Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Comrie en Holtius over de rechtvaardigmaking (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Comrie en Holtius over de rechtvaardigmaking (2)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige maal hebben wij gezien, welke de omstandigheden waren, waaronder Ds. Alexander Comrie van Woubrugge en Ds. Nicolaus Holtius van Koudekerk aan de Rijn op 3 mei 1756 van de classis Leiden en Neder- Rhynland vier vragen over de rechtvaardigmaking ter beantwoording kregen voorgelegd. Zij hebben daarop tweeledig geantwoord: wat korter en wat meer uitgebreid. Hier volgen nu hun korte antwoorden op de vier vragen. Later hopen wij op de bredere beantwoording terug te komen. (Voor de duidelijkheid hebben we hier en daar iets tussen haken toegevoegd.)

Op de eerste vraag, wat men onderscheiden verstaat door de Dadelijke en Lijdelijke Rechtvaardigmaking en op welke plaatsen in Gods Woord die distinctie (onderscheiding; Sch.) en beschrijving van ieder derzelve die men verzoekt, gegrond is, antwoorden wij: dat de Rechtvaardigmaking is een richterlijke daad Gods, waardoor Hij aan de uitverkoren zondaar de rechtvaardigheid toerekent zonder de werken, dat is, hem de zonden vergeeft en het recht schenkt op het verbeurde leven, om de volkomen genoegdoening en gerechtigheid van de Borg Christus zonder eigen verdienste of toedoen van de zondaar, uit vrije genade.

Deze weldaad wordt aangemerkt óf Dadelijk, zoals die geschied van God, of Lijdelijk, zoals die wordt ontvangen in de conscientie van de zondaar. Joh. Piscator, Thes. Theol.Loc. XV S 7: "De Rechtvaardigmaking wordt nu eens gebracht tot God Die rechtvaardigt, dan tot de mens die gerechtvaardigd wordt. Als zij tot God gebracht wordt, betekent zij enige daad. Zo zij tot de mens gebracht wordt, betekent zij enige lijdinge (bedoeld wordt: lijdelijkheid; Sch.)" Joh. Cluto, Idea Theol. Disp. 28. S 31: "Het woord Rechtvaardigmaking betekent of de voortbrenging of vaststelling zelf van het rechtvaardigend vonnis in het Goddelijk gemoed, of de openbaar makende ontdekking daarvan in de harten der verlosten. Op de eerste wijze is zij geschied vóór alle geloof, wanneer God allen, die Hij het lijden en de gerechtigheid van Christus toerekende, voor onschuldigen en rechtvaardigen hield, toen zij nog Zijn vijanden en daarom zonder het geloof waren, waarom zij ook door het geloof moet aangenomen worden als reeds geschied zijnde. Op de laatste wijze volgt zij op het geloof, wanneer God in het hart van een gelovige, die de rechtvaardigmakende vaststelling Gods door het geloof aanneemt, door inwerking van de vaste overreding daarvan ze gelijk als wederom doet klinken". Gijsb. Voetius, Disp.Sel.Tom.V pag. 610: "De Rechtvaardiging der bejaarden (bedoeld wordt: die geen kleine kinderen meer zijn; Sch.) wordt óf dadelijk genomen óf lijdelijk, evenals de verzoening. Gene (de dadelijke dus; Sch.) gaat in orde vóór onze roeping, ja voor onze geboorte. Deze (de lijdelijke; Sch.) niet".

Want de Dadelijke Rechtvaardigmaking, dat is die uit Gods eeuwige en onveranderlijk in Hem blijvende barmhartigheid met een overgaande daad (actu transeunte) geschiedt, kan tweezins worden aangemerkt. Zij geschiedt eerst algemeen over alle uitverkorenen, met een overgaande daad in de Rechtvaardiging van ons Hoofd en Borg en van ons in Hem, hetwelk vóór onze roeping en geboorte geschied is. Zij geschiedt mede aan elke uitverkorene en door Christus verloste in het bijzonder in de tijd van Gods welbehagen, door de roeping en dadelijke mededeling van de Heilige Geest, Die aan hem of haar getuigenis doet van Jezus en de genade Gods door de borggerechtigheid van Jezus. Dit is de Dadelijke Rechtvaardigmaking.

