Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het leven met de Heere Jezus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het leven met de Heere Jezus

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik leef en gij zult leven. Joh. 14 : 19c.

Wij eindigden de vorige week onze meditatie met een mogelijke verzuchting van deze of gene van onze lezers of lezeressen, die niet maar leest om te lezen, maar die leest, om mee te mediteren, wij eindigden met déze mogelijke verzuchting, die al zo menigmaal een bekommerd hart is ontgleden: „Mocht ik dat eens weten, dat zulk een wonder van levendmaking door de opstanding van Christus, in de wedergeboorte door de Heilige Geest, ook in mij is gewrocht!"

Ik heb u toen nog éven, want mijn schrijfruimte was al overschreden, de raad gegeven: Mijn vriend of vriendin, ga met die verzuchting naar de troon der genade, tot Hem, Die is „de Levensbron". Hebt gij die raad ter harte genomen? Heeft zij u in de eenzaamheid gebracht? Zijt gij met dit alles voor de grote Ontfermer op de knieën gekomen? Hebt gij ook antwoord ontvangen? Heeft de Heere op uw noodgeschrei grote wonderen gedaan? Of is alles nog hetzelfde gebleven? Ja, is die verzuchting misschien zelfs geheel verdrongen door andere dingen? Zeg nu eens eerlijk: ou dat misschien niet hieraan liggen, dat ook op u van toepassing is het woord uit Jacobus 4 : 3: Gij bidt, en gij antvangt niet, omdat gij kwalijk bidt"? Och, dat het u toch maar waarlijk te doen mocht worden om licht van boven, om het rechtvaardigmakende, om het zaligmakende geloof! Vraag daar maar veel om. Stel niet uit, want het leven is zo onzeker en de dood zo gewis. Hij is maar één schrede van u verwijderd. En dan nog niet te weten, dat uw ziel is levend gemaakt, dat gij deel hebt aan Christus, en aan al Zijn schatten en gaven!

„Mocht ik dat eens weten, dat zulk een wonder ook in mij is gebeurd!" Och, dat die verzuchting nu eens met zulk een kracht door Gods Geest opgewekt mocht worden, dat gij er niet meer mee ophouden kunt.

Het moet van boven komen, dat leven door Christus, Niemand anders kan het u geven. Maar wel mag ik u op grond van Gods Woord enige leiding geven. Het mocht de Heere eens behagen het als een middel in Zijn hand te gebruiken!

Als de Heere krachtig doorwerkt, zodat gij als een vuurbrand uit het vuur genikt wordt, dan weet gij, vooral in tijden van levendige geloofswerkzaamheid, dat gij uit de dood overgegaan zijt in het leven. Dat wil niet zeggen, dat gij geen strijd meer hebt. De diepst ingeleiden, de verst gevorderden zijn in de regel ook degenen, die de zwaarste strijd te strijden hebben. Maar, wat er gebeurd is aan uw ziel, dat durft, dat moegt, dat kunt gij toch niet ontkennen. Neen, zo is het in u, deze dingen zijn in geen hoek geschied.

Maar, als het werk Gods in u nog zo in de beginselen is, als gij nog zulk een jong, zwak, misschien zelfs ziekelijk kindje in de genade zijt, dan is het telkens weer bij llt tf O, mocht ik dat eens weten, dat ik leef, dat ik uit de dood ben overgegaan in het leven."

Mijn lezer! hier is een punt van groot belang om op te letten. En dat punt is dit: leven moet zich openbaren. Waar leven is, daar zijn levenstekenen. Zie het maar in deze schone lentedagen daar buiten in de natuur. Het leven breekt uit en door allerwege. Is dat niét zo, dan is de plant, de boom in de wortel dood. Maar een plant, een boom die een levende wortel heeft, krijgt uitspruitsels, krijgt bloesem en blad, al is dat bij sommige soorten wat later dan bij andere.

Maar, laat ik enkele van die levenstekenen op het terrein des harten noemen. Geef er dan acht op, moge het zijn onder biddend zelfonderzoek. Levenstekenen zijn: schreien over uw zonden, uzelf veroordelen, omdat gij God door uw zonden vertoornd hebt, het recht Gods toevallen en omhelzen, gevoel van ledigheid en Godsgemis, hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, vragen naar een Borg, bidden en smeken, vluchten naar het kruis van Golgotha, begeerte naar de dienst des Heeren, verlangen naar diepere verootmoediging om lager te mogen bukken voor de hoge en heilige God. Van deze levenstekenen wordt in meerdere of in mindere mate, maar in oprechtheid en in waarheid, iets gevonden bij hem of bij haar, in wie is vervuld de belofte: „Ik leef, en gij zult leven."

