, waarvan thans sprake is.

Kwetters: Juist daarom is het uitermate belangrijk geweest dat we op de ontwikkelingen hebben ingehaakt.

Werkzaamheden begeleider

Welke werkzaamheden heeft de schoolhegeleider nu in de school?

Van Berkum: Onze begeleiding is wat anders opgezet dan de schoolbegeleidingsdiensten in het algemeen. In tegenstelling tot de laatste is bij ons de begeleiding praktisch geïntegreerd binnen de scholen. Hieruit blijkt de goede verstandhouding tussen school en begeleiding. Dit is mogelijk doordat er overeenstemming in identiteit is.

We geven de voorkeur hieraan, omdat de scholen hierdoor zoveel mogelijk profijt trekken van regelmatige handreiking die zij ontvangen. Ook helpt de begeleider in de uitvoering van de door hem voorgeschreven hulp aan zwakke leerlingen en in de bespreking met de klasseleerkracht of het schoolteam komen vanuit de praktijk ook de systeemaspecten aan de orde.

Kwetters: Is de begeleider eenmaal in de school, dan wordt een leerling met leermoeilijkheden via de onderwijzer en het schoolhoofd aangemeld. Dit kind heeft problemen op een bepaald gebied, bijvoorbeeld rekenen. De onderwijzer verwoordt zo nauwkeurig mogelijk waarom hij het kind voor begeleiding aanmeldt. Daarna wordt het kind getest om te weten waar de problemen nu precies liggen en beginnen. Een handelingsplan, een soort hulpprogramma, wordt opgesteld. Hierin staan de gegevens van de desbetreffende leerling. Niet alleen, waarméé het problemen heeft, maar ook wat de school met die leerling moet gaan doen, wil dit kind die bepaalde

vaardigheid voldoende gaan beheersen. De extra hulp aan dit kind gebeurt door de onderwijzer(es) in de klas en/of door de begeleidingsondersteuner.

Begeleidingsondersteuner

Wat bedoelt u met begeleidingsondersteuner?

Kwetters: Het is een leerkracht die deze kinderen-met-leerproblemen in een apart kamertje hulp biedt in samenwerking met de begeleider en de onderwijzer(es) onder verantwoordelijkheid van het schoolhoofd. De begeleidingsondersteuner behoort tot het schoolteam en kan daardoor dagelijks worden geraadpleegd. De schoolbegeleider biedt deze begeleidingsondersteuner waar nodig hulp en controleert of de hulp aan de kinderen juist gegeven wordt.

Is deze leerkracht speciaal voor dit werk bevoegd?

Van Berkum: Deze onderwijzer(es) heeft voor die taak een speciale cursus gevolgd. Deze cursus, interne remedial teaching of kortweg i.r.t. geheten, is door onze begeleider, dhr. R. A. van der Garde, in de verschillende regio's gegeven met de bedoeling leerkrachten zó bij te scholen dat zij kinderen-met-problemen onder begeleiding van de begeleider adequate hulp kunnen bieden.

Van elke aangesloten school hebben leerkrachten, soms het gehele team, deze cursus gevolgd. Zo streeft onze schoolbegeleiding ernaar binnen de school iemand te hebben die in aansluiting op de externe begeleiding (de begeleider) deze begeleiding zoveel mogelijk effectief doet zijn. Immers hoe vaker de hulp aan deze kinderen plaatsvindt, hoe gunstiger dit voor deze leerlingen is. Overigens is het aanbevelenswaardig als het schoolhoofd zelf de taak van begeleidingsondersteuner op zich neemt. Hij overziet dan de begeleiding in zijn school beter en kan de leerkrachten hieromtrent beter begeleiden.

In de klas

Kan de leerkracht dit allemaal niet in zijn eigen klas?

Van Berkum: Het probleem is juist dat de leerkracht nauwelijks of geen mogelijkheden heeft dit in klasseverband goed genoeg te verwezenlijken.

Ook niet als er binnen een klassikale opzet toch enigszins aan systeemverandering wordt gedaan?

Van Berkum: Dit wordt uiteraard ook wel bekeken maar over het algemeen moeten we daarvan geen grote dingen verwachten. Het gevaar is groot dat een doorbreking van de klassikale structuur een verlaging van het onderwijs-niveau voor de klas als geheel tot gevolg heeft. Je kunt bijvoorbeeld de kinderen zelfstandig leren werken. Dat is een aan te leren proces dat binnen bepaalde grenzen ook voordelen oplevert. Worden die grenzen overschreden, dan is het zeer de vraag of je in dezelfde efficiency van onderwijs voorziet als vóórdien. We moeten voorzichtig zijn met de moderne onderwijsvormen.

