Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

H.W. SPIERING: EEN BEKENDE EN ONBEKENDE VROUW  UIT TIEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

H.W. SPIERING: EEN BEKENDE EN ONBEKENDE VROUW UIT TIEL

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

P.L.J. Wapenaar (Watertorenlaan 74, 2275 AX Voorburg) was algemeen directeur van verpleeghuis Nieuwe Vrijthof te Tiel.

In 1902 werd het Nieuw Bijbels Dagboekje door H.W.S. uitgegeven. In de eeuw die volgde zouden meer dan 250.000 exemplaren van dit werkje hun weg vinden naar huiskamers en ziekenkamers. Zelfs nu wordt het dagboek nog steeds verkocht. 'H.W.S.' werd aldus voor velen een bekend begrip. Tegelijk echter bleef mej .H.W. Spiering, die voor al haar publicaties steeds haar initialen gebruikt heeft, een onbekende vrouw.'

Wie was H.W.S.?

Henriëtte Wilhelmine Spiering, zoals zij voluit heette, werd op 12 september 1852 te Tiel geboren als oudste dochter in het gezin van Willem Francjois Ewoud Spiering en Elisabeth Johanna baronesse van Balveren. Haar vader, die de functie van rechter-plaatsvervanger bij de arrondissementsrechtbank bekleedde, stamde uit een geslacht dat zich in het einde van de achttiende eeuw te Tiel gevestigd had. Voordat overgrootvader Spiering Den Haag verliet om in het Betuwse e stadje te gaan wonen, had hij als kolonel in het leger van de Republiek gediend. Grootvader Spiering, die niet in de voetsporen van zijn vader was getreden, maar rechten had gestudeerd, was ondermeer burgemeester en wethouder van Tiel geweest. Henriëtte's moeder stamde uit het bekende Betuwse geslacht Van Balveren, dat 's zomers het kasteel van het nabij Tiel gelegen dorp Echteld bewoonde. Grootvader W.E.J. baron Van Balveren was bij de geboorte van Henriëtte generaal-majoor in ruste. Henriëtte had toen reeds een oudere broer en na haar zouden er nog zes kinderen komen. Eén broer stierf op

jeugdige leeftijd. De drie andere jongens dienden evenals hun vader bij de rechterlijke macht; de jongste van hen, F.W.J.G Spiering, (1859-1922) was als advocaat, plaatsvervangend kantonrechter en wethouder te Tiel werkzaam. Twee van de vier zusjes trouwden met een jurist. Henriëtte en haar jongste zuster, Johanna Judith (1862-1944), bleven ongehuwd. 2 Lang zouden de acht kinderen niet van hun ouders kunnen genieten. Eerst, in 1864, stierf hun moeder; vervolgens, in 1869, hun vader. Henriëtte werd daardoor reeds op zestienjarige leeftijd wees. 3 Samen met haar jongste zuster is zij altijd in het ouderlijke huis aan de Sint Walburgstraat te Tiel blijven wonen. Daar is zij ook op 3 januari 1921 plotseling overleden, volgens een aan haar gewijd In Memoriam: "s Morgens om half negen terwijl zij bezig was met haar huispersoneel Gods Woord te lezen'. 4

Dankzij het vermogen dat haar familie haar naliet, zou H.W.S. (zoals ik haar verder zal aanduiden) haar hele verdere leven van een onbekommerd bestaan hebben kunnen genieten. Ze koos echter een andere weg. Zij werd één van die vrouwen uit de betere stand die naar een ander levensdoel zochten dan een huwelijk en direct invloed uitoefenden op de Nederlandse samenleving. 5 Met haar vermogen heeft zij vooral in Tiel veel gedaan. Daarom geef ik eerst een beschrijving van haar activiteiten in Tiel, die vooral op drie terreinen betrekking hadden: kerk, onderwijs en gezondheidszorg. Daarna volgt een overzicht van de activiteiten in nationaal verband. Het derde en laatste deel van dit artikel is gewijd aan haar opstelling ten opzichte van de vooral in het tweede deel van haar leven zich steeds sterker manifesterende vrouwenbeweging.

