Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Reformatie en het Woord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Reformatie en het Woord

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

1.

Diep verval.

In onze tijd zijn er velen, die alleen willen spreken over het heden. We moeten ons niet te veel meer verdiepen in het verleden. Wij, mensen van de 20ste eeuw, leven in een heel andere wereld. We zien geweldige verschuivingen op alle levensterreinen. Wat vroeger voor „vast en bondig” werd gehouden, wordt nu niet meer erkend. Is nu niet meer aanvaardbaar. Het woord „tijdgebonden” wordt telkens gehoord. Men staat ook niet meer zo scherp tegenover elkaar als in het verleden. Men kan met elkaar aan één tafel zitten en men kan komen tot een gesprek. Samenwerking is er op verschillende vlakken mogelijk. Nu is dit laatste een pluspunt voor onze tijd. Het doet goed aan, wanneer predikanten van verschillende kerkformaties op ZendingsI en Hervormingsavonden samen spreken. De eenheid in de Heere wordt dan bemerkt en de pijn van het gescheiden leven wordt gevoeld. Het is een zegen van onze tijd, dat men over de kerkmuren heen elkaar van harte de broederhand reikt. Het gebed is dan ook aanwezig: „Doe welbij Sionnaar Uw welbehagen en bouw de muren van Jeruzalem op”.

Nu is echter alle zoeken van elkaar niet uit God. Er is een vals oecumenisch streven, waar we een open oog voor moeten hebben en waarvoor we onze kinderen moeten waarschuwen. ’k Denk aan de sympathieke houding ten opzichte van Rome. Men ziet de roomse kerk niet meer als de valse kerk. Men spreekt van „onze roomse medechristenen” En men is verheugd, dat van roomse zijde gesproken wordt over „onze gescheiden broeders en zusters”. Graag zou men zien de eenwording der kerk. Dit is alleen mogelijk, zo beweerd men, wanneer we letten op hetgeen ons bindt en niet meer op wat ons scheidt. We geloven in dezelfde God. We belijden dezelfde Heere. We erkennen eikaars doop. Het moet ons tot ootmoedige dankbaarheid stemmen, dat een huwelijksbevestiging geschiedt door een predikant en een pastoor. Dat we oecumenische avondmaalsvieringen hebben. Dat Rome openstaat voor ons.

Heeft het nu wel zin, ziende op deze realiteit, ons te verdiepen in het verleden? Inderdaad! Is er ooit een tijd geweest, dat we ons moeten bezinnen op het werk der Relormatie, dan is het wel onze tijd. Immers de Reformatie was Gods werk. Was het werk uit mensen geweest, het was beslist al verdwenen, of aan verdwijning toe. God heeft een Reformatie gewild. De christelijke kerk was in de Middeleeuwen geheel verbasterd. Grove dwalingen, misbruiken en ondeugden hadden haar innerlijk en uiterlijk bedorven en tot een valse kerk gemaakt. Dit bederf was een gevolg van de trouweloze verlating van Gods Woord. Aan dat Woord had men de scheidbrief gegeven. Men had het van zijn heerschappij ontdaan. Menselijke fantasie, willekeur en machtswellust waren daarvoor in de plaats getreden. Het Woord van God, zoals het door de apostelen en profeten verkondigd en in de Heilige Schrift was vastgelegd, vormdehetfundament waarop Christus Zijn kerk gesticht had. Dat was ook het middel tot haar bevestiging en opbouw als het lichaam van Christus. Als het huis van God en als de tempel van de Heilige Geest. Het Woord is de enige steun van de kerk. Haar enige troost. Haar roem en sterkte. Het is de schepter, waarmee Christus Zijn volk regeert. De onfeilbare maatstaf waarnaar alles in de kerk beoordeeld moet worden. Het is het licht in de duistere nacht. De reisgids naar de hemel. Paulus schrijft aan Timotheüs: „Al de Schrift is van God ingegeven en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt toegerust”. Het Woord nu was bij de oude christelijke kerk in hoge achting en het werd geprezen als het Woord des Heeren, als het Woord van Zijn genade. Als het Woord van Christus, dat voor hen, die zalig worden, een kracht Gods is. Het Woord werd geëerd als het Woord der waarheid, dat wederbaart, dat ons spreekt van genade en behoud. Men erkende het als het Woord der gerechtigheid. Als het Woord des levens. Men beleed het als het Woord der verzoening en als het Woord der zaligheid. Dit Woord nu, met Goddelijk gezag bekleed, stond bij de oude kerk in het middelpunt van de eredienst, i Men plaatste zich rondom de verkondiging t van dat Woord. Men leefde bij het bevel , van Christus: „Predik het Woord; houd aan I tijdig, ontijdig; wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer”.