Is het niet structuurcloorbrekend als de een eigen programma in de klas volgen? kinderen-met-problemen

Kwetters: Dit programma, dat door de begeleider in samenwerking met begeleidersondersteuner en klasseleerkracht is opgezet, is maar op een bepaald onderdeel van het onderwijs gericht.

Van Berkum: Stel, dat een kind wel de formulesommen tot tien beheerst, maar de sommen over het tiental beheerst het niet, terwijl de klas al bezig is met de sommen over de twintig. Je staat dan voor de keus: of het kind moet losgelaten worden, of het moet een uitgebalanceerd hulppakket aangeboden worden, los van het klasseniveau. Wij kiezen voor het laatste en dan blijkt in de praktijk dat de leerkracht veelal te weinig gelegenheid heeft grondig hulp te bieden. Daarom is het zo'n noodzaak dat de begeleidingsondersteuner eraan meewerkt dat dit hulppakket ook zo goed mogelijk in de klas wordt voortgezet. Hoe vaker dit gebeurt hoe beter. Maar nooit kan dit werk worden losgezien van de klasseleerkracht. Het moet in nauw overleg gebeuren.

Zouden we hier niet kunnen spreken van differentiatie-binnenklasseverband?

Van Berkum: In zekere zin wel, al moeten we hierbij oppassen. Aan het differentiatie-principe ligt een pedagogiek en didaktiek ten grondslag die gebaseerd is op de zelfontplooiing van het kind. Kinderen krijgende vrijheid om zelfstandig de leerstof te verwerken en zijn normatief voor de keuze van die leerstof. Op die manier mag het differentiatieprincipe binnen ons onderwijs niet worden nagestreefd. Anderszins is er een zekere differentiatie nodig om recht te doen aan de verscheidenheid der kinderen en in een aantal gevallen zelfs zodanig noodzakelijk dat de differentiatie-binnenklasseverband structureel is. Wil het toepassen van differentiatie verantwoord zijn, dan moet de leerkracht in ieder geval voldoende overzicht houden en greep hebben op het leerproces.

Nogmaals wil ik benadrukken dat het begeleidingswerk in de klas in nauw overleg gebeurt tussen klasseleerkracht en begeleidingsondersteuner. Eigenlijk kan deze ondersteuner geen part-time-functie binnen de school hebben.

Eisen aan leerkracht gesteld

Wordt er door zo bezig te zijn niet een bepaalde grondhouding van de leerkrachten vereist?

Van Berkum: Dit wordt in ieder geval in verband met de komende integratie ko-lo van hen verlangd. Ik zou deze grondhouding willen omschrijven als: het in staat zijn diagnostisch-onderwijzend bezig te zijn. De leerkracht geeft dan elk kind zoveel mogelijk optimale kansen, doordat hij of zij de problemen in een zo vroeg mogelijk stadium bij elke leerling leert onderkennen. Het begeleidingswerk krijgt dan ook de gelegenheid zo goed mogelijk onderbouwd te worden.

Is een niveauverhoging van de capaciteiten van de leerkrachten dan niet gewenst?

Van Berkum: In wezen hebben we daaraan gewerkt door de i.r.t.cursussen te organiseren. Ook vinden er regelmatig personeelsvergaderingen met de begeleider plaats, waar de problemen met het onderwijs aan vooral de zwakke kinderen worden doorgesproken. Kwetters: Laten we de begaafde leerling ook niet uit het oog verliezen! Ook die dient de leerkracht aan zijn trekken te laten komen. De begaafde leerling moet zodanig de leerstof worden

aangeboden, waarbij hij op z'n tenen moet staan om deze leerstof eigen te maken.

Doordenking van het systeem

Er vindt een principiële doordenking plaats van het kleuteronderwijs. Waarom?

Van Berkum: De kleuterschool en lagere school zullen gezamenlijk een structuur moeten vinden, die recht doet aan "de doorgaande lijn", vanuit de kleuterschool naar de lagere school. Dat vraagt om een principiële doordenking van het kleuteronderwijs zonder vanuit de lagere school met een superieure blik naar de kleuterschool te zien. Principieel gezien liggen in het kleuteronderwijs misschien de meeste problemen.