„Ik leef, en gij zult leven." Er is dus levensgemeenschap tussen Christus Jezus en Zijn volk, een leven dóór Hem, maar ook een leven mét Hem. Er is een unio mystica, een mystieke unie. Er is een band, een band des geloofs, een band der hope, een band der liefde, die dat „Ik" en „gij" onlosmakelijk aan elkander verbindt. Er is een trekking van die „Ik" naar die „gij". En ook omgekeerd van die „gij" naar die „Ik". Zij kunnen niet buiten elkander. Zij kunnen elkander niet missen. Het hogepriesterlijke hart van de enige Hogepriester trekt naar de Zijnen, die Hij, zoals de Hogepriester uit het geslacht van Aaron, de edelstenen met de namen van de 12 stammen Israëls droeg op zijn schouders en in de borstlap op Zijn borst, die Hij, de Hogepriester van het Nieuwe Testament, draagt op Zijn schouders in al hun zwakheid, en op Zijn warmkloppend hart in al hun nood en dood. Dat zien wij na Zijn opstanding, bij de verschillende verschijningen. Hij zoekt Zijn jongeren op. Hij is de Eerste. Hij haast Zich tot een Maria Magdalena, tot een Petrus, tot de Emmaüsgangers, tot een Thomas. O, dat trekken van dat Hogepriesterlijk hart tot een schuldig volk! Welk een wonder! Zo onrein, zo zwart, zo ontrouw, en dan toch liefelijk in Zijn oog, zo liefelijk, dat het hart van de Bruidegom trekt naar zijn bruid. Hier zien wij weer, dat het alles is vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog. Hij doet het niet om uwentwille. Dat zou niet kunnen. Hij doet het om Zijns grote Naams wille.

Er gaat een trekkende kracht van de Heiland uit en nu trekt ook het hart van de in beginsel veranderde naar de Heiland. Onbewust dikwijls nog. Wij zien het aan Maria bij het graf, die zich afkeerde van de engelen, om zich om te wenden tot die onbekende Bekende. Doch zij wist niet, dat het Jezus was. Wij merken het bij de Emmaüsgangers. En van achteren merken zij het zelf, als zij tot elkander zeggen: „Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op de weg? " Gelijk de bloem wordt getrokken naar het licht, naar de zon, zo trekt

het vernieuwde hart naar de Zonne der gerechtigheid. O, hoe kunt gij Hem somtijds nodig hebben! Wat hebt gij er een last van, dat er nog zoveel band is aan de wereld, aan de zonde. Met Groenewegen is het dan: , , Ja, mijn ziel, gij mocht wel beven, Was er Koning Jezus niet." En om meer in Zijn gemeenschap te mogen delen, vraagt gij: „trek mij, zo zal ik U nalopen."

Er is dus bij alle getrokkenen door de Heiland een wederkerige begeerte naar gemeenschap, naar leven met Hem. Maar, daar blijft het gelukkig niet bij, alleen maar bij een begeerte. Die gemeenschap wordt ook wel eens daadwerkelijk genoten.

Gods verborgen omgang vinden Zielen daar Zijn vrees in woont; 't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden, Naar Zijn • vreêverbond getoond.

Deze gemeenschap van het: „Ik leef, en gij zult leven", wordt door en in het geloof genoten. Zulk een gemeenschap was er, toen Thomas mocht uitroepen: „Mijn Heere en mijn God!" Die verborgen omgang werd gesmaakt, toen Maria Magdalena haar ganse hart uitstortte in haar: „Rabbouni!" Die mystieke unie gevoelde Simon Petrus zo sterk, toen hij onder tranen zich beriep op Zijn Meester met zijn ontroerend: „Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb."

