Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een nieuw begin

In het Gereformeerd Weekblad (van de Gereformeerde Kerken) schrijft prof. Herman Ridderbos over de vergadering van de gezamenlijke hervormde en gereformeerde synode en de resultaten daarvan:

„Het zal voorlopig niet veel meer zijn dan een voortzetting van contact en toenadering op Synodaal niveau. Daarmee wil ik de uitkomst echter geenszins minimaliseren. Wie in de gelegenheid was deze zittingen of een deel ervan bij te wonen, zal het een zeer bizondere ervaring gevonden hebben. Ik was er zaterdagmorgen, toen het er om ging, hoe men aan de begeerte naar hereniging ook organisatorisch gestalte kan geven en welke de struikelblokken zijn, die dan uit de weg geruimd moeten worden. De vorige dag was de kwestie van de belijdenis aan de orde geweest en velen hadden het gevoel, dat ten aanzien van de functie daarvan voor het kerkverband de besprekingen moeizaam op gang kwamen en dat gereformeerden en hervormden hier bepaald niet op dezelfde golflengte zitten. Van de zaterdag kan in ieder geval niet gezegd, dat men geen „greep" op elkaar had. Er werd duidelijke taal gesproken van de zijde der gereformeerden bijv. over de „geboorteleden" in de Herv. kerk, over de moeilijkheid van kanselruil etc., wanneer op een bepaalde plaats de Herv. kerk een zeer heterogeen beeld vertoont; over de vraag ook of m.n. de Geref. Bond in de Herv. kerk bereid zou zijn de gereformeerden te aanvaarden. Anderzijds stelde met name ds. Landsman in een zeer bezield betoog, dat de roeping om tot eenheid te komen ook een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor beide kerken met zich brengt om de bestaande problemen tot een oplossing te brengen. Hij maakte er daarbij geen geheim van dat hij van het samengaan van beide kerken geen vervlakking of verzwakking, maar veeleer een versterking van de confessionele duidelijkheid verwachtte en voor zijn deel ook zeer uitdrukkelijk begeerde." —

De vraag die op de vergadering van de synode nogal eens aan de orde kwam werd ook door prof. Ridderbos gesteld: is met name de Gereformeerde Bond bereid de gereformeerden te aanvaarden? Nu is al duidelijk uitgesproken dat de hervormd gereformeerden van een samengaan van beide kerken werkelijk geen versterking van de rechtervleugel verwachten, maar veel meer van de midden-orthodoxie in zijn verschillende nuanceringen. Dat is eigenlijk wel tragisch, dat het juist de gereformeerde belijders zijn die geestelijk nauw met ons verwant waren, de hervormde kerk hebben verlaten, maar dat hun nazaten veel meer banden hebben met de midden-orthodoxie dan met de gereformeerde vleugel van de kerk.

Het begin

De provinciale kerkvergadering van Noord- Holland heeft geen nieuw begin gemaakt, zoals prof. Ridderbos spreekt van de gezamenlijke vergadering van de hervormde en gereformeerde synode, maar heeft het begin herdacht. Op 19 juni j.1. kwam deze provinciale kerkvergadering bijeen „om het feit te herdenken dat vierhonderd jaar geleden in Alkmaar voor het eerst een zogenaamde particuliere of regionale synode werd gehouden op 31 maart 1573". Nu is dat niet helemaal juist, want er bestaan ook nog notulen van de synode van Edam van 16 augustus 1572. En in het begin van de zomer van 1572 was er ook reeds een regionale synode te Hoorn. Over de synode van Alkmaar heeft de voorzitter van de prov. kerkvergadering van Noord-Holland nu opgemerkt:

„In veel opzichten is daarbij gehandeld volgens de aanwijzingen van Emden. Tot voorzitter van de vergadering was gekozen de reeds eerder genoemde alkmaarse predikant Jan Arentsz. Hij was het die het voorstel deed dat alle predikanten na nauwkeurige lezing en bestudering de nederlandse geloofsbelijdenis moesten ondertekenen. Andere punten, die op de vergadering aan de orde kwamen waren de kerkelijke inkomsten, het onderwijs, de band van predikant en gemeente, de vraag of iemand, die een overheidstaak kreeg nog wel ouderling of diaken kon blijven. Ook nam men een belangrijke maatregel, die het onderling toezicht, de scholing en de vorming van predikanten betrof. Er ontbrak immers nog een universitair centrum. Om in deze leemte te voorzien, bepaalde de synode van Alkmaar dat de predikanten uit een bepaalde regio wekelijks moesten samenkomen."

- Op de synode van Edam kwam een vraag naar voren die men de volgende jaren nogal eens kan horen stellen: hoe moet het toch met de roomse priesters die tot de reformatie willen overgaan en predikant willen worden? Men geeft er op 16 aug. 1572 het volgende antwoord op: „Het maakt een groot verschil wie toelating tot de evangeliebediening vraagt. Want er zijn priesters die hun werk in alle rust en stilte hebben gedaan. Maar er zijn er ook die bloeddorstig zijn geweest en die meegewerkt hebben aan het vloeien van martelaarsbloed. De eersten kunnen zich wenden tot de predikant die het dichtst bij hem woont en die moet hem voorhouden dat hij eerst belijdenis moet doen van zijn dwalingen en ze herroepen moet. Die dwalingen waren er in leer en leven. Wanneer men bewijzen kon dat men in zijn levenswandel zuiver was geweest hoefde men daar geen schuldbelijdenis voor af te leggen. De bedoeling van die schuldbelijdenis was „om alzo met God en Zijn gemeente verzoend te worden door het geloof in Jezus Christus".

Die pastoors hadden over het algemeen een vrouw zonder dat ze getrouwd waren. Want dat laatste mocht nu eenmaal niet van de roomse kerk.

