Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

(Bijbelgetrouw) vertalen: kan dat wel?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

(Bijbelgetrouw) vertalen: kan dat wel?

Over de NBV als liturgische en literaire Bijbelvertaling

50 minuten leestijd Arcering uitzetten

In oktober 2004 kwam de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) uit. Deze vertaling is vanaf het begin bedoeld als een Bijbel voor de kerken, maar zij werd ook gepresenteerd als een literaire vertaling voor mensen die de Bijbel willen raadplegen vanuit literaire of cultureel-historische interesse. De doelgroep is dus zeer breed. Een deel van de doelgroep bestaat uit min of meer orthodoxe christenen die verlangen dat een vertaling vanuit bijbelgetrouw opzicht verantwoord is. Dit artikel gaat over de vraag of het mogelijk is de Bijbel ‘bijbelgetrouw’ te vertalen en of de wens om bijbelgetrouw te vertalen al dan niet op gespannen voet staat met de wens een vertaling te maken die recht doet aan de literaire eigenschappen van de brontekst. Deze vraag zal toegespitst worden op de Nieuwe Bijbelvertaling. Allereerst zal ik stil staan bij de vraag wat het begrip ‘bijbelgetrouw’ inhoudt en wat de beperkingen van dit begrip zijn. Ik laat aan de hand van enkele voorbeelden zien op welke manieren men de Bijbel in het Nederlands heeft vertaald en in welke opzichten deze vertalingen bijbelgetrouw te noemen zijn. Vervolgens komt de NBV als liturgische en literaire vertaling aan de orde. Daarbij wordt de vraag beantwoord wat in dit verband onder liturgisch en literair verstaan moet worden en wat de behoeften van de verschillende doelgroepen zijn. Aan de hand van een aantal vertaalkundige aspecten en toegespitst op de NBV ga ik na of en, zo ja, in hoeverre het streven naar een literaire vertaling in conflict kan komen met de behoeften van de bijbelgetrouwe bijbellezer.

Wat is bijbelgetrouw?
Gewoonlijk wordt het woord ‘bijbelgetrouw’ niet in samenhang met bijbelvertalingen gebruikt. Christenen en organisaties noemen zich bijbelgetrouw om aan te geven dat ze de Bijbel beschouwen als Gods onfeilbaar en gezaghebbend Woord dat betrouwbaar spreekt over God, over de mens en over de werkelijkheid waarin we leven, en dat ze zich aan dat Woord willen onderwerpen. Onfeilbaarheid houdt in dat de Bijbel in principe niet met zichzelf in tegenspraak is. In de praktijk blijkt echter dat ook christenen die deze visie onderschrijven op tal van punten met elkaar van mening kunnen verschillen doordat ze de Bijbel of gedeelten daaruit verschillend interpreteren en uitleggen. Blijkbaar is de Bijbel meerduidig genoeg om als basis te dienen voor uiteenlopende opvattingen. Bijbelgetrouwe christenen leggen de oorzaak van dit soort meerduidigheid bij het verstaansprobleem van de hoorder en lezer: de Bijbel is helder en duidelijk genoeg maar ons verstaan is door de zonde aangetast. De gereformeerde geloofsleer gebruikt het begrip perspicuitas. Dat wil zeggen dat de Schrift helder is over Gods verlossingsplan en duidelijk aangeeft hoe we met God in deze wereld moeten leven. Maar er zijn natuurlijk genoeg teksten die ook voor de gelovige lezer moeilijk of onduidelijk zijn of slechts ten dele begrepen worden. Dus ook voor bijbelgetrouwe christenen is de Bijbel niet altijd en overal even helder en eenduidig. Het begrip ‘bijbelgetrouw’ geeft vooral een intentie of pretentie weer. In de praktijk van het bijbelvertalen blijkt ‘bijbelgetrouwheid’ weinig behulpzaam als leidraad bij vertaalbeslissingen. Van bijbelvertalers -bijbelgetrouw of niet - mag verwacht worden dat ze de brontekst zo zorgvuldig en gewetensvol mogelijk vertalen, maar zij treffen geen volstrekt eenduidige tekst aan. Zij komen moeilijke gedeelten tegen, maar ook passages die door de eeuwen heen onduidelijk zijn geworden doordat de tekst beschadigd is geraakt of doordat bepaalde woorden niet meer begrepen worden. Anders dan gelovige bijbellezers kunnen zij echter geen teksten laten liggen. Ook onduidelijke teksten moeten zo verantwoord mogelijk vertaald worden met behulp van taalkunde, tekstgeschiedenis, exegese en het bestuderen van de smallere en bredere context. En evenals bijbelgetrouwe christenen kunnen vertalers met elkaar van mening verschillen over de precieze betekenis en de beste vertaling van een tekst. Het is de ervaring van bijbelvertalers dat meningsverschillen over te nemen vertaalbeslissingen zelden zijn terug te voeren op verschil in geloofsovertuigingen.1 Bij de meeste vertaalbeslissingen helpt het criterium ‘bijbelgetrouw’ dus niet verder. Als er al een onderscheid is te maken tussen meer en minder bijbelgetrouwe bijbelvertalingen doordat bijbelvertalingen in hun geheel meer of minder recht doen aan de brontekst, zal dat onderscheid in de meeste gevallen niet terug te voeren zijn op verschil in bijbelgetrouwheid van de vertalers.

Vertaalopvattingen en vertalingen
Bijbelvertalers willen gewoonlijk in hun vertaling zoveel mogelijk recht doen aan wat er staat. Nu is het helaas onmogelijk alle waarneembare facetten van een brontekst weer te geven in een vertaling. Vertalers moeten nu eenmaal voortdurend keuzes maken. Hoe die keuzes uitvallen hangt voor een groot deel af van de vertaalopvatting van de vertalers. Een aantal soorten vertalingen en de daaraan gerelateerde vertaalopvattingen bespreek ik hier kort.

Formeel-equivalent
In het verleden zag men een tekst vaak vooral als een opeenvolging van betekenissen in de vorm van woorden. Om de Bijbelse brontekst zo getrouw mogelijk weer te geven in de doeltaal, vertaalde men woord voor woord. Men handhaafde de woordvolgorde en de woordsoorten zoveel mogelijk. Zelfstandig naamwoorden bleven zelfstandig naamwoorden, werkwoorden bleven werkwoorden. In dit soort vertalingen is vrij goed terug te vinden hoe de zinnen in de brontekst gevormd zijn. Men streefde ook naar concordantie. Dat wil zeggen dat een zelfde woord in de brontekst in de vertaling ook steeds met een en hetzelfde woord vertaald wordt. Het doel van de vertalers was formele equivalentie tussen de brontekst en de vertaling. De vertaling kon er daardoor wat houterig uit gaan zien, maar de lezer kon juist aan deze stijfheid aflezen dat de vertaler gewetensvol had getracht een zo correct mogelijke vertaling af te leveren.
Een voorbeeld uit de Statenvertaling Handelingen 18,27:
“En als hij wilde naar Acháje reizen, de broeders hem vermaand hebbende, schreven aan de discipelen, dat zij hem ontvangen zouden; welke daar gekomen zijnde, heeft veel toegebracht aan degenen die geloofden door de genade.”

De statenvertalers hebben hier het Grieks nauwgezet gevolgd en ook zoveel mogelijk de participiumvormen (deelwoordvormen) van het Grieks aangehouden: vermaand hebbende, gekomen zijnde. Het Nederlands vraagt om een object (lijdend voorwerp) bij vermanen. Daarom hebben de vertalers ‘hem’ toegevoegd, maar wel cursief, om aan te geven dat er geen equivalent in de Griekse brontekst staat. Het woord ‘welke’ staat vreemd en maakt de vertaling er niet duidelijker op.2 Ook de Nieuwe Vertaling uit 1951 (NV-51) volgt het Grieks op de voet, al wordt de Nederlandse grammatica veel minder geforceerd.
“En toen hij naar Acháje wilde oversteken, moedigden de broeders hem daartoe aan en schreven aan de discipelen dat zij hem vriendelijk moesten ontvangen. Deze, daar aangekomen, was door (Gods) genade van veel nut voor hen, die geloofden.”

Idiolect
Formeel-equivalente vertalingen worden wereldwijd nauwelijks meer gemaakt, maar in ons land zijn er van tijd tot tijd wel idiolecte vertalingen van bijbelgedeelten uitgekomen. In een idiolecte vertaling wordt een woord in de brontekst steeds op dezelfde manier vertaald. Bovendien worden in de brontekst verwante woorden in de vertaling ook zo veel mogelijk met verwante woorden weergegeven. Het is de bedoeling dat verbanden en woordspelingen zo beter zichtbaar worden. Een idiolecte vertaling van de hele Bijbel is de Naardense Bijbel (2004) van P. Oussoren. Dit is een vertaling in navolging van de beroemde Verdeutschung der Schrift van Buber en Rosenzweig (1926-1938).3 Dit zeer concordante vertalen kan een tekst opleveren met een nogal eigenaardig woordgebruik, zoals blijkt uit dit voorbeeld van Genesis 2,7 uit de Naardense Bijbel:

“Dan formeert de Ene, God,
de roodbloedige mens
van stof uit de bloedrode grond
en blaast in zijn neusgaten
ademhaling van leven;
zo wordt de roodbloedige mens
tot lijf-en-ziel
in leven.”