Hoe gaat het nu bij de oefening van deze gemeenschap toe? Hoe wordt de verborgen omgang gevonden? Allereerst heb ik bij de beantwoording van deze vragen op te merken: at gaat altijd van Hem uit, die kan zeggen: Ik leef", en daaraan als vruchtgevolg ook mag verbinden: En gij zult leven." Hij is in het werk der verlossing de Alpha en de Omega, de Eerste en de Laatste. En Hij zendt daartoe Zijn Geest uit, van Wie Hij Zelf getuigt: Die zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen" (Joh. 16 : 14). En de Geest bedient Zich. bij dit werk altijd van het Woord van God, want in het gewaad van dit Woord, zo heeft Calvijn zo juist gezegd, komt de Christus tot ons. In die weg trekt de Heiland op onnaspeurlijke wijze — het blijft, wat wij er ook van zeggen mogen, een wónder, — de Zijnen aan Zijn liefdehart, neemt Hij ze in Zijn liefdearmen en spreekt naar hun hart. Hij verzekert ze van Zijn liefde, Zijn trouw, van de genoegzaamheid van Zijn volbracht werk. O, als uw Heere en Heiland aldus tot u komt, u tot Zich trekt, u bemoedigt en vertroost met Zijn zekere en zoete beloften, met Zijn krachtige verzekering, omdat Hij weet, hoe sterk het ongeloof in uw hart is, wat hebt gij het dan wonderlijk goed! Gij kunt geen woorden vinden, misschien maar enkele, om daar toch enigszins uitdrukking aan te geven, tot roem van Gods genade.

Maar ook hier is de wederkerigheid, die bij alle werk, dat in der waarheid is, tot openbaring komt. „Wij hebben Hem w lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad."

De getrokkene met koorden van goedertierenheid drukt zich al dichter in al zijn nood, in al zijn uitkomsten tegen zijn Redder en Zaligmaker aan. Hij spreekt tot Hem, al is het maar in stamelende klanken. De trouwe Zaligmaker, Jezus Christus, verstaat u wek Al zeggen anderen misschien: het is nog maar eeh warwinkel bij die of bij die. Hij weet het snode van het kostelijke te onderscheiden. Hij ziet bij een getrouwe discipel diéns werk, boos en verkeerd als het is, maar Hij ziet ook het werk van Zijn Vader, en van de Heilige Geest, en ook Zijn werk. Dat ziet Hij, al is uw beeld getekend in het gekrookte riet en in de rokende vlaswiek. Hij zal dat gekrookte riet niet verbreken, die rokende vlaswiek niet uitblussen. Klaag vrij Hem al uw nood, al uw schuld, al uw ellende, al uw strijd, al uw begeerten.

O, wat wordt het zo een eenvoudig komen! Geen opgesmuktheid in uw spreken, in uw bidden, in uw danken. Geen u groter willen voordoen dan gij zijt. Niets van dat, zoals ik eens iemand tot een ander hoorde zeggen — al ging het toen over het gewone leven, het wordt ook toegepast op het terrein van het geestelijke leven —: „zeg, wil ik je eens een raad geven? Je moet j^ altijd maar groter houden dan je bent.' Dat was blijkbaar haar levensregel, en dat is ze van zeer velen, in het natuurlijke en ook in het geestelijke.

In dat leven met Hem is het ook wel eens zo rijk, zo vol, dat het een wegzinken wordt onder zoveel genade, onder zoveel onverdiende zaligheên. Dan kunt gij er niet genoeg van spreken. Dan komt nu eens dit en dan weer dat Psalmvers in uw hart op. Dan is het niet als u gevraagd wordt een versje op te geven: „ik heb niets", zoals het zo vaak voorkomt, dat gij eigenlijk verlegen zit met die vraag. Neen! dan zit gij te springen om een vers op te geven. En gij moet in zulke tijden zelfs voorzichtig zijn, om toch niet te veel te vergeten, dat de wijze tijd en wijze weten zal, en ook maat weet te houden.

„Ik leef, en gij zult leven." Dat leven met de Heere is hier nog maar in beginsel, nog maar bij tijden en ogenblikken. Die zoete gemeenschap wordt zo bestreden door de duivel, door de wereld, en door uw eigen boze vlees. En omdat zij zo teer is, wordt zij ook zo licht verstoord en verbroken. Dat ligt nooit aan de Heere Jezus. De schuld ligt altijd aan uw kant. Ach, wat dwaalt gij dikwijls, gelijk een schaap, af en rond! Wat keert gij dikwijls tot dwaasheid! Wat is het gedurig nodig te vragen: Leer mij alzo mijn dagen tellen, dat ik een wijs hart bekome" (Psalm 90 : 12).

Als gij van al uw dwaasheid en ellende zo'n last hebt, als gij zo vurig begeert naar een wijs hart, dan kan het u zo tot troost zijn, dat die dwaasheid, die ellende niet altijd zal duren, dat gij er eens van verlost zult worden. Welk een gedachte, dat de levende Verlosser telkens en al meer waarmaakt Zijn belofte: „Ik leef, en gij zult leven.' Niet meer sterven aan dit en aan dat, en aan zo heel veel, maar eeuwig leven met Hem. Ontbonden te worden, en met Christus te zijn, dat is verre het beste!

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 mei 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het leven met de Heere Jezus

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 mei 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's