Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Buitenleven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenleven

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

O! gelukkig eenzaam leven! Willig wil ik om u geven Al de lusten van de woel. Laat de steden prachtig blinken: Al haar zoetigheden stinken Bij dat ik in 't eenzaam voel. J. v. Lodensteyn.

WILLEM SLUITER 1627 - 1673

In ruim 150 coupletten, elk van 8 regels, bezingt de predikant-dichter Sluiter het buitenleven, het leven op het platteland. In Eibergen, een dorpje dicht bij de Luitse grens in de Achterhoek, was hij dominee, en hij gevoelde zich er goed thuis, getuige de verheerlijking van het dorp, zo veilig ver van het stadse gewoel. Hij bezingt de heerlijke natuur, die hij in Eibergen uit de eerste hand ontvangt in tegenstelling met cle stedelingen, die zo bijster weinig van de natuur zien en afweten. Niemand behoeft de dichter te beklagen, dat hij zo ver afwoont van de bewoonde wereld, want hij heeft er helemaal geen weet van dat hij ver van cle drukte woont.

Hoe heerlijk is de zonsopgang te zien in de Achterhoek.' Hoor maar, hoe Sluiter dit uitzingt:

Is iets op aarde aangenamer, Dan (als een Bruid'gom uit zijn kamer, Versierd in 't heerlijkst feestgewaad, ) De zon zien opgaan in sieraad ? Of, met haar eerste glans, hier buiten Te zien de jonge tere spruiten, Van dauw en regen zoet bevocht, Haar hoofd uitsteken in de locht!

't Gevogelt' zelfs kan 't niet verzwijgen, Maar zingt en springt dan op de twijgen, Omdat het weer een nieuwe dag, Met nieuwe vreugd, aanschouwen mag. Het leert ons met zijn kwinkeleren, Hoe ieder zal zijn Schepper eren, En harl'lijk zijn verheugd in 't licht, Van zijn heilstralend aangezicht.

Dan gaat Sluiter een tegenwerping maken en laat een stedeling zeggen, dat dit genoemde wel heel aardig is in de zomer, maar als de winter komt met zijn ijs en sneeuw en wanneer de bomen kaal zijn en op de landerijen geen sprietjes gras is te bekennen, is het buitenleven dan nog zo aangenaam ?

De dichter merkt clan leuk op, dat er in de winter in de stad toch ook geen getier van vogels is en dat daar toch ook geen planten en bloemen zijn en dat daar evengoed toch sneeuw en ijs te vinden zijn. Wat op het platteland wordt gemist, moet men in cle stad toch ook derven. Hoe de dichter de winter dan doorbrengt ? Hoor maar:

Geen winter drijft mijn lust naar steden, 'k Heb dan, zowel als 's zomers, reden, Om liever hier te mogen zijn, Vermits hier 't daglicht eerder schijn. Ik vinde 's winters niets bekwamer, Dan dat ik, in een warme kamer, In stille vrijheid iets veiTicht, Hetwelk tesaam vermaakt en sticht.

Zolang als ik maar niet en misse Een blij gemoed en vrij gewisse 1 ), En mag gevoelen in mijn geest Slechts dat gedurig vreugdenfeest, Wat zal ik dan om 't ander geven? Een vrolijk hart is 's mensen leven: En dat bewaar ik beter hier, Dan midden in het stadgezwier.

Vervolgens gaat hij dan verder om over de verleiding te spreken. Die verleiding is in de steden het grootst. Voor vele dingen blijft hij op het platteland bewaard:

De strijd der ogen, tong en oren, Komt mij zo dikwijls hier niet storen; Ik houd mij hier als buiten schoots, En is die vrijheid niet wat groots?

De stad is bij Sluiter het zinnebeeld van de wereld rnet haar schijnschoon. Aan alle genoegens ontbreekt iets. Er is hier niet iets dat volmaakt is. Heel mooi beeldt de dichter dit uit in het volgende couplet. Let op de mooie dubbelrijmen en op de aardige woordspelingen:

Wat is 't dat iemand 's werelds spel lust? Daar al de wellust is een kwellust; De welstand welzand; al haar goed Gaand' op en af als eb en vloed; Daar d' allergrootste praal haar kwaal heeft; De scherts veel smerts tot haar onthaal heeft; De eer haar zeer, beval zijn val; Het zoet zijn roet, ja al zijn gal.

Laat ik besluiten met een les, die voor ons allen geldt:

Wij hebben, onder alle steden, Geen vaste stad alhier beneden, waarin men zijn verblijfplaats stel': Al wat hier schijnt, verdwijnt te snel. Maar moedig moeten w' ons verkloeken Om steeds d' aanstaande Stad te zoeken, Die boven alle trotse steen, Beklijft en enig blijft alleen,

INDEX.


i) geweten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1953

Daniel | 8 Pagina's

Buitenleven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1953

Daniel | 8 Pagina's