Omdat het de bedoeling is dat deze vertaling hardop voorgelezen wordt, is de tekst verdeeld in ‘ademeenheden’. Opvallend en ook wat vervreemdend in deze vertaling is het voortdurende gebruik van de tegenwoordige tijd. De overeenkomst tussen het Hebreeuwse adam en adamah en het Hebreeuwse woord voor ‘rood’ (adom) dat elders in Genesis voorkomt is zichtbaar in de vertaling ‘de roodbloedige mens’ en ‘de bloedrode aarde’. Idiolecte vertalingen focussen meer nog dan formeel-equivalente vertalingen op concordant vertalen en laten zo meer zien van het woordgebruik in de brontekst, en van de verwantschappen en overeenkomsten tussen deze woorden. Consequent concordant vertalen heeft echter ook nadelen. Woorden hebben namelijk geen vaste basisbetekenis, maar een heel veld aan betekenissen. Het hangt van de context af welke betekenissen in dat specifieke geval een rol spelen. De betekenisvelden van twee woorden overlappen elkaar hooguit ten dele, zeker als die woorden uit verschillende talen komen. Daarbij verschillen talen ook van elkaar in de manier waarop zij woorden met elkaar combineren. Zowel formeel-equivalente als idiolecte vertalingen laten vooral formele aspecten van de brontekst doorschemeren. Ze zijn niet zo duidelijk over de betekenis van de woorden en zinnen in hun specifieke context. Dat leidt tot betekenisvervorming4 en tot een onnatuurlijke stijl. Er ontstaat een vertaling die de zinsbouw en woordvolgorde van de brontekst zo veel mogelijk volgt, maar zich op het gebied van de stijl van de brontekst verwijdert.5 Doordat talen zoveel van elkaar verschillen in grammatica en woordgebruik, slagen ook formeel-equivalente en idiolecte vertalingen er overigens maar heel beperkt in om alle Hebreeuwse of Griekse vormen van de brontekst weer te geven.

Dynamisch-equivalent
Een omslag in het denken over bijbelvertalen kwam na de tweede wereldoorlog. Her en der in de wereld werden Bijbelgenootschappen opgericht die zich bezig hielden met het vertalen en verspreiden van de Bijbel in binnen- en buitenland. Men vond nieuwe doelgroepen en ging vertalen voor minder geletterde ontvangers. Aan deze vertalingen stelde men andere eisen dan voorheen. Formeel-equivalente vertalingen leverden namelijk te weerbarstige teksten op die misverstanden opriepen en moeilijk leesbaar waren. E.A. Nida en C. Taber (1969) ontwikkelden een vertaalmethode die aan de veranderende situatie tegemoet kwam. Zij gingen er vanuit dat talen zo zeer van elkaar verschillen dat het geen zin heeft de originele woordvolgorde en zinsbouw in de vertaling vast te houden. Een tekst bestaat in deze visie niet zozeer uit een opeenvolging van woorden, maar uit een boodschap die vervat is in woordcombinaties en zinnen. Om die boodschap in een vertaling te behouden, moet de vorm veranderen en moeten de zinnen meestal heel anders gestructureerd worden. Deze vertaalmethode noemde men de dynamisch-equivalente methode: de vorm is dynamisch en kan en moet veranderd worden om de boodschap equivalent door te geven. Begrijpelijkheid was een belangrijk criterium voor deze manier van vertalen. De eerste vertalingen van het Nieuwe Testament volgens de methode van Nida en Taber verschenen in 1966 in eenvoudig Engels en Spaans. In 1972 kwam in Nederland Groot Nieuws voor U (GNU) uit: het Nieuwe Testament in omgangstaal. Ter vergelijking Marcus 1,1-4 in de NV-51 en in GNU:

NV-51
“Begin van het Evangelie van Jezus Christus. Gelijk geschreven staat bij de profeet Jesaja:

Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die uw weg bereiden zal;
de stem van een, die roept in de woestijn:
Bereidt de weg des HEREN, maakt recht zijn paden,

geschiedde het, dat Johannes doopte in de woestijn en de doop der bekering tot vergeving van zonden predikte.”

GNU
“Het evangelie van Jezus Christus, [de Zoon van God]. Het begon zoals het bij de profeet Jesaja staat beschreven:

Hier is mijn gezant, zegt God;
ik stuur hem voor u uit
om voor u de weg te effenen.
Hoor! Iemand roept in de woestijn:
Baan een weg voor de Heer,
zorg dat hij over rechte paden kan gaan.
Dat slaat op Johannes, die in de woestijn doopte en verkondigde: ‘Begin een nieuw leven en laat u dopen, dan zal God vergeven wat u misdaan hebt.’”

De vertaling van Groot Nieuws voor U is zonder meer een stuk duidelijker dan die van de NV-51. Op zinsniveau is wel veel veranderd: na het citaat begint nu een nieuwe zin, de ‘doop der bekering tot vergeving van zonden’ is als een directe rede in de mond van Johannes gelegd en de zelfstandig naamwoorden doop, bekering, vergeving, zonden zijn in GNU werkwoorden geworden. Daardoor wordt ook in het Nederlands duidelijk dat het om handelingen, activiteiten gaat. De NV-51 komt hier, juist door het vasthouden aan de grammaticale vormen van de brontekst, erg statisch over.

Functioneel-equivalent
Door de nadruk op begrijpelijkheid voor de ‘gemiddelde’ ontvanger werden de vertalingen volgens deze methode wel eenvormig. De variëteit aan tekstsoorten in de Bijbel kwam in de vertaling niet tot zijn recht. Vooral het Oude Testament werd daardoor in de vertaling een veel vlakker geheel dan in het origineel. Uit deze nadelen bleek dat het ook belangrijk is om de functies van de brontekst zo equivalent mogelijk over te dragen in de vertaling. Dat wil zeggen dat er meer ruimte moest komen om genre, toon, stijl, niveau en poëtische kwaliteit van de brontekst weer te geven in de doeltekst. Men voerde de term functioneel-equivalent in. De vertalers concentreerden zich niet meer alleen op de boodschap, maar keken nu ook veel meer naar de vorm waarin de boodschap gegoten was. Ze bepaalden de functie van die vorm en gaven die zo adequaat mogelijk weer in de doeltekst. Poëzie werd als poëzie vertaald, een emotionele tekst behield zijn geladenheid in de vertaling. Deze ontwikkeling van dynamischequivalent naar functioneel-equivalent vertalen is al merkbaar in de GNU-vertaling van het Oude Testament (1982) en in toegenomen mate in de herziene uitgave van Groot Nieuws voor U, de Groot Nieuws Bijbel (GNB), die in 1996 uitkwam. Een voorbeeld van een kleurrijk vertaalde tekst in GNU die in de GNB wat meer is bijgesteld naar de toon van het origineel is Nehemia 3,33:

GNU
“Toen Sanballat hoorde dat wij de muur aan het opbouwen waren, werd hij kwaad; hij zag groen en geel van nijd. Hij dreef de spot met de Judeeërs ...”

GNB
“Toen Sanballat hoorde dat wij de muur aan het opbouwen waren, werd hij kwaad.
Vol ergernis begon hij de spot te drijven met de Judeeërs ...”

De dynamisch-equivalente methode speelde zich vooral af op zinsniveau. Naarmate men meer functioneel-equivalent ging vertalen, met oog voor de vorm en functie van de tekst, kwam de tekst als geheel meer in beeld. Men maakte ook onderscheid tussen taalkenmerken en tekstkenmerken. Taalkenmerken zijn eigenaardigheden van de Hebreeuwse en Griekse taal. Het veelvuldig gebruik van deelwoorden is bijvoorbeeld een kenmerk van de Griekse taal. Deze taalkenmerken worden niet vertaald. Tekstkenmerken zoals origineel woordgebruik, woordspelen, emotionaliteit, stijl en moeilijkheidsgraad worden wel vertaald. De vertalers streven er naar deze eigenschappen op een manier in de vertaling weer te geven die past bij de doeltaal. Meer dan formeel-equivalente en idiolecte vertalingen geven dynamisch- en functioneel-equivalente vertalingen aandacht aan de betekenis van de woorden en zinnen in hun verband. Zij proberen die zo zuiver mogelijk weer te geven in de vertaling, en laten de typische eigenaardigheden van de brontaal bij voorkeur in de brontekst achter. Dat levert een vertaling op die qua stijl en toegankelijkheid dichter bij de brontekst staat, maar die in grammaticaal en semantisch opzicht niet direct tot de brontekst is te herleiden. De ontwikkeling in de richting van meer functioneel-equivalent vertalen vond een voorlopig eindpunt in de Nieuwe Bijbelvertaling.