U gaat ervan uit dat de klassikale opzet van de lagere school een wezenlijke verworvenheid is?

Van Berkum: Die uitleg zou u eraan kunnen geven. Kwetters: Ik denk dat we op het punt van differentiatie toch iets van het kleuteronderwijs kunnen leren.

De minister zou erg blij zijn met deze opmerking...

Kwetters: Hiermee bedoel ik niet dat we op de lagere school de werkwijze van de kleuterschool moeten volgen.

Van Berkum: Aan de andere kant vind ik wel dat de kleuterschool qua werkwijze anders mag zijn. De kleuterschool is met spel en werk bezig. Dit vraagt een andere opzet van de werkzaamheden dan wanneer je met een leerproces bezig bent, zoals in de lagere school. Vergeet niet dat een kleuter in een andere ontwikkelingsfase verkeert dan een lagere schoolleerling.

Dit is de inhoud waarmee we 1985, het jaar van de integratie, tegemoet gaan?

Kwetters: Voor wat de werkwijze betreft wel, qua inhoud van het onderwijs kiezen we niet voor een scheiding. De inhoud moet juist volledig op elkaar worden afgestemd. Dit wordt, dacht ik, ook als nuttig ervaren. Daar is het wenselijk dat kleuterschool en lagere school in één gebouw zijn ondergebracht.

Kunnen we echt op deze wijze basisschool worden?

Van Berkum: Er ligt geen uitspraak van de minister, noch van de

Tweede Kamer, dat de klassestructuur moet worden doorbroken. Gezien artikel 23 van de Nieuwe Grondwet (d.i. artikel 208 van de oude Grondwet) zou dit ook vermetel zijn. Met de vrijheid van onderwijs is de vrijheid van inrichting gegeven. En structuren zijn niet neutraal.

Kwetters: Toch staat het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen wel degelijk de doorbreking van het leerstofjaarklassensysteem voor.

Van Berkum: Van die zijde, en van de inspecties, zal steeds sterkere drang hiertoe worden uitgeoefend. Momenteel doet zich de tendens voor, dat inspecties steeds meer invloed op de scholen proberen uit te oefenen. Ook mag het ons niet ontgaan dat de inspectie na 1985 een andere functie zal hebben dan nu.

DE BEHEERSCOMMISSIE

Taak en samenstelling

Onder het bestuur van het Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum valt een zogenaamde beheerscommissie. Wat is haar taak en hoe is haar samenstelling?

Scholten: Deze beheerscommissie bestaat uit drie bestuursleden van het Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum (en daarmee ook van de VBSO) en vier hoofden van aangesloten scholen, waarvan er één door het bestuur wordt aangewezen en drie uit het midden van de hoofden door henzelf worden gekozen.

De commissie is belast met de dagelijkse gang van zaken. Haar taak is als volgt te omschrijven:

a. het houden van toezicht op het Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum.

b. het zorgen voor/bevorderen van een optimale organisatie van het Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum;

c. het doen van voorstellen aan het bestuur m.b.t. de personeelsvoorziening en de rechtspositie van de medewerkers van het Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum;

d. het doen van beleidsvoorstellen en het gevraagd of ongevraagd uitbrengen van andere adviezen aan het bestuur;

e. het uitvoeren van de door het bestuur goedgekeurde beleidsvoorstellen en andere door het bestuur ter uitvoering aan de beheerscommissie opgedragen besluiten;

f. het opstellen van een jaarlijkse begroting en het doen van fincieringsvoorstellen aan het bestuur;

g. het opstellen van lange termijn plannen;

h. het onderhouden van contacten met de aangesloten scholen;

i. het jaarlijks opstellen van een jaarverslag en een financieel verslag over het afgelopen begeleidingsjaar.

De uitdrukkelijke achtergrond hiervan is dat de meer onderwijstechnische zaken op deskundige wijze behartigd worden.

Worden de schoolhoofden geacht te zijn vertegenwoordiger van de personelen?

Scholten: Zij hebben in deze commissie zitting a titre personnel, maar als het goed is dan zal het natuurlijk meer zijn dan dat.

Maar waarom geen vertegenwoordiger vanuit de personeelsorganisatie in deze commissie? We denken aan de KLS...