In de Middeleeuwen heeft men voor dit bevel de oren toegestopt. Ten aanzien van de prediking van Gods Woord was het toen droevig gesteld. De ambtelijke dienst was van een Woorddienst veranderd in een werk van eigen vinding en maaksel. De kerk werd suksessievelijk in een offerplaats omgezet. De kansel werd achteruit geschoven en in een hoek gezet. Het misaltaar vormde een centrale punt in de werkheilige en afgodische eredienst, Aller aandacht werd opgeëist voor de handeling van de priester, die brood en wijn in het wezenlijk lichaam en bloed des Heeren omtoverde. De gekruisigde Christus werd opnieuw in onbloedige gedaante Gode opgedragen en alzo werden genoegdoening en vergeving der zonden automatisch teweeggebracht. En dat niet slechts voor de aanwezigen, maar ook voor de afwezigen. Niet slechts voor de boetvaardigen, maar ook voor de onboetvaardigen. Niet slechts voor de levenden, maar ook voor de gestorvenen in het vagevuur. Nu waren er, die kritiek leverden op de gang van zaken in de kerk, maar het kwaad werd niet in de wortel aangetast. De prediking van het Woord werd niet als het voornaamste en eigenlijke genademiddel op de kansel in ere hersteld. Men achtte haar, vergeleken met de mis en sakramentische diening een bijkomstige en ondergeschikte zaak. Men onderstreepte de stelling van Thomas van Aquino, dat de prediking, niet zoals het priesterambt een Goddelijke, doch een bloot kerkelijke instelling is.

Wanneer we verder letten op de inhoud van de prediking, dan valt ons op, dat het accent viel op de moraal. Zonden en deugden werden tegenover elkaar gesteld. Van de zonden werd afgemaand met verwijzing naar de helse straf en de smarten van het vagevuur. Men wekte op tot het biechten voor de priester en tot boetedoening naar de door de geestelijke geven regels. Als loon op een deugdzaam leven werd gesteld de hemelse glorie.

Deze moraal stond geheel los van het geloof in Christus en van de wedergeboorte, gewerkt door de Heilige Geest. De mens was aangewezen op zijn eigen wil en op een goed gebruik van zijn eigen natuurlijke kracht. Aan Christus werd in de prediking niet de plaats gegeven, die Hem toekomt. Als Luther het in zijn „Toespraken aan tafel” heeft over de Middeleeuwen dan merkt hij op: „Men heeft Christus onder de bank gestoken. Men schaamde zich ervoor en hield het voor ongerijmd Zijn Naam op de preekstoel te noemen. De heiligen daarentegen werden op de troon gezet en hemelhoog geprezen. De zotste, de wonderlijkste verhalen werden over hen uitgekraamd. Voorzover Jezus Christus een plaats mocht ontvangen onder hun dichte drom, diende hij alleen maar als een voorbeeld van deugd”.

Wanneer we dit tijdvak van de kerk overzien, dan bemerken we, dat er overwegend geen prediking was van het zuivere Woord van God. Noch genade, noch geloof, zoals de Heilige Schrift daarvan getuigt, werden aan het volk gepredikt. Het geloof was gedegradeerd tot een blindelings aannemen van de kerkleer. De zondaar wordt niet zalig door het geloof, maar door de kerk. Aan de leringen van de kerk, geboden, instellingen, pauselijke en bisschoppelijke en priesterlijke heerschappij had ieder zich onvoorwaardelijk te onderwerpen.

Zou Gods werk niet meer gloriëren? Hij maakte in die tijd van droevig verval waar: „het welbehagen des Heeren zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan”. Van vele kansels ging het klinken: Sola Scriptura. Sola fides. Sola gratia. Alleen de Schrift. Alleen geloof. Alleen genade. Zijn deze kernwoorden van de Reformatie wgorden des levens voor ons?

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's

De Reformatie en het Woord

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's