Hieraan beantwoordt de Lijdelijke Rechtvaardigmaking, welke is het aannemen van het getuigenis van deze genade Gods, mij zonder mijn toedoen, door toerekening van Christus' •borggerechtigheid, van schuld en welverdiende vloek genadig vrijsprekende en in Christus het eeuwig leven gevende, waardoor mijn verklagende en benauwde conscientie tot ruimte en rust gebracht wordt.

Zo zou dan de omschrijving van de Rechtvaardigmaking Dadelijk aangemerkt kunnen zijn, dat zij is die weldaad van het genadeverbond waardoor God de uitverkoren zondaar zonder enige verdienste zijnerzijds, uit loutere genade die hem gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus tot rechtvaardigheid schenkt en toerekent, evenals had hij nooit zonde gehad noch gedaan, ja als had hij al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor hem volbracht heeft.

En de omschrijving van de hieraan beantwoordende Lijdelijke Rechtvaardiging zou kunnen zijn, dat zij is dat gewrocht des Heiligen Geestes in het hart van een uitverkorene, waardoor zijn verklagende conscientie, besprengd met Christus' dierbaar zoenbloed in de bediening van het Evangelie, door het gelovig aannemen en zich toeëigenen van Jezus' borggerechtigheid, als de enige en genoegzame oorzaak waardoor de genade Gods over hem en alle uitverkorenen komt tot rechtvaardigheid voor God en eeuwige zaligheid, tot rust gebracht wordt.

Voorts berust deze onderscheiding op het Woord Gods. Daarinwordt nu eens gezegd, dat wij gerechtvaardigd zijn uit het geloof en dat men met het hart gelooft ter rechtvaardigheid, hetwelk op de Lijdelijke Rechtvaardiging ziet, waardoor wij in Christus rechtvaardig zijn voor God in onze conscientiën, zover wij zulke weldaad met een gelovig hart aannemen. En dan eens wordt in Gods Woord gezegd, dat gelijk door één misdaad de schuld, alzo ook door één rechtvaardigheid de genade komt over allen tot Rechtvaardigmaking des levens, en dat velen tot rechtvaardigen gesteld worden door de gehoorzaamheid van Eén, Welke is de Heere onze Gerechtigheid, in Wie God was de wereld met Zichzelf verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en Die om onze Rechtvaardigmaking is opgewekt; al hetwelk van onze Rechtvaardigmaking in ons Hoofd gezegd wordt, van welke dadelijke toepassing en schenking in de tijd aan elke uitverkorene in het bijzonder Paulus zegt, dat God de goddeloze rechtvaardigt, als wij volgens Jesaja God nog arbeid maken met onze zonden en Hem vermoeien met onze ongerechtigheden.

II

Op de tweede vraag, naar een klare en eenvoudige definitie van het rechtvaardigend geloof, antwoordende, vei-klaren wij geen klaarder, eenvoudiger, krachtiger, noch gepaster beschrijving van het rechtvaardigend geloof te kunnen geven dan die vervat is in onze Catechismus, vraag 21. Daarom was het eerste geschrift, door een onzer voor vele jaren over deze stof uitgegeven, een verdediging van de catechetische beschrijving tegen zulken, die daarvan wat anders pogen te maken, en wij kunnen wat het zakelijke betreft van die beschrijving niet afzien.

III

Op de derde vraag, welke betrekking dat geloof op de Rechtvaardigmaking heeft, zeggen wij, dat het geloof geen andere betrekking in de Rechtvaardigmaking heeft dan van een instru-

ment, van Gods Geest aan ons geschonken of in ons gewerkt, door welks aannemende en ons toeëigenende werkzaamheid wij van onze zijde ontvangen hetgeen God dadelijk geeft. Volgens onze Catechismus, vraag 61, en Nederlandse Belijdenis, artikel 22. "Waarom men terecht besluit, dat niemand mede door het geloof gerechtvaardigd wogjt zo het volgens zijn eigen waarde geschat wordt zoals het een deugd of deugdzaam werk betekent, deels omdat het ook in dit aanzien wordt uitgesloten zoals alle werken geheel en al uitgesloten worden, deels omdat het ook niet volmaakt is". Joh. Cluto in Idea L S 35. "Want wij maken de Rechtvaardigmaking voorzover die een inwendige daad van God is, het gewrocht des geloofs, niet, maar voorzover wij die Rechtvaardigmaking in onszelf aanmerken", zeggen wij met Trigland tegen de remonstranten, Antapol. Gap. 21 pag. 321 Col I.