Scholten: Dit heeft twee redenen. Ten eerste heeft het te maken met onze houding ten opzichte van de medezeggenschap. Ten tweede, met dat, hoezeer het Ds. G. H. Kerstencentrum ook prijs stelt op een goede verstandhouding met de KLS - die er gelukkig ook mag zijner toch dit verschil met de KLS is, dat het een organisatie is met een breder vlak dan de VBSO. De KLS zou onderscheid tussen haar leden moeten maken: leden die wel bij het werk van het onderwijscentrum en die niet nauw hierbij betrokken zijn.

Werkverdeling

Momenteel heeft er uitbreiding plaatsgevonden...

Van Berkum: Naast dhr. Van der Garde ben ik voor één dag per

week part-time aan dit onderwijscentrum verbonden. Ook is er een part-time administratrice aangetrokken, nl. Mej. W. v. Steenbergen.

Hoe hebt u dan onderling het werk verdeeld?

Van Berkum: We gaan dus uit van een geïntegreerde begeleiding, wat dan betekent dat er geen absolute scheiding tussen de leerlingen systeembegeleiding wordt gemaakt. Toch hebben we in onderling overleg een zekere taakafbakening gevonden. Dhr. Van der Garde verzorgt de geïntegreerde begeleiding in de scholen, terwijl ik me meer richt op het bestuurlijke vlak, op advisering en systeembegeleiding.

Kwetters: Dhr. Van Berkum tracht de wettelijke voorschriften en wat er aan wetgeving plaatsvindt te vertalen naar de schoolbesturen. Deze krijgen op deze wijze voorlichting in bepaalde belangrijke zaken waarop zij dienen te letten om de verschillende ontwikkelingen overeenkomstig onze grondslag te leren doorzien en daarnaar ook te handelen.

Behoort tevens het commentariëren van nota's en dergelijke tot deze taak?

Van Berkum: Tot de werkzaamheden die het onderwijscentrum verricht behoren: onderzoek en advisering. Het onderzoek vindt plaats op onderwijskundig en juridisch vlak. Dat kan uitmonden in commentaren naar o.a. de overheid toe en in adviezen aan de schoolbesturen. Daarbij behoort tot mijn taak de externe contacten, die het centrum met diverse instanties onderhoudt, te verzorgen.

Financiering

Hoe komt het centrum aan zijn financiën?

Scholten: Ten eerste betalen de aangesloten scholen per leerling een jaarlijkse bijdrage. Tevens hebben de kerkeraden zich verplicht jaarlijks een rijksdaalder per lid ons te doen toekomen. Gelukkig komen er verschillende giften binnen, waarop in de Wachter Sions regelmatig de aandacht wordt gevestigd. Ook zijn er enkele burgerlijke gemeenten bereid gebleken onze begeleiding te subsidiëren, maar dit blijft toch een onzekere factor.

U noemt de rijksoverheid niet?

Van Berkum: Die subsidieert onze dienst niet, omdat we niet aan het

getalsmatige criterium van 10.000 leerlingen voldoen. Wij onderstrepen in onze contacten met de rijksoverheid de mogelijkheid om dit getalsmatige criterium voor onze dienst lager te stellen. Immers dit wordt ook gedaan voor regionale diensten. Dat zij dit niet wenst, maakt temeer duidelijk dat landelijke diensten naar richting niet gelijkwaardig behandeld worden met regionale diensten in samenwerkingsverband. Overigens oordeelde het ministerie wel positief over de kwaliteit van de begeleiding.

Scholten: Zolang de rijksoverheid niet bereid is ons op dezelfde voet te behandelen als andere schoolbegeleidingsdiensten, zal het nodig blijven, dat naast schoolbesturen en kerkeraden particulieren dit zo belangrijke werk steunen. Om een gezond financieel beleid te kunnen voeren, is jaarlijks minimaal 70.000 a 80.000 gulden aan giften van particulieren noodzakelijk. Gelukkig hebben onze mensen de laatste jaren onze verwachting niet beschaamd. Een enkele oproep in De Wachter Sions was reeds voldoende.

Samenwerking

Hoe wordt de samenwerking met anderen concreet gestalte gegeven? Bijvoorbeeld met de KLS?

Scholten: In overleg met de KLS is besloten tot een periodiek overleg. Concrete samenwerking moet, dacht ik, als eerste met de KLS worden aangegaan. Deze vereniging heeft met allerlei werkgroepen het voortouw genomen om dienstbaar te zijn aan de scholen. Wel niet uitsluitend voor onze aangesloten scholen, maar wel voor een belangrijk deel ten behoeve van onze scholen. Onder bepaalde voorwaarden is de KLS bereid geweest haar werkgroep Integratie, waarin schoolwerkplanontwikkeling plaatsvindt, aan ons over te dragen. Voor wat de andere werkgroepen betreft is er hoop dat er een zodanige samenwerkingsvorm ontstaat, waarbij het Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum de introductie van het werk van de werkgroep bij de scholen kan vergemakkelijken.