Maar daarom moest de predikant zo'n pastoor die tot de reformatie overkwam vermanen „om openbaar en voor de gemeente met de vrouw met wie men samenleefde te trouwen ".

Vervolgens moesten die priesters belijdenis des geloofs afleggen volgens de regels die voor alle lidmaten golden. Men kon dan tot de dienst des Woords toegelaten worden wanneer hun gemeente dat begeerde. Maar men moest daartoe onderzocht worden door een commissie van predikanten of men werkelijk bekwaam was tot het predikambt. Wanneer men oordeelde dat het niet mogelijk was moest men vrijwillig zijn gemeente verlaten. Van groot gewicht was daarbij de mening van hen die reeds tot de reformatie in die bepaalde gemeente waren overgegaan.

Wanneer men zich echter opgesteld had als een vervolger van de gereformeerde belijders, wanneer men zich onchristelijk had gedragen en zich schuldig had gemaakt aan verkeerde dingen, dan moest zo'n pastoor zijn standplaats verlaten. En in plaats van hem moest dan „een oprechte en godzalige dienaar beroepen worden". Wanneer een naburige gemeente geen eigen predikant had moesten de dienaren van de omliggende plaatsen zorgen voor prediking en pastoraat totdat een eigen predikant beroepen kon worden.

We kunnen ons vanzelf geen voorstelling maken van de moeilijkheden die er waren bij het ontstaan van de hervormde kerk in ons land. Aan de andere kant moeten we ons verwonderen over het sterke geloof waarmee onze voorvaderen in een tijd toen er nog maar een klein deel van ons land bevrijd was, de organisatie van de kerk en het kerkelijk leven ter hand hebben genomen.

Niet alles goud wat er blinkt

Ook in het verleden was het echter niet alles goud wat er blonk. In de eerste eeuwen was iemand die tot ambtsdrager in de gemeente benoemd was verplicht deze dienst te aanvaarden. Dat gaf tot allerlei misstanden aanleiding. Onlangs vond ik daarvan nog een staaltje, dat ik toch wel aan mijn lezers wil doorgeven:

„In de tweede helft van de 18e eeuw heerste er grote armoede. De diakenen van de Hervormde kerk van Arnhem (toen nog Gereformeerde kerk geheten) hadden de grootste moeite om enerzijds de nodige gelden binnen te krijgen, anderzijds om de armen van het allernodigste te voorzien.

Daar de kerkelijke collecten niet voldoende opbrachten zag het stadsbestuur zich verplicht met financiële steun bij te springen. Verder hielden de diakenen huis aan huis collecte in de stad. Een en ander maakte dat het ambt van diaken een moeizaam verdrietig en tijdrovend werk was, waarvoor niet gemakkelijk gemeenteleden te vinden waren.

Wat deed nu de kerkeraad om degenen die als diaken gekozen waren te bewegen het ambt aan te nemen? Hij richtte een verzoek tot de magistraat om aan hen die het ambt weigerden een flinke boete op te leggen! Deze boete vloeide uiteraard in de stadskas, maar kwam wellicht de diaconie weer ten goede door een verhoogde overheidsbijdrage.

Er waren gemeenteleden die liever de boete betaalden dan diaken te worden. De kerkeraad wist dat zeer goed en koos bij voorkeur personen tot diaken, zoals kooplieden, van wie hij tevoren wel wist dat zij het ambt zouden weigeren, b.v. omdat zij, als gevolg van hun beroep, vaak van huis waren. Anderen lieten zich inschrijven als lid van de Waalse gemeente. Tot de kleine Waalse kerk behoorden n.1. overwegend gegoede families, de diaconale zorg was daar dus niet zeer omvangrijk en de kans diaken te worden niet zo groot. Tegen het einde van de 18e eeuw lieten echter ook heel wat lieden, die een verkiezing tot diaken tegemoet zagen, zich eenvoudig als lidmaat van de kerk schrappen. Nog erger maakte de diaconie het in het geval van G. J. Knipschaer.

In 1770 was koopman G. Mos tot diaken gekozen. Zijn ambtsperiode duurde vier jaar, maar halverwege ontstond tussen hem en zijn medediakenen verschil van mening over de wijze waarop hij zijn ambt vervulde. Er werd nu overeengekomen dat Mos ontheffing zou krijgen tegen betaling van een som geld. De overige diakenen zouden zijn werk overnemen. Maar wat gebeurde? In plaats van Mos werd de bovengenoemde Knipschaer gekozen. Deze weigerde, niet zonder reden, het hem opgedrongen ambt te aanvaarden. In een request aan het stadsbestuur betoogde hij terecht dat hij niet gekozen had mogen worden aangezien het werk van Mos door de ambtsbroeders was overgenomen en er dus feitelijk geen vacature bestond.

Verder schreef hij...: ik kan me moeilijk beschouwen als door God voor deze post verkoren te zijn, daar ik zeker weet dat door de diakens onderlinge samenkomsten zijn belegd en op boete van een anker wijn en een gouden rijder beloofd hebben om mij te kiezen als diaken en met niemand daarover te spreken met het doel om mij een grote som geld te doen betalen en na mij wederom een ander in hetzelfde geval te brengen... Bovendien is mijn kostwinning van dien aard, dat ik een groot gedeelte van het jaar buiten mijn woning en in andere provinciën en andere landen reizen moet . Knipschaer had echter geen succes met zijn request. Ook voor hem gold „diaken worden of... betalen!" Hij weigerde diaken te worden en betaalde de boete." •—

Dergelijke dingen zouden in onze dagen niet meer kunnen voorkomen. Maar het is uit het bovenstaande wel duidelijk dat er ook vroeger wel misstanden in de kerk voorkwamen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 juli 1973

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 juli 1973

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's