Alle hierboven genoemde soorten vertalingen (formeel-equivalent, idiolect, dynamisch-equivalent en functioneel-equivalent) hebben met elkaar gemeen dat ze bepaalde aspecten van de brontekst zoveel mogelijk vertalen, terwijl ze andere aspecten noodgedwongen moeten laten liggen. Verschillende vertalingen zijn in uiteenlopende opzichten brontekstgetrouw, maar geen enkele vertaling kan in alle opzichten trouw zijn aan de brontekst. De voorkeur voor een meer of minder woordelijke bijbelvertaling hangt niet zonder meer af van een meer of minder orthodoxe geloofsovertuiging. De Statenvertaling wordt veel gelezen door de bevindelijke gereformeerden en in kringen van de Amsterdamse School. De Groot Nieuws Bijbel heeft voor veel christenen een wat vrijzinnig tintje, maar de uitgave van Het Boek wordt in orthodox christelijk Nederland enthousiast gebruikt, vaak zelfs in de paralleleditie met de Statenvertaling. Toch is Het Boek is in veel opzichten meer een parafrase dan een vertaling. De tekst wordt zeer vrij weergegeven en vaak ingekort of juist uitgebreid met extra uitleg in de tekst.6 Vertalers in dienst van United Bible Societies en Wycliffe Bijbelvertalers gebruiken dynamisch- en functioneel-equivalente vertaalmethodes. In de Engelstalige wereld is de formeel-equivalente King James Version populair onder evangelicals. De idiolecte vertaalmethode is de enige vertaalmethode die tamelijk exclusief verbonden is aan de Amsterdamse School (zie noot 4).

De Nieuwe Bijbelvertaling: liturgisch en literair
Vanaf het begin van het vertaalproject was duidelijk dat de NBV in de eerste plaats een liturgische, kerkelijke functie zou krijgen. Dat wil zeggen dat er in de kerkdiensten uit voorgelezen en gepreekt wordt en dat ze gebruikt wordt in pastoraat, catechese, bijbelstudie en voor persoonlijk bijbelgebruik. Vanaf het begin was ook duidelijk dat de vertalers genre, stijl en niveau van de brontekst zoveel mogelijk zouden respecteren. De NBV zou een kerkbijbel worden met veel aandacht voor de literaire kenmerken van de brontekst en men sprak de hoop uit dat deze bijbelvertaling zou kunnen “uitgroeien tot een cultuurbezit voor de hele Nederlandse samenleving.”7 Het rapport De NBV onder de loep (2000) besteedt expliciet aandacht aan de diverse gebruiksfuncties van de NBV. Naast kerkelijke en liturgische gebruiksfuncties worden hier ook literaire en cultuur/historische functies genoemd. Al deze functies lijken volgens het rapport dicht bij elkaar te liggen.8 De NBV is een literaire vertaling in die zin dat de vertaling zoveel mogelijk de literaire kwaliteit van de brontekst weerspiegelt. Dat levert niet altijd een hoog literaire tekst op. Als de brontekst eenvoudig van stijl is, moet dat ook doorwerken in de vertaling. In de praktijk leidt dat wel eens tot teleurstelling: al heel wat lezers hebben bij het boek Openbaring in de NBV verzucht dat ze eigenlijk een wat indrukwekkender vertaling hadden verwacht. De visioenen van Johannes zijn inderdaad indrukwekkend maar zijn taal is heel eenvoudig en soms zelfs wat onbeholpen. Zie bijvoorbeeld Openbaring 22,2 (NBV):

“In het midden van het plein van de stad en aan weerskanten van de rivier stond een levensboom, die twaalf vruchten gaf, elke maand zijn eigen vrucht.”9

De aandacht voor de literaire eigenschappen van de bijbeltekst maakte het mogelijk dat de NBV bij haar verschijnen niet alleen als een Bijbelvertaling voor de kerken werd gepresenteerd, maar ook als een literaire vertaling voor mensen die de Bijbel willen lezen vanuit literaire of cultureel-historische interesse.10 De NBV is dus een bijbelvertaling voor een brede doelgroep. Dat roept de vraag op of de onderscheiden behoeften van deze dubbele doelgroep niet tot te veel knelpunten in de vertaling leidt. Nu verschillen de behoeften van gelovige lezers en van literair geïnteresseerde lezers niet per definitie hemelsbreed van elkaar. Christenen kunnen van de Bijbel als literatuur genieten en literaire lezers zijn niet per definitie ongelovig. Toch zijn er bij de verschillende gebruiksfuncties ook deels verschillende aandachtpunten aan te wijzen. Voor een kerkbijbel is voorleesbaarheid van evident belang, maar de aandacht hiervoor is voor de literaire lezer niet hinderlijk. Met het oog op de literaire gebruiksfunctie moeten opzettelijke herhalingen en terugkerende thema's zichtbaar zijn. Kerkelijke lezers verwachten vaak nog wat meer concordantie. De herkenbaarheid van verwijzingen en oudtestamentische citaten in het Nieuwe Testament weegt voor deze doelgroep extra zwaar omdat daarmee de éénheid van de Bijbel in het geding is. Ook herkenbaarheid van de vertaling als geheel speelt bij de liturgische gebruiksfunctie een rol. Zowel kerkelijke als literaire lezers worden niet graag voor de voeten gelopen door te veel uitleg in de vertaling. Beide doelgroepen zien graag dat cultuurgebonden elementen in de vertaling bewaard blijven en dat beeldend taalgebruik zoveel mogelijk behouden blijft. De toegenomen aandacht voor de tekst als geheel en voor correct en natuurlijk Nederlands is vanuit de literaire gebruiksfunctie te motiveren, maar heeft zeker ook voor de kerkelijke lezer voordelen. Bijbelgetrouwe lezers hebben, in vergelijking met kerkelijke lezers in het algemeen, meer toegespitste behoeften. Zij hechten sterker aan concordantie en aan herkenbare verwijzingen en citaten, met name als het gaat om teksten die een belangrijke rol spelen in de geloofsleer. Een wat weerbarstige vertaling nemen ze eerder voor lief als dat meer zicht op het woordgebruik en de zinsbouw van de brontekst verschaft. De esthetiek en de voorleesbaarheid van de vertaling en de aandacht voor de tekst als groter geheel heeft voor hen geen prioriteit. Ze zien graag een vertaling die aansluit bij traditionele interpretaties van de tekst.

In het vervolg bespreek ik een aantal vertaalkundige aspecten van de NBV. Daarbij ga ik in op hun betekenis voor de kerkelijke gebruikers en meer specifiek de bijbelgetrouwe bijbellezers enerzijds en de literaire lezers anderzijds.

Concordant en contextueel vertalen
Het Hebreeuws gebruikt veel minder woorden dan het Nederlands en verdraagt ook veel meer herhaling. Zo komt in 2 Samuël 1 zestien keer een vorm van àmar (‘zeggen’) voor in achttien verzen. In een Hebreeuwse tekst staat dat niet vreemd, maar een concordante vertaling, waarbij in dit hoofdstuk zestien keer met het werkwoord ‘zeggen’ vertaald wordt, zou leiden tot een onbeholpen Nederlandse tekst. Daarom wordt in de NBV gevarieerd met ‘vroeg’ en ‘antwoordde’. In andere gevallen is woordherhaling een tekstkenmerk, bijvoorbeeld in poëtische of retorische teksten. In die gevallen pasten de vertalers beperkte concordantie toe. Dat wil zeggen dat ze een en hetzelfde woord niet de hele Bijbel door met hetzelfde Nederlandse woord vertaalden maar alleen binnen dezelfde context, en alleen als de herhaling van dat woord een functie in de brontekst heeft. Een voorbeeld van zoveel mogelijk beperkt concordant vertalen vinden we in Genesis 1,1-2,4 (NBV). In veel gevallen is beperkte concordantie niet goed mogelijk omdat één Nederlands woord lang niet alle betekenisnuances bevat die bij het te vertalen woord in de brontekst een rol spelen. Het Griekse woord sarx (‘vlees’) heeft bijvoorbeeld noties van menselijkheid, sterfelijkheid, egoïsme, het aardse, het natuurlijke, het zondige en de wil in zich. In de brief aan de Galaten komt sarx vijftien keer voor en in de NBV wordt het op tien manieren vertaald. Bij een strikt concordante vertaling zouden veel van de genoemde noties uit de vertaling verdwijnen.