Zijn er niet meerdere mogelijkheden tot samenwerking, zoals het gezamenlijk commentariëren van wetsontwerpen, nota's en dergelijke, met meerdere organisaties?

Scholten: Ik betwijfel of het geluid bij het ministerie krachtiger wordt, wanneer er een aantal organisaties onderstaan. Aan de andere kant heb ik het idee dat het groot voordeel kan hebben wanneer je onafhankelijk van elkaar een wetsontwerp vanuit

verschillende gezichtshoeken benadert. Het geluid kan gevarieerd en beter overkomen als elke organisatie het voor zich indient, dan wanneer er namens een aantal organisaties één commentaar wordt verzonden. Aan zo'n commentaar zal ook teveel geschaafd moeten

worden. Van Berkum: Het is beslist verrijkend als vanuit verschillende gezichtspunten wordt becommentarieerd, tenminste als er tot dezelfde principiële stellingname wordt gekomen. De overheid heeft toch al het idee dat de onderwijskoepels het voor het zeggen hebben, dat dus een klein aantal mensen de dienst uitmaakt voor een groot

aantal. Kwellers: Mogen we als eigen organisatie ook als zodanig naarbuiten treden.

Maar je versterkt het geluid niet als er principiële verschillen zijn in de diverse commentaren...

Scholten: Dan zullen we genoodzaakt zijn eerst een ander te overtuigen, of we moeten een compromis zoeken. Meestal is het toch wel zo, dat in de commentaren de benadering vanuit artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt gemist.

Van Berkum: Helaas blijkt dat men binnen de Gereformeerde Gezindte steeds weer bereid is in principiële zaken toch concessies te doen. Er is weinig moed om zich, waar dat principieel noodzakelijk is, controversieel op te stellen. Wanneer er front gemaakt moet worden, doet men er alles aan de rechterzijde te bewegen onder het vaandel van de linkerzijde te scharen. Het omgekeerde heb ik nog nimmer zien gebeuren.

Scholten: Hetgeen niet wegneemt dat er zulke elementaire zaken aangeroerd kunnen worden, dat er ad hoe met een aantal organisaties gezamenlijk een korte krachtige verklaring wordt uitgebracht.

TENSLOTTE

Wij bieden u de gelegenheid voor een afsluitende opmerking... Scholten: Ik denk in de eerste plaats dat we erg blij mogen zijn dat we momenteel kunnen zeggen dat de samenwerking tussen besturen en personelen beter is dan die ooit te voren is geweest. De kerkelijke gebeurtenissen rond 1953 bijvoorbeeld zorgden ervoor dat er met argwaan naar onderwijzers werd gekeken. Dat heeft lang

nagewerkt, zodat in organisatorisch vlak altijd toch zekere moeilijkheden waren ingebouwd. Nu hebben we blijkbaar een vorm gevonden waardoor dit in het algemeen tot het verleden behoort. De bijdragen van het personeel in het bestuurlijk vlak worden door het bestuur van de VBSO, het Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum en door vele plaatselijke schoolbesturen als positief ervaren. Doordat onze organisatie maar klein is, is dit des te meer verblijdend.

In de tweede plaats wil ik dit zeggen: We hebben een eigen organisatie, dienstbaar aan de scholen. Het werk wat in deze scholen wordt gedaan en ten goede komt aan onze kinderen, moge - hoe pretentieus het ook klinkt - een uitstraling naar buiten hebben tot voorbeeld voor anderen, misschien voor heel het Nederlandse volk: "Zo behoren we in de huidige situatie school te zijn." Dit is een reden door te gaan op de ingeslagen weg.

Van Berkum: Ik hoop dat het ons gegeven mag zijn schouder aan schouder het goede voor onze scholen te zoeken.

Kwelt er s: Het gaat niet alleen om het maatschappelijke welzijn van de kinderen, maar vooral om hun geestelijk welzijn. Het gaat in wezen om de Kerk.

Hartelijk bedankt voor dit goede gesprek!

W. v.d. Dikkenberg.

C. Dubbeld.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

Criterium | 64 Pagina's

IN HET BELANG VAN HET ONDERWIJS

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

Criterium | 64 Pagina's