Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

RumoER om ons Psalmboek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

RumoER om ons Psalmboek

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maassluis, (vervolg.)

Enige tijd later vervaardigden en verspreidden de voorstanders van de nieuwe zangwijze een lomp hekelschrift aan het adres van de tegenstanders. Het heette al spoedig, dat al de vissers erin gevloekt en gelasterd werden, Alles geraakte in rep en roer en op een avond om 6 uur trok een grote menigte onder aanvoering van van der Kraan, Woutersz. en van der Thuyn door dc straten, brullende dat men nu bloed moest zien, dat de paskwilmakers en al de nieuwe zangers vermoord moesten worden. Een zekere van der Zalm werd hardhandig afgerost, omdat hij verklaarde niet te weten of zijn zoon het lasterschrift bezat of waar hij het had gelaten. Bij zijn zoon, die tijdig vluchtte, verrichtte men een huiszoeking, waarbij de ramen werden ingeslagen. Bij Hendrik Valk liep men kelders en kamers in en uit, sloeg de ruiten in, roofde enige kleinigheden en daar de wijnkelder goed gevuld was, deed men zich tegoed aan sterke dranken, met al de gevolgen daarvan. Valk sleurde men mee van het ene huis naar het andere, roepende: „Wij moeten met ze doen, zoals men de Witten gedaan heeft." De vrouw van schoenmaker Fooi sleepte men bij de haren langs de grond twee straten ver en martelde haar dusdanig, dat ze elf weken bedlegerig is geweest. Voorzanger Ouboter werd zo afgerammeld, dat men hem voor dood liet liggen, terwijl men in zijn huis alles kort en klein sloeg, het zilver stal, de kleren verscheurde en brood, boter en kaas op de grond vertrapte. Bij de metselaar Luyendijk werd met scheepsluiken de voordeur opengerammeid en de ruiten ingeslagen. Toen de deur open was, vloog er een zware steen naar binnen tegen de stgl van een bedstede, waarin een kind lag te slapen. Luyendijk verdedigde zich met leeuwenmoed, maar eindelijk moest hij wijken en zocht en vond veiligheid door een overhaaste vlucht over de daken, terwijl zijn vrouw, die ziek te bed lag, zwaar werd mishandeld. Anderen vonden met vrouwen en kinderen schuilplaatsen op hooizolders. Daarbij kwam nog een bittere verdeeldheid tussen ouders en kinderen, broers en vrienden, die zijn weerga niet vond. Tegen middernacht keerde de rust weer.

Nu vond het gemeentebestuur het toch welletjes. De volgende dag heel vroeg werd er een vergadering belegd om de te nemen maatregelen te bespreken. De schout, burgemeester Swanenburg en schepen van der Lely werden naar Delft afgevaardigd, om de hoofdbaljuw om assistentie te verzoeken. Die was niet thuis, maar op het Hof ontboden. Dan daar maar naar toe. Wie beschrijft echter hun verbazing, toen ze daargekomen ook Arie Luyendijk, Floor, Ouboter en Valk vonden, die dezelfde nacht nog uit Maassluis gevlucht waren. De laatsten zagen er allesbehalve toonbaar uit in hun gescheurde en bemodderde kleren, bovendien vol blauwe plekken van de mishandeling. Luyendijk had 's morgens de Prins van Oranje, Willem V, in zijn tuin zien wandelen. Kordaat was hy toen in zijn gehavende kleren naar de Prins toegestapt en had aan Zijne Hoogheid een smeekschrift overhandigd. De Prins verzocht hem om tien uur terug te komen. Toen hij op het afge-

sproken uur binnenkwam, zaten daar reeds de Baljuw en de afgevaardigden van Maassluis. Het werd een hele vergadering, waarin hij uitvoerig verslag deed van alles, wat hij gehoord, gezien en aan den lijve ondervonden had.

Ondertussen verspreidde zich in Maassluis het gerucht, dat er krijgsvolk vanuit Den Haag in aantocht was. Sommigen wilden de soldaten tegemoettrekken om ze tegen te houden, of indien dit niet lukte de plaats in brand steken. Een geschiedschrijver uit die tijd zegt: „Enigen zopen jenever met buskruit, beten de roemers in stukken, kauwende die, alle rij selijkst dreigende, dat zij de harten hunner tegenstanders ten lijve uittrekken, en met peper en zout toegemaakt, opvreten zouden. Menigen zijn daardoor voor een tijd, anderen voor altijd hun gezondheid kwijtgeraakt, wederom anderen zijn door beroerten overvallen en hebben er het leven bij ingeschoten." Tot zover de historicus. Men ziet hieruit duidelijk, hoe verhit de gemoederen in die dagen waren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1950

Daniel | 8 Pagina's

RumoER om ons Psalmboek

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1950

Daniel | 8 Pagina's