De tegenhanger van concordant vertalen is contextueel vertalen. Contextueel wil zeggen: wat past in de context. De vertaalprincipes die voor het project zijn opgesteld geven aan: “Wat vertaald dient te worden zijn geen woorden of zinnen, maar is een geheel van zinnen: een tekst. De tekst functioneert als context voor elke te vertalen zin binnen het geheel.”11 Dit principe hangt nauw samen met de vertaalregel dat gestreefd moet worden naar een tekst in natuurlijk en correct Nederlands. Elke taal heeft immers andere manieren om woorden te combineren, om structuur en eenheid in teksten aan te brengen en om zinnen op elkaar te laten volgen. Als de vertalers daar geen rekening mee houden, ontstaat een wat merkwaardige vertaling die onnodige vervreemding oproept.

Een voorbeeld van contextueel vertalen vinden we in Efeziërs 5,16 en Kolossenzen 4,5. Het Grieks kent de uitdrukking exagorazomai ton kairon (‘de tijd/gelegenheid uitbuiten’). Deze uitdrukking komt in het Nieuwe Testament twee keer voor, maar in een verschillende context. Het wordt in de NBV dan ook verschillend vertaald. In Efeziërs staat het in het kader van een waarschuwing tegen losbandig leven. Letterlijk staat er zoiets als: ‘uw tijd goed gebruikend, want de dagen zijn slecht.’ De elementen ‘tijd’ en ‘dagen’ zijn in de NBV omgedraaid: ‘Gebruik uw dagen goed, want we leven in een slechte tijd.’ In Kolossenzen 4,5 gaat het over de omgang met buitenstaanders: ‘Gedraag u wijs tegenover buitenstaanders en benut iedere gelegenheid.’

Zowel kerkelijke lezers als lezers die literair geïnteresseerd zijn, willen graag een vertaling waarin thema's en motiefwoorden te herkennen zijn. Dat is niet altijd haalbaar. Het is vrijwel onmogelijk het Griekse sarx (‘vlees’) concordant en toch betekenisvol te vertalen, al is het nog zo'n belangrijk theologisch begrip. Ook minder lastig te vertalen motiefwoorden vertaalde men niet altijd concordant, al gebruikten de vertalers wel zoveel mogelijk woorden uit hetzelfde betekenisveld. De variatie is vaak nodig om een natuurlijke goedlopende vertaling te krijgen. Het Hebreeuwse sadeh (‘veld’), bijvoorbeeld, komt vijftien keer in het boek Ruth voor. Men heeft het vertaald met vlakte, veld, akker en land en soms ook impliciet gelaten (1,1; 1,2) omdat dat het beste paste in de context en vanwege de noodzakelijke variatie (2,2-3.8-9.17.22). Een meer concordante vertaling zou een onbeholpen tekst opleveren en daardoor onvoldoende recht doen aan de literaire kwaliteit van het boek Ruth. De NBV richt zich op zeer wezenlijke elementen van de brontekst: de betekenis van de woorden en zinnen in hun context en de tekst als geheel. Dat levert een vertaling op die aanmoedigt om ook grotere stukken achter elkaar te lezen. Dat is niet alleen voor literair geïnteresseerden maar zeker ook voor hen die de Bijbel lezen als Woord van God een groot pluspunt. Toch zullen veel bijbelgetrouwe christenen de NBV juist vanwege de aandacht voor contextueel vertalen wel eens te vrij vinden.

Expliciteren
Zowel kerkelijke als literair geïnteresseerde lezers willen graag een ‘open’ vertaling, dat wil zeggen, een vertaling die niet allerlei mogelijke interpretaties van de brontekst uitsluit, maar zo mogelijk even meerduidig is als de brontekst. Zowel de literaire als de bijbelgetrouwe lezer wil zelf kunnen nadenken over de mogelijke betekenissen van de tekst, en de predikant wil niet voor de voeten gelopen worden door te veel uitleg in de tekst. De vertalers mogen daarom niet te veel verklaren in de vertaling. Waar de brontekst echter duidelijk is, mag de vertaling niet vaag en onhelder zijn. Expliciteren wil zeggen dat zaken die impliciet in de brontekst aanwezig zijn, in de vertaling expliciet worden gemaakt. Vaak is dat alleen al om taalkundige redenen noodzakelijk. In veel talen is het bijvoorbeeld mogelijk om een zin te maken zonder werkwoord. Woordelijk staat er in Psalm 31,16 ‘in uw hand mijn tijden’. In goed Nederlands wordt dit vertaald met: “Mijn tijden zijn in uw hand” (NV- 51) of “in uw hand liggen mijn lot en mijn leven” (NBV). In de NBV wordt explicteren vaak toegepast omdat anders een wat houterige vertaling zou ontstaan, of omdat een meer woordelijke vertaling een verkeerde voorstelling van zaken zou oproepen. De moderne lezer zal bij Handelingen 18,27 in de NV-51 (zie boven) veronderstellen dat de brief die de broeders schreven per postdienst werd verzonden. Voor de oorspronkelijke lezer was volkomen duidelijk wat de NBV hier moet expliciteren: “... en gaven hem een brief mee voor de gemeenteleden ...”

Aanvankelijk hadden de vertalers in de NBV de uitdrukking ‘in Christus’ zoveel mogelijk omschreven: ‘in verbondenheid met Christus’, ‘die één zijn met Christus’, ‘op gezag van’. Gaandeweg besloten de vertalers om de woorden ‘in Christus’ vaker te laten staan. Daardoor blijft de tekst wat vager, maar predikanten en lezers hebben zo meer gelegenheid zelf in te vullen wat er is bedoeld. Bovendien wordt de vertaling op die manier minder wijdlopig. Soms krijgt een tekst in de NBV een ander accent dan we gewend zijn. In 1 Koningen 19,18 staat: “Ik zal in Israël niet meer dan zevenduizend mensen in leven laten, alleen degenen die niet voor Baäl hebben geknield en hem niet hebben gekust.” In het voorafgaande kondigt God een strafgericht aan over Israël. Dat gericht zal voltrokken worden door koning Hazaël van Aram, koning Jehu van Israël en de profeet Elisa. Elia krijgt de opdracht om deze mensen te zalven. Alleen diegenen die trouw zijn gebleven aan de God van Israël zullen gespaard blijven. Door de woorden 'niet meer dan' ligt in de NBV het accent op de straffende hand van God, en dat lijkt gezien de context terecht. De predikant die de nadruk wil leggen op het min of meer bemoedigende feit dat er toch nog 7000 vromen zijn overgebleven vindt in de NBV een minder geschikt aanknopingspunt. Het mag duidelijk zijn dat de tekst is ontstaan in een andere tijd en cultuur. Daarom bevreemdt het dat bepaalde culturele elementen in de NBV lijken ondergesneeuwd. In 2 Samuël 13,2 wordt beschreven dat Amnon ziek van verlangen is naar zijn zuster Tamar “want zij was een maagd en het leek Amnon onmogelijk haar iets aan te doen” (NV-51). De NBV heeft hier: “Maar omdat ze als jong meisje onder streng toezicht stond, zag hij geen kans om haar te benaderen.” De vertalers stelden dat het begrip voor de hedendaagse lezer uitsluitend een seksuele betekenis heeft. Het verband tussen maagdelijkheid en het veronderstelde strenge toezicht is niet meer duidelijk. Daarom hebben de vertalers het element ‘maagd’ impliciet gemaakt en het strenge toezicht geëxpliciteerd. Toch is het element maagdelijkheid wezenlijk in deze situatie. Tamar is niet moeilijk te benaderen omdat ze jong is, maar omdat er over haar maagdelijkheid gewaakt wordt. Een vertaling waarin het begrip maagd of maagdelijkheid een rol speelt zou meer recht doen aan de culturele setting van de brontekst. Over het algemeen kan men zeggen dat de NBV veel natuurlijker overkomt maar wat minder interpretatieruimte overlaat dan een meer formeel-equivalente vertaling als de NV-51. Wel bleek dat de vertalers gedurende het vertaalproject van de NBV gaandeweg terughoudender werden met expliciteren en verklaren. Daardoor bleven ze ook dichter bij het woordgebruik in de brontekst.

