Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BRIEFWISSELING MET MIJN JONGE VRIENDEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BRIEFWISSELING MET MIJN JONGE VRIENDEN.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarde Jonge vriend,

Je vroeg me of jonge menschen nu werkelijk zoo ernstig moeten zijn, dat ze in een zwart pakje rond moeten loopen.

Hoe kom je er bij! Zit de ernst in het zwarte pak?

In mijn vorigen brief heb ik al gezegd, dat we heelemaal dien kant niet op moeten, om een tweeërlei leven te leiden. Ik zie je veel liever ernstig in een blauwe kiel in je werk, of met een bakkerssloof voor, of met een kantoorjas. Ik vind het best dat je Zondags een stemmig pak aan hebt. Maar als je dan anders bent dan in je werkpak — ik heb er geen respect voor, hoor. Al is het zoo zwart als een git.

Maar, ik hoor je vragen, wat is nu eigenlijk dat wèlleven?

Dat is de vreeze des Heeren. Dat is de godzaligheid, welke de belofte heeft van het tegenwoordige èn toekomende leven. Dat is het beginsel der wijsheid, dat zoozeer een sieraad is, óók van de jonge menschen. Daartoe worden wij geroepen. Daar moeten ouden en jongen naar staan.

De vreeze des Heeren spruit uit de kennis van Hem. Naar die kennis moeten wij trachten. Daarop moet ook voornamelijk de arbeid der J.V.'s gericht zijn — alweer in den ruimsten zin.

Ik denk dat er veel misverstand heerscht over de godzaligheid, dat de gedachte, die men daarvan maakt, meer afschrikt dan aantrekt. Je schrijft: „Geen lachje op je gezicht". — Zóó is het niet. Je wilt de zonzijde van het leven zien? — Welnu, die is hier te vinden. Vergun me, dat ik het maar platweg zeg: Godzaligheid is geen zuurpruimerij. De Schrift zegt: „Ze is een groot gewin met vergenoeging."

Dan verblijdt men zich in de dingen, die blijvende waarde hebben, men vergenoegt zich met de mate van welstand ons door Gods hand beschikt en heeft geen behoefte de holte van zijn ziel op te vullen met den wind van voorbij gaande nietigheden. Dan zeggen we tot het (ijdel) lachen: gij zijt onzinnig! en tot de (wereldsche) vreugde: wat maakt deze? Dan zijn wij wijs tot matigheid. De jonge mannen worden vermaand dat ze matig zouden zijn (Tit. 2: 6). Zoo te wandelen brengt meer vrede voor ons hart mede en geeft meer blijdschap, dan dat lachen, waarin het hart smart heeft. Vroolijkheid is gezaaid voor de oprechten van hart. Als we maat houden, schatten we alles naar zijn waarde.

Je zegt: De Heere Jezus ging naar een bruiloft. — Ja waarom niet? Het is maar hoe je daar bent. Den reinen zijn alle dingen rein. Dacht je, dat het tegen Gods Woord was om te trouwen? Wat zou het een voorrecht zijn als we Jezus noodigden op onze bruiloft. Dat zou een aangename bruiloft zijn. Daar zouden we ons later niet over behoeven te schamen; of ook te verontschuldigen met: nu ja, het is toch geen begrafenis.

Denk hier eens over na: Is er bij ons een bestendig besef van Gods hoogheid en tegenwoordigheid? Dat is iets van Hem te kennen.

Er zijn menschen die meenen, dat God te kennen bestaat in eenige wetenschap van Hem te hebben, zooals we bijvoorbeeld Engelsch kennen, terwijl we toch jaren lang niets aan dat Engelsch doen. We halen het alleen voor den dag als we het eens noodig hebben. Als we naar Engeland gaan of een Engelschen brief moeten lezen. — Maar zoo is het met de kennis van God niet. Deze bestaat in het met ons omdragen van een besef van Zijn deugden. Uit die verkeerde gedachte komt de vormendienst. Neem het Israëlitische volk. Als ze in den tempel ingingen, dan, dachten ze, waren ze in Gods tegenwoordigheid. Daar moesten ze Hem aanbidden. Maar buiten den tempel, waren ze in hun besef buiten Zijn tegenwoordigheid.

Ik zeg niet, dat de ware Israëliet er zoo over dacht, maar de massa van het volk bestond zoo. Die ging op in den vorm. Vandaar hun problemen: Moeten wij God aanbidden op dezen berg óf te Jeruzalem. — Maar de ure komt en is nu, dat de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid.

Nu, mijn waarde vriend, hebben wij zoo eens gewoon met elkaar gepraat. Ik ben blij dat je je hart maar eens hebt gelucht. Laat het niet de laatste keer zijn.

Ik moet nu nog even antwoorden op de vraag van een vriendin.

Ze vraagt of jonge vriendinnen óók mee mogen doen met de briefwisseling.

Ze denkt natuurlijk: „Daniël" is een blad voor de jongelingsvereenigingen, en daar staan de jongedochters buiten.

Zoo denkt Baruch er niet over. En zoo denkt ook de redactie er niet over. Ze hoopt even zooveel belangstelling te ontmoeten bij de jongedochters als bij de jonge mannen. Van harte zijn ook van die zijde brieven welkom.

Nu nog een antwoord op de vraag: Waarom zijn de brieven onderteekend met den naam van Baruch? Wat wil dat zeggen?

Wel, Baruch was de schrijver van den profeet Jeremia. Hij was zijn brievenschrijver; om zoo te zeggen: zijn secretaris. Je kunt dat lezen in Jer. 45. Daar staat ook wat in, dat Baruch zichzelf gedurig in herinnering moet brengen. Er staat in: Zoudt gij U groote dingen zoeken, zoek ze niet.

Nu moet ik noodzakelijk afbreken. Er blijft nog veel beantwoording over. Ik teeken, met hartelijke groeten

Je vriend

BARUCH.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 september 1946

Daniel | 8 Pagina's

BRIEFWISSELING MET MIJN JONGE VRIENDEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 september 1946

Daniel | 8 Pagina's