IIII.

Op de laatste vraag, op welke gronden professoren, predikanten en geoefende lidmaten der gemeente, die juist zo niet denken of spreken, verdacht gemaakt, zelfs beschuldigd worden van arminianerij, ja dat zij de weg banen tot het pausdom, antwoorden wij, dat wij de onderscheiding van de Dadelijke en Lijdelijke Rechtvaardiging als de twee delen van dit gehele stuk der genade daartoe maken, opdat wij buiten de verkeerde sporen blijven van hen, die de Rechtvaardigmaking van achteren beginnen, van de mens zelf, en van een geloof in de deugd werkzaam, en die in Gods Woord lezende dat wij uit en door het geloof gerechtvaardigd worden, willen dat wij eerst moeten geloven, voordat God ons door Zijn goddelijk oordeel rechtvaardigt in Zichzelf. Doordat zij iets van onze zijde voegen bij de borggerechtigheid van Christus, Die de enige verdienende en stoffelijke oorzaak is van onze Rechtvaardigmaking, vernietigen zij de ware evangelische leer, vooral wanneer zij platuit zeggen, dat die Rechtvaardigmaking welke door ons geloof geschiedt, geheel buiten de mens omgaat, en nog allermeest wanneer zij daar bijvoegen, dat dat geloof in die hemelse vierschaar moet voorkomen als hebbende aan zich de bekering en goede werken en in of tot deze werken levendig, " eer God ons in die vierschaar buiten ons rechtvaardigen zou.

Deze dwaling is in de remonstranten en papisten lang veroordeeld en moet, hoe men het draait, in zijn uiterste ontbinding eindelijk daarop uitkomen, dat het geloof een tweede oorzaak is waarom God ons rechtvaardigt. Dat strijdt met een Rechtvaardigmaking uit Gods genade om en door de gerechtigheid van Christus alleen en komt dus neer op een rechtvaardigheid, die ten dele uit ons is en uit ons werk, als was het maar dit, dat wij alle eigengerechtigheid verzakende Christus tot onze gerechtigheid zoeken deelachtig te worden, opdat God ons in Zichzelf rechtvaardige, hetwelk mede een werk is.

Daarom denken en schrijven wij gelijk W. Twissius tegen Corvinus, pag. 266: "Doch wij vereisen zelfs het geloof niet als enige voorbereiding om dé vergeving der zonden te verkrijgen. Dit gevoelen is niet alleen sociniaans, maar ook paaps, door onze godgeleerden eertijds uitgeklopt. Wij zeggen, dat het voornemen om onze zonden te vergeven om Christus' wil al voorheen van eeuwigheid afin God geweest is, maar dat dit ons niet bekend wordt dan door het gploof. Ik zeg door het geloof niet als door een voorgaande geschiktheid, maar als de vorm. Want als de Heilige Geest in onze harten aansteekt het bijzonder toeëigenend geloof, even daarmee spreekt Hij ons vrij voor Zijn rechterstoel, in onze conscientie opgericht, en verklaart Hij dat wij rechtvaardig zijn, namelijk als Hij ons Zijn liefde tot ons in Christus inblaast en onze conscientiën door het allerzoetst gevoel daarvan verkwikt en bedaart".

Tot zover de antwoorden van Holtius en Comrie. Wij hopen, dat er nog lust is tot lezen van onze oude theologen en een bereidheid om zich wat in te spannen. De zaak waarom het gaat is het waard. Wie zich in deze zaak wil verdiepen, raden wij aan, aandachtig na te lezen wat ds. Kersten schrijft in zijn Korte Lessen over Kort Begrip, blz. 107-115, en in zijn Dogmatiek, het hoofdstuk van de rechtvaardigmaking, speciaal de bladzijden 179-195. Ds. Kersten maakt daarin ook gewag van het geschil tussen Van den Honert en Comrie en Holtius. Men zie vooral wat er op pagina 195 staat.

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 april 1981

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Comrie en Holtius over de rechtvaardigmaking (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 april 1981

De Wachter Sions | 8 Pagina's