Voorleesbaarheid
Een van de belangrijkste aspecten voor een liturgische vertaling is de voorleesbaarheid. De NBV zal immers voorgelezen worden in kerkdiensten. Ook vanuit een literair perspectief is de aandacht voor de voorleesbaarheid te verdedigen. Het gaat in de Bijbel immers vaak om teksten die zijn uitgesproken: toespraken, brieven die in gemeenten werden voorgelezen, geschiedenissen die na een kortere of langere periode van mondelinge overlevering zijn opgeschreven. Daarbij komt nog dat men in de oudheid gewoonlijk de woorden die men las ook uitsprak. Het stillezen zoals wij dat doen, was toen nog onbekend. Om een goede voorleesbaarheid te waarborgen, hebben de vertalers gelet op een goede zinsbouw en op klank en ritme. Daarbij hielden ze vooral rekening met het perspectief van de hoorder. Niet elke voorgelezen tekst is direct begrijpelijk voor de hoorder maar de luisteraar mag niet gehinderd worden door misverstanden die de voorgelezen tekst oproept. Een tekst als Matteüs 3,4 (NBV) zou problemen op kunnen roepen: “hij voedde zich met sprinkhanen en wilde honing.” Als de voorlezer iets te veel nadruk op ‘wilde’ legt, vat de hoorder dat op als een werkwoordsvorm in de verleden tijd. Deze ongewenste dubbelzinnigheid zou in een revisie opgelost kunnen worden door ‘wilde honing’ als eerste te noemen. Overigens schrijven de vertaalregels voor de NBV voor dat de voorleesbaarheid ten dienste staat van de vertaling. Ze mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van de vertaling.12

Poëtische teksten
Wie de Psalmen in de NBV bekijkt ziet direct dat de vertalers veel aandacht hebben besteed aan de onderverdeling in strofen. Deze strofen komen niet direct uit de Hebreeuwse tekst, maar zijn wel gebaseerd op de inhoud en vorm van de Hebreeuwse psalmen. Strofen zijn in de Nederlandse taal een kenmerk van poëzie; ze maken de psalmen dichterlijk en overzichtelijker. Ook hebben de vertalers veel aandacht besteed aan het ritme. Psalmen en andere poëtische teksten in de Bijbel moeten in een mooie kadans voorgelezen kunnen worden. Het mag niet horten en stoten. Soms was het nodig een woordje toe te voegen, weg te laten, of te veranderen - niet omdat de brontekst erom vroeg, maar omdat het een poëtischer of beter lopende tekst opleverde. Hebreeuwse poëzie maakt vaak gebruik van bepaalde klankpatronen. Omdat het niet altijd mogelijk is om dit soort klankrijm in de vertaling uit te laten komen, hebben de vertalers dit soms gecompenseerd, bijvoorbeeld door in een zin verderop een mooie alliteratie te vormen. Poëtische kwaliteit is een wezenlijk onderdeel van de brontekst en vanuit literair oogpunt is het terecht dat vertalers er alles aan doen om die schoonheid ook in de vertaling uit te laten komen. Ook in de liturgie is de esthetische waarde van bijbelteksten en met name de psalmen van belang, maar bijbelgetrouwe lezers hechten doorgaans nog meer waarde aan de inhoud. Vrijere vertalingen enkel en alleen omwille van het ritme of de poëtische schoonheid zijn dan ook niet altijd wenselijk. In veel psalmen wordt een wirwar aan beelden en gedachten opgeroepen. Het is verleidelijk om door een enkel woord iets meer eenheid in een psalm te krijgen en de beeldspraak wat te stroomlijnen. Iets dergelijks zien we in Psalm 1,3. Dit vers eindigt in de NBV met “Alles wat hij doet komt tot bloei.” In de Hebreeuwse tekst wordt de boom-metafoor echter niet doorgezet. Correcter, maar minder fraai zou zijn: ‘Alles wat hij doet zal slagen.’ Positief is dat in de NBV de concordantie in Psalm 1,6 en 2,12 is bewaard, waar zij in de Statenvertaling en de NV-51 is verdwenen: “de weg van de wettelozen loopt dood” respectievelijk “uw weg loopt dood”.

Herkenbaarheid
Het is onontkoombaar dat een nieuwe bijbelvertaling voor de kerken een zekere aansluiting zoekt bij bestaande bijbelvertaaltradities. Bijbelse eigennamen bijvoorbeeld moeten op een herkenbare manier worden gespeld, ook als de Hebreeuwse uitspraak heel anders is. De keuze voor HEER als Godsnaam was een keuze in lijn met de traditie, ook al hadden veel christenen liever HERE gezien. Een weergave als de Eeuwige of de Onnoembare zou de herkenbaarheid voor veel lezers niet hebben bevorderd.13 Bijbeltheologische of traditionele termen als ‘genade’ of ‘evangelie’ worden in de NBV niet vermeden, maar het traditionele ‘Heiland’ (‘Zaligmaker’ in de SV) is in de NBV ‘redder’ geworden. Een terechte keuze die echter niet door iedereen gewaardeerd zal worden.14 Men heeft in weerwil van de kerkelijke traditie afgezien van het gebruik van eerbiedshoofdletters. Het Nederlands Bijbelgenootschap geeft aan dat er sinds de jaren tachtig een tendens is in de richting van een spaarzamer gebruik van hoofdletters15, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het zelf met de Groot Nieuws Bijbel en haar voorgangers in belangrijke mate heeft bijgedragen aan deze tendens. Het zou een misvatting zijn om te denken dat herkenbaarheid niet speelt voor diegenen die de Bijbel uit culturele interesse lezen. Zij hebben nogal eens de Statenvertaling als ijkpunt en missen dan de imponerende onbegrijpelijkheid die ze, misschien onbewust, toch verwachten van een bijbelvertaling. Ook bij gelovigen die vasthouden aan de Statenvertaling en andere vertalingen afwijzen, zal een behoefte aan een bepaald soort lees- of luisterervaring meespelen. Dit verlangen naar herkenbaarheid en ervaring was echter geen leidraad voor de vertalers van de NBV. Daarvoor waren zij te veel gericht op inhoud en betekenis. Toch hielden zij er wel rekening mee hoe een vertaling overkomt. Het expliciet seksuele woordgebruik in Ezechiël 16,36 is in de uiteindelijke vertaling met het oog op de voorlezing in de gemeente wat verzacht. Anderzijds vonden de vertalers een woord als ‘geslachtsdelen’ in Exodus 20,26 wel aanvaardbaar. In de Tien Geboden wordt gevousvoyeerd, hoewel tutoyeren in het geheel van de vertaling consequenter zou zijn. Mozes spreekt het volk aan met u. Maar God spreekt Mozes en het volk aan met je en jullie. De tien geboden worden door God uitgesproken, dus het zou logisch zijn als in de geboden getutoyeerd wordt. Maar omdat de Tien Geboden in de kerken een zelfstandige liturgische functie hebben, heeft men toch voor vousvoyeren gekozen. Wat betreft de herkenbaarheid van de NBV hebben de vertalers meer dan eens knopen moeten doorhakken. Daarbij moesten soms keuzes gemaakt worden tussen een meer liturgische en een meer literaire benadering (het vousvoyeren in de Tien Geboden), maar ook tussen verschillende kerkelijke tradities (de weergave van de Godsnaam). Over het algemeen kan men zeggen dat veel keuzes ten gunste van de NBV als kerkbijbel zijn uitgevallen, maar dat die gevallen waarin een andere keuze is gemaakt voor gelovigen soms zwaar kunnen wegen.

Couleur locale
Opvallend in de NBV is het tamelijk veelvuldige gebruik van leenwoorden. In 2 Koningen 18,17 treden volgens de NV-51 een veldmaarschalk, een hofmaarschalk en een maarschalk op. Deze vertaling suggereert meer duidelijkheid over deze functies dan er in werkelijkheid is. Het gaat hier om Assyrische termen die in de Hebreeuwse context nogal exotisch klinken. In de NBV zijn deze titels daarom onvertaald gelaten: tartan, rabsaris en rabsake. In het Nieuwe Testament gebruikt de NBV vaak Latijnse leenwoorden. Ook deze woorden verlenen de vertaling een zekere couleur locale. De Latijnse leenwoorden gaan meestal niet terug op Latijnse leenwoorden in de tekst. Zoals het Grieks een eigen vocabulaire gebruikte voor Romeinse functies, zo heeft het Nederlands daarvoor ook een eigen woordenschat beschikbaar. Het is wel de vraag of deze Nederlandse woorden altijd het juiste beeld oproepen. In Handelingen 13,7-12 treedt een Romeinse proconsul op. Deze man wordt in de Griekse brontekst aangeduid met anthupatos. In de NV-51 heeft men dit Griekse woord vertaald met ‘landvoogd’, een woord dat bekend is uit onze vaderlandse geschiedenis van een aantal eeuwen terug. De NBV gebruikt de latijnse titel ‘proconsul’. Iets dergelijks zien we ook in Matteüs 8,5-13. In de brontekst wordt de Romeinse centurio aangeduid als hekatontarchos. De NV-51 vertaalt dit met ‘hoofdman’. De NBV vertaalt het Grieks als het ware terug naar het Latijn: ‘centurio’. De Latijnse titels staan in een Nederlandse tekst een stuk exotischer dan de Griekse aanduidingen in de brontekst, maar ze geven wel precies aan wat wordt bedoeld. Omdat ze in het Nederlands vrij onbekend zijn, wordt de tekst er niet per definitie duidelijker op. Vergelijk bijvoorbeeld Matteüs 27,27:

(NBV)
“De soldaten van de prefect namen Jezus mee naar het pretorium en verzamelden de hele cohort om hem heen.”

(NV-51)
“Toen namen de soldaten van de stadhouder Jezus mede naar het gerechtsgebouw en riepen de gehele afdeling bij Hem samen.”

Wat de Latijnse begrippen wel duidelijk maken, is dat de gebeurtenissen zich in een heel andere culturele setting plaatsvinden. Deze setting is niet alleen niet- Nederlands maar voor een deel ook niet-joods. In de brontekst is er sprake van culturele en religieuze spanningen tussen de Romeinen en de joden. Er lopen Romeinse soldaten door Jeruzalem en er zijn daar Romeinse gebouwen neergezet. In de NV-51 komt dit niet zo duidelijk uit doordat hedendaagse lezers bij een afdeling of een stadhouder niet direct aan een Romeinse bezetter denken. In de NBV worden de cultuurverschillen juist wat aangezet. Maar misschien is dat voor een goed begrip van de toenmalige situatie ook wel nodig. Het gebruik van leenwoorden wordt dus vooral vanuit de literair-culturele gebruiksfunctie gemotiveerd.17

Noten
De NBV heeft een sober notenbeleid. De meeste noten geven informatie over de brontekst. Ze geven soms aan dat de vertaling van de overgeleverde Massoretische tekst afwijkt, of dat de vertaling de Septuaginta of andere oude vertalingen volgt. Ze maken er ook melding van wanneer een bepaald gedeelte in de oudere handschriften van het Nieuwe Testament ontbreekt. Dat is onder meer het geval met Marcus 16,9-20 en Johannes 7,53-8,11. De Statenvertaling was, wat het Nieuwe Testament betreft, gebaseerd op het Byzantijnse teksttype. Daarna zijn er oudere handschriften gevonden die mogelijk de oorspronkelijke tekst dichter benaderen. De NV-51 en de NBV volgen over het algemeen dit oudere teksttype. Een aantal bijbelgedeelten, dat in deze handschriften ontbreekt, functioneert wel in het kerkelijk gebruik en werd daarom toch in de NBV opgenomen en voorzien van een aantekening. Toch bevat de NBV voor een literaire uitgave erg weinig tekstkritische noten. Informatie over culturele achtergronden ontbreekt vrijwel geheel. Vertaalproblemen worden zoveel mogelijk in de tekst opgelost, en niet door middel van toelichting in een noot. Woordspelen worden wel zo nodig verklaard. Een literair en cultureel geïnteresseerde lezer zal meer behoefte hebben aan noten met achtergrondinformatie. Kerkelijke lezers zullen het belangrijk vinden dat er noten geplaatst worden met andere vertaalmogelijkheden, vooral in die gevallen waarin de vertalers kiezen voor een minder gebruikelijke interpretatie. Toch kunnen noten ook nadelen hebben voor een bijbelvertaling met liturgische functie. Een voorganger moet in de eerste plaats vanuit de tekst preken, niet vanuit de noten. Voor kerkleden kan een overdaad aan vertaalvarianten verwarrend zijn en onzeker maken. Noten waarin opvattingen doorklinken die niet in overeenstemming zijn met een ‘bijbelgetrouwe’ visie op de bijbeltekst worden niet door alle kerkgangers gewaardeerd.18 De mogelijkheid om allerlei andere vertaalmogelijkheden in noten te vermelden kan de vertalers ook ‘lui’ maken. Zij behoren als vertalers de beslissingen te nemen en ze moeten die taak niet neerleggen bij de lezer.

De eenheid van de Schrift
De Bijbel is ondanks haar diversiteit een principiële eenheid en de bijbelse teksten grijpen op elkaar terug en borduren op elkaar voort. Vertalers noemen dit met een wetenschappelijke term ‘literaire afhankelijkheid’. Dat moet ook in de vertaling te zien zijn. Christenen die bijbelgetrouw willen zijn, vragen meestal nog wat meer van een vertaling. Zij willen dat de vertalers bij het vertalen van het Oude Testament vooruitkijken naar citaten en verwijzingen in het Nieuwe Testament. Waar de tekst van het Oude Testament die ruimte biedt moet de vertaling zo open zijn dat het Nieuwe Testament daarbij kan aansluiten. Voor de vertalers van de NBV ging dat vaak te ver omdat zij het belangrijk vinden woorden en zinnen vanuit de directe context te vertalen. En de context van de geciteerde woorden en zinnen in het Oude Testament is nu eenmaal anders dan de context van het citaat in het Nieuwe Testament. In veel gevallen citeren nieuwtestamentische schrijvers nogal vrij uit het Oude Testament. Een van de redenen is dat de meeste citaten teruggaan op de Septuaginta, een oude Griekse vertaling van het Oude Testament, die soms nogal vrij was. Vaak werd er ook uit het hoofd geciteerd op een manier die de schrijver het meest van pas kwam. Het is dus geen vaste regel dat citaten geheel overeenkomen met de betekenis in het Oude Testament.19 Evidente verschillen tussen citaat en geciteerde tekst zijn geen minpunten van de Bijbel die door de vertalers zoveel mogelijk moeten worden gladgestreken. Het is dan ook de vraag of passages in het Oude Testament steeds zoveel mogelijk vertaald moeten worden in overeenstemming met de nieuwtestamentische citaten, ook als de directe context in een andere richting wijst. Het doet misschien meer recht aan de aard van de Schriften wanneer men rekening houdt met de mogelijkheid dat oudtestamentische teksten in het Nieuwe Testament worden opgenomen op een manier die niet geheel overeenstemt met hun oorspronkelijke bedoeling.

Een van de beloften van God aan Abraham in Genesis 12,3 luidt in de NV-51 “met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden”. Deze belofte wordt herhaald in Genesis 18,18; 22,18; 26,4. Paulus neemt deze belofte weer op in Galaten 3,8: “En de Schrift ... heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden”. Petrus verwijst in zijn Pinkstertoespraak (Handelingen 3,25) naar Genesis 22,18; 26,4: “met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden.” De NBV vertaalt de beloften in Genesis anders. In Genesis 12,3; 18,18 heeft de NBV: “Alle volken zullen wensen gezegend te worden als jij”. En in Genesis 22,18; 26,4: “alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jouw nakomelingen”. Deze vertaling is op grond van het Hebreeuws evenzeer mogelijk en de vertalers vonden deze interpretatie blijkbaar het meest waarschijnlijk op grond van de context. Mogelijk vanwege de aandacht voor de verschillende volken en hun afstamming in de voorgaande hoofdstukken. Abraham en zijn zonen krijgen te midden van de volken een bijzondere en gezegende plaats, en de volken zullen elkaar zegenen met de naam van Abraham: ‘Moge God u maken als Abraham’ (vergelijk Genesis 48,20). In een noot bij 12,3 hebben de vertalers de volgende opmerking toegevoegd: “Ook mogelijk is de vertaling: ‘Door jou zullen alle volken op aarde gezegend worden’.” Deze opmerking staat niet bij die verzen in Genesis waar deze uitspraak herhaald wordt. De vertaling in de hoofdtekst van de NBV ‘klopt’ niet met Handelingen 3,25 en Galaten 3,8 waar het Grieks niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is. Bijbelgetrouwe christenen die de Bijbel vooral als eenheid benaderen, zullen de citaten van Petrus en Paulus in het Nieuwe Testament voldoende reden vinden om de teksten in Genesis op de traditionele manier te vertalen. Het Nieuwe Testament is immers ook gezaghebbend en onfeilbaar als het gaat om de uitleg van teksten uit het Oude Testament. Men zou echter ook kunnen overwegen dat de belofte aan Abraham allereerst zijn betekenis heeft in de directe context. Pas later, in het Nieuwe Testament wordt ten volle duidelijk wat de zegen van Abraham inhoudt.

Als vertalers streven naar een vertaling van het Oude Testament die zoveel mogelijk aansluit bij een citaat in het Nieuwe Testament, is het resultaat in veel gevallen vager en vreemder dan de brontekst. In Deuteronomium 18,15.18 staat het Hebreeuwse woord nabie’ (‘profeet’) in het enkelvoud, maar uit het verband blijkt dat het hier om een lijn van profeten gaat. Daarom heeft de NBV hier met een meervoud vertaald. Het is de bedoeling dat deze profeten in Gods naam spreken, maar uit 18,20-22 blijkt dat er ook valse profeten bij kunnen zijn. Daarom moeten hun woorden getoetst worden. In 18,20-22 staat het woord profeet eveneens in het enkelvoud, ook in de NBV. Het is echter duidelijk dat het ook hier om verschillende profeten kan gaan. In Handelingen 3,22 wordt naar dit gedeelte verwezen. Petrus citeert een min of meer los vers in het Grieks. Het woord ‘profeet’ staat ook in het Griekse citaat in het enkelvoud en lijkt hier naar de grote profeet Jezus te verwijzen. 20 De overeenkomsten en verschillen tussen de Hebreeuwse tekst en het Griekse citaat zijn niet uitputtend in één Nederlandse tekst weer te geven. Daarvoor verschillen de mogelijkheden van de verschillende talen te zeer van elkaar.

Een knelpunt op het gebied van ‘bijbelgetrouw’ versus ‘literair’ vertalen vormt de vertaling van Genesis 6:1-4. Dit is een in veel opzichten lastige tekst. Omdat het woord God in het Hebreeuws altijd in het grammaticaal meervoud staat, kan men zowel vertalen met ‘de zonen van God’ als ‘de zonen van de goden’. In de NBV heeft men gekozen voor het laatste. Het bestaan van meer goden of godenzonen komt echter niet overeen met de grote lijn van de Bijbel die aangeeft dat er maar één God is, de schepper van de hemel en aarde, de God van Israël. De Septuaginta heeft ‘god’ als een enkelvoud opgevat, en veel vertalingen hebben in navolging daarvan vertaald met: ‘de zonen van God’. Dat zouden engelen kunnen zijn (vergelijk Job 1,6). Maar als de Bijbel niet met zichzelf in tegenspraak kan zijn, ligt het niet voor de hand dat engelen gemeenschap hadden met mensenkinderen.21 Jezus zelf zei immers dat engelen niet trouwen (Matteüs 22,30). De traditionele uitleg gaat er vanuit dat met ‘zonen van God’ gelovigen worden bedoeld die met heidense vrouwen huwen. De vertaling ‘zonen van de goden’ (NBV) sluit deze interpretatie vrijwel uit. Een minder traditionele maar vanuit bijbelgetrouw oogpunt wel aanvaardbare verklaring is dat met de ‘zonen van de goden’ mensen worden bedoeld die ‘als goden’ zijn (Genesis 3,5) en in hun hoogmoed alle perken te buiten gaan (zie Ohmam 1993). Dit is een thema dat in de eerste hoofdstukken van Genesis herhaaldelijk terugkomt. In dat geval zou de vertaling van de GNB 'godenzonen' de voorkeur hebben. Het pericoopopschrift in de Nieuwe Bijbelvertaling ‘Vermenging van goden en mensen’ stuurt de lezer wel erg dwingend in de richting van een mythische lezing. Lezers met vooral literaire en cultureel-historische belangstelling zullen daar niet direct bezwaar tegen hebben, maar voor de meeste orthodoxe christenen die zoeken naar een verklaring in lijn met het geheel van de Schrift zal een dergelijk opschrift en de opvatting die daaruit blijkt niet acceptabel zijn.

Een tekst waarbij orthodoxe christenen soms te veel van de vertalers vragen is Jesaja 7,14. De Statenvertaling heeft hier: “Ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en zijn naam Immanuël heten”.22 In sommige uitgaven worden in dit vers zoveel hoofdletters gebruikt dat zonder meer duidelijk is dat hier volgens de uitgevers over Jezus Christus gesproken wordt. Dat is niet zo vreemd want in Matteüs 1,23 haalt een engel deze woorden aan: “Ziet, de maagd zal zwanger worden en een Zoon baren, en gij zult Zijn naam heten Emmanuël”. De moeilijkheid zit hem vooral in de woorden die hier met ‘maagd’ vertaald zijn. In Jesaja 7,14 staat het woord ‘alma. Daarmee wordt een vrouw aangeduid die haar eerste kind nog niet gebaard heeft. Zij kan een maagd zijn, maar ook een getrouwde vrouw. Ze kan zelfs zwanger zijn. Pas als het kind geboren is, is zij geen ‘alma meer. Het Hebreeuws kent ook een woord voor ‘maagd’, betulah. Maar dat is in Jesaja 7 niet gebruikt. De Septuaginta heeft hier vertaald met partenos (meisje, maagd of jonge vrouw). In Matteüs 1,23 wordt deze tekst letterlijk uit de Septuaginta geciteerd, inclusief het woord partenos, dat hier duidelijk bedoeld is als ‘maagd’. De NBV heeft in Jesaja 7,14 terecht vertaald met ‘de jonge vrouw’. Vanuit bijbelgetrouw perspectief is het misschien jammer dat hier niet in de toekomende tijd is vertaald: ‘zal zwanger worden’, zoals in de Statenvertaling en de NV-51. Dat houdt de mogelijkheid open van een belofte die in de verre toekomst vervuld wordt. De vertaling ‘is zwanger’ is op grond van het Hebreeuws echter zeer goed mogelijk, en met het oog op de directe context zelfs waarschijnlijk. Het teken spitst zich niet toe op de zwangerschap, maar op de spoedige opkomst van Assyrië.23

Conclusies
De aandacht voor de literaire eigenschappen van de bijbelse brontekst hoeft voor een kerkbijbel als de NBV niet ongunstig uit te pakken. De vertalers streefden immers niet naar een vertaling die aan bepaalde esthetische eisen voldoet, maar naar een vertaling die zo veel mogelijk genre, stijl, niveau en betekenis van de brontekst weergeeft. Het gaat dus om wezenlijke kenmerken van de brontekst die in de vertaling worden overgebracht. In het verleden heeft men andere keuzes gemaakt en heeft men zich vaak meer gericht op het weergeven van zinsbouw, woordvolgorde en woordsoorten, of op het vertalen met behulp van vaste woordstam- betekenissen. Bepaalde verbanden tussen woorden en woordcombinaties bleven daardoor soms beter zichtbaar. Maar er trad onvermijdelijk ook betekenisvervorming op, waardoor dit soort vertalingen niet zonder meer dichter bij de brontekst staan dan vertalingen die de tekst minder woord voor woord volgen. Terughoudendheid met expliciteren, het zoveel mogelijk handhaven van beeldend taalgebruik, het herkenbaar houden van motiefwoorden, het toepassen van beperkt concordant vertalen en de aandacht voor stijl en genre zijn zowel vanuit literair perspectief als vanuit liturgisch perspectief van belang. Toch wordt er in de NBV nog vrij veel geëxpliciteerd. Dat heeft onder meer te maken met de aandacht voor contextueel vertalen: de vertalers streefden naar een natuurlijke tekst die wat consistentie en toegankelijkheid betreft zoveel mogelijk overeenkomt met het origineel. Door de aandacht voor context en consistentie wordt de lezer aangemoedigd om grotere gedeelten te lezen. Ook voor de kerkelijke lezer is dit zonder meer een positief aspect van de NBV. Een nadeel van deze manier van vertalen is, dat de vertaling minder ruimte laat voor andere mogelijke interpretaties. Bijbelgetrouwe lezers hechten vanouds niet heel veel belang aan de esthetische kant van de Bijbel en aan de samenhang van grotere tekstgehelen. Een vertaling die daar expliciet aandacht voor heeft zal men in veel gevallen gaandeweg leren waarderen. De aandacht voor contextueel vertalen zal bijbelgetrouwe lezers wel eens het idee geven dat de NBV te vrij is en dat ze een meer formeel-equivalente bijbelvertaling erbij moeten pakken om te zien ‘hoe het er nu eigenlijk staat’. Het gebruik van Assyrische en Latijnse leenwoorden zal soms even wennen zijn, maar de liturgische functie sluit het gebruik van deze leenwoorden niet uit. De aandacht voor de voorleesbaarheid van de vertaling hangt samen met de liturgische functie, maar doet geen onrecht aan de literaire functie van de vertaling. De NBV biedt erg weinig noten voor een literaire vertaling. Zowel kerkelijke als literaire lezers zouden gebaat zijn bij meer noten, maar de aard van die noten zou per doelgroep verschillen. De vertalers hielden er wel rekening mee dat het Nieuwe Testament regelmatig teruggrijpt naar het Oude Testament, maar ze gebruikten nieuwtestamentische citaten niet als leidraad bij het vertalen van de geciteerde teksten in het Oude Testament, juist omdat men vertaalde vanuit de directe context. Men zou dit een literaire benadering kunnen noemen, en deze benadering kan botsen met de bijbelgetrouwe visie op de Bijbel als het ene, gezaghebbende en onfeilbare Woord van God. Voorbeelden van zo’n mogelijke botsing vinden we in Genesis 12,3, Genesis 6,1- 4, en vooral in het opschrift boven het laatstgenoemde gedeelte. In een aantal gevallen spelen ook de mogelijkheden en onmogelijkheden van de Hebreeuwse, Griekse en Nederlandse taal een rol, bijvoorbeeld in Deuteronomium 18,15-18 in combinatie met Handelingen 3,22. En soms vraagt de orthodoxe lezer meer dan de brontekst kan bieden. Al zou een vertaler het nog zo graag willen, hij kan van het Hebreeuwse woord ‘alma met de beste wil van de wereld geen maagd maken. Vertalers die trouw willen zijn aan de Bijbel, komen niet per definitie tegemoet aan de hoop en verwachting van de bijbelgetrouwe bijbellezer. Tot slot: De vertalers spanden zich in de brontekst serieus te nemen. Wat dat betreft zijn zij zeker ‘bijbelgetrouw’ te noemen. Er zijn gevallen aan te wijzen waarbij de vertalers hebben gekozen voor een vertaling die op grond van de brontekst te verdedigen is, maar afwijkt van de traditionele interpretatie. In andere gevallen hebben de vertalers gekozen voor een weergave die beter aansluit bij het kerkelijk gebruik van de NBV. De liturgische benadering werd begrensd door de literaire benadering en vice versa. Geen enkele vertaling ontkomt aan inconsequenties en compromissen, ook de NBV niet, maar over het algemeen kan men stellen dat de NBV mede door de aandacht voor de literaire aspecten van de brontekst een evenwichtige en consistente bijbelvertaling is geworden die in brede kring, kerkelijk en niet-kerkelijk, bruikbaar is. En dat is een kostbaar goed.


Noten
1 Geerhard Kloppenburg, medewerker van Wycliffe Bijbelvertalers/SIL-International schrijft in: Naar een nieuwe Kerkbijbel, 63: ‘Ik heb nog nooit een duidelijk antwoord gevonden op de vraag waar verschil in geloofsovertuigingen – of zelfs, zo men wil, verschil tussen geloof of ongeloof-, concreet verschillende resultaten in vertalingen oplevert.’

2 Zie ook Efeziërs 2,1 in de Statenvertaling. De vertalers wilden de zinsopbouw van het origineel zoveel mogelijk bewaren. Omwille van de duidelijkheid hebben zij vooruitgrijpend op 2,5-6 de woorden ‘heeft Hij mede levend gemaakt’ in cursief toegevoegd. Een nogal vergaande ingreep die de opbouw van 2,1-10 verstoort.

3 In de theologie van de Amsterdamse School ziet men de Bijbel als het ware los van de geschiedenis. Het is niet van belang wat er historisch gebeurd is, want alles geschiedt in de Schrift en dus in het heden. Daarom moet de woordwerkelijkheid van de bronteksten zoveel mogelijk in de vertaling bewaard blijven. Aan deze visie is onlosmakelijk de voorkeur voor een idiolecte manier van vertalen verbonden, hoewel er ook veel sympathie is voor de formeel-equivalente Statenvertaling. Zie bijvoorbeeld Klouwen (2005)

4 Twee voorbeelden van betekenisvervorming door woordelijk te vertalen:Handelingen 12,1 Vergelijk ‘En omstreeks die tijd sloeg koning Herodes de hand aan sommigen om hen kwaad te doen’ (NV- 51) met een minder woordelijke vertaling die de betekenis beter weergeeft: ‘... nam koning Herodes enkele leden van de gemeente gevangen en mishandelde hen’ (NBG). Het zou misschien nog beter zijn te vertalen met ‘Omstreeks die tijd liet koning Herodes enkele leden van de gemeente mishandelen en gevangennemen’ (vergelijk WB). 2 Samuël 15,6 ‘zo stal Absalom het hart der mannen van Israël’ (NV-51). De hier gebruikte uitdrukking heeft in het Nederlands een veel te onschuldige betekenis. Daarom vertaalt de NBV met: ‘op die manier palmde hij het volk van Israël in’. Dezelfde Hebreeuwse uitdrukking wordt gebruikt in Genesis 31, 26. Letterlijk staat daar: ‘je hebt mijn hart gestolen’ maar de betekenis is: ‘je hebt me bedrogen’.

5 De formeel-equivalente Statenvertaling en de Naardense Bijbel worden door literair geïnteresseerde lezers juist vanwege hun zeer eigen - monumentale - stijl gewaardeerd.

6 Het Boek is een nogal vrije vertaling van een Engelse parafrase en dus geen vertaling vanuit de brontekst. Het Boek geniet juist bij bijbelgetrouwe christenen een grote populariteit omdat men de bijbelgetrouwe intentie en pretentie herkent en waardeert.

7 Handboek A4: 2

8 Handboek B15: 19

9 In veel andere vertalingen is de onlogica van deze mededeling gladgestreken. De NV-51 heeft ‘geboomte’ dat midden op straat en aan weerszijden van de rivier staat. In de GNU heeft men het plein bij het vorige vers getrokken: de rivier stroomt midden door het plein en aan weerskanten staat een levensboom. In de herziene versie (GNB) zijn het er meer dan twee geworden: ‘aan beide zijden van de rivier stonden levensbomen’. De eerste Willibrordvertaling volgt dezelfde zinsverdeling als GNU en GNB maar volgt de NV-51 na met ‘het geboomte des levens’ op de oevers van de rivier. De herziene WB heeft: ‘midden op het plein van de stad en omgeven door de rivier stond de levensboom’.

10 Het rapport De NBV onder de loep (Handboek: B15: 21) stelde het volgende vast: ‘Voor de NBV is het gebruiksdoel in eerste instantie een liturgische bijbel, of beter een bijbel met in de eerste plaats een liturgische functie. In het verlengde daarvan zullen andere functies een rol spelen, zoals de literaire waarde van de vertaling of de algemeen cultuur-historische functie.’

11 Handboek A3: 7.

12 Handboek B1: 5.

13 De keuze voor het exclusief mannelijke HEER heeft geleid tot protesten vanuit feministische hoek en zelfs tot het opstappen van enkele bij de NBV betrokken supervisoren.

14 De NBV vertaalt het aan sotèr verwante werkwoord soizoo meestal met ‘redden’ en het zelfstandig naamwoord sotèria met ‘redding’ of een daaraan verwant woord. Deze begrippen zijn in de NBV concordanter vertaald dan in de Statenvertaling en in de NV-51 (zie bijvoorbeeld Lucas 1,47.69.71.77; 2,11.30; 3,6; 6,9; 7,3.50; 8,12.36.48.50). Deze laatste vertalingen maken onderscheid tussen profaan en gewijd gebruik van deze begrippen, waar de brontekst geen aanleiding toe geeft. Zie met name de vertaling van soteria in Lucas 1,71,77. De NV-51 heeft hier achtereenvolgens ‘om ons te redden van onze vijanden’ en ‘om aan zijn volk te geven kennis van heil’.

15 Handboek B8: 2.

16 Aanvankelijk hadden de vertalers hier: ‘omdat je naakt was, nat en geil’. In de definitieve versie is dat geworden: ‘omdat je naakt was en nat van begeerte’.

17 Overigens gebruikt Marcus in zijn evangelie ‘echte’ latinismen als pretorium, centurio, denarius etc.

18 Om dezelfde reden hebben veel bijbelgetrouwe lezers moeite met de inleidingen die in veel uitgaven van de NBV zijn opgenomen.

19 Vergelijk Psalm 68,19 met Efeziërs 4,8.

20 Het is ook mogelijk dat Petrus hier wijst op de lijn van oudtestamentische profeten die de Messias aankondigden. Vergelijk Handelingen 3,24-25a.

21 2 Petrus 2,4 en Judas 6 vermelden een zondeval van engelen. Mogelijk grijpen deze teksten onder meer terug op Genesis 6,1-4

22 Het is opmerkelijk dat de Statenvertaling ‘een maagd’ heeft terwijl de brontekst hier een bepaald lidwoord aangeeft: ‘de maagd’.

23 De Groot Nieuws Bijbel heeft ‘uw jonge vrouw is zwanger’. Daarmee kan alleen de vrouw van Achaz bedoeld zijn. Met deze vertaling worden de verschillende mogelijkheden die de Hebreeuwse tekst openlaat, uitgesloten.


Literatuur
Deputaten Bijbelvertaling van de Gereformeerde kerken vrijgemaakt (2005). De Bijbel als nieuw. De NBV lezen en leren waarderen. Franeker: Stichting de Wijnkuijp.

Handboek voor de Nieuwe bijbelvertaling (aangevulde 4e versie) (2002). Haarlem: NBG.

Klouwen, W. (2005). En toen...en toen...en toen... Over vertaling en historisering. In: Nieuwpoort, A.van, Zuurmond, R. (red.), De beproeving. Kampen: Kok, 121-128.

Kloppenburg, G. (2001). De Nieuwe Bijbelvertaling: anders getrouw. In: Room, H., Rose, W. (red.), Naar een nieuwe kerkbijbel. Een handreiking voor het beoordelen van de Nieuwe Bijbelvertaling. Barneveld: De Vuurbaak, 61-80.

Mojola, A.O., Wendland, E. (2003). Scripture Translation in the Era of Translation studies. In T. Wilt (ed.), Bible translation. Frames of reference. Manchester/Northampton: St Jerome Publishing.

Nida, A., Taber, C.R. (1969) The Theory and Practice of Translation. Leiden: E.J. Brill.

Ohmann, H.M. (1993). Zonen en dochteren der mensen in Gen. 6:1-4. Een oude kwestie. In: Een levendige voorstelling: verzamelde opstellen, Kampen, 94-129.

Spronk, K. (2002) Het verhaal van een vertaling. De totstandkoming van De Nieuwe Bijbelvertaling.
Heerenveen: NBG.

Werk in Uitvoering (1998). Werk in Uitvoering 2 (2000). Werk in Uitvoering 3 (2003). Haarlem: NBG.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2007

Radix | 82 Pagina's

(Bijbelgetrouw) vertalen: kan dat wel?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2007

Radix | 82 Pagina's