I. Activiteiten in Tiel

Kerkgebouw 'Eben Haëzer'

H.W.S., die van hervormde huize was, voelde zich verwant met de orthodoxe richting in de Vaderlandse Kerk. In de hervormde gemeente van Tiel echter had de vrijzinnige richting al jaren de overhand. Dit ondanks een felle kerkelijke verkiezingsstrijd in de eerste helft van de jaren zeventig van de negentiende eeuw. Orthodoxe gemeenteleden moesten hun heil elders zoeken, bij gelijkgezinde hervormde gemeenten in de omtrek, of bij de plaatselijke christelijke gereformeerde gemeente. Vooral dankzij de invloed die ds. J. Brummelkamp daar in de jaren vijftig had uitgeoefend, stond de laatstgenoemde gemeente open tegenover haar orthodoxe hervormde medebroeders en - zusters ter plaatse; deze konden er tot in de jaren tachtig zelfs het Avondmaal meevieren. Even had er midden jaren

zestig nog een andere mogelijkheid voor de orthodoxe hervormden opengestaan. De Nederlandsche Evangelisch-protestantsche Vereeniging (N.E.P.V.) had van 1861 tot 1865 een evangelisatiepost in Tiel gehad, die geleid werd door een door haar betaalde evangelist. Later was dat initiatief verlopen. In 1887 evenwel zond de N.E.P.V. opnieuw een evangelist, F. van Kooij, naar Tiel. 6

In Tiel wist Van Kooij de belangstelling van H.W.S. en de bij haar wonende zuster te wekken; het gevolg was dat H.W.S. actief mee ging doen in de evangelisatie. Voor zover na te gaan was dit haar eerste activiteit op kerkelijk gebied. Opvallend is dat de evangelist, die zowel eerder in de stad Groningen als ook nu tijdens zijn arbeid te Tiel allerlei conflicten met zijn hoofdbestuur had, het met de dames Spiering goed kon vinden. H.W.S. werd spoedig bestuurslid van de evangelisatiecommissie en later tevens patrones van de zondagsschool, die honderden kinderen telde. Toen het hoofdbestuur van de N.E.P.V. in 1893 na een nieuw conflict Van Kooij wilde ontslaan, bood H.W.S. dit bestuur aan jaarlijks ƒ 250 aan zijn tractement bij te dragen. Toen hij desondanks enkele maanden later toch ontslagen werd, ging zij zelfs garant staan voor zijn hele tractement. Haar inzet ging evenwel nog verder: in 1890 liet zij, geheel op haar kosten, een eigen onderkomen, 'Eben Haëzer' genaamd, voor de evangelisatie neerzetten, en, toen dit later te klein werd, in 1918 nogmaals een groter gebouw. H.W.S. en haar zuster waren de personen waar de Tielse evangelisatie op dreef.

Zich aansluiten bij de Christelijke Gereformeerde Kerk wilden zij niet en evenmin volgden zij de Doleantie van dr. A. Kuyper en de zijnen. Toen de heer Van Kooij in 1909 op 80-jarige leeftijd zijn werkzaamheden beëindigde, werd de ontstane vacature in de evangelisatie dankzij de bemoeienis van H.W.S. vervuld door een gepromoveerd theoloog, dr. D. Plooij, die daar tot 1913 zou blijven. De echtgenote van de nieuwe voorganger was B.H.W. Gunning, een dochter van ds. E.B. Gunning en oomzegster van onder meer de hoogleraar J.H. Gunning jr. De komst van dr. Plooij bracht weinig toenadering tot de vrijzinnige Hervormde Gemeente Deze was te beducht een minderheid te worden. Wel mochten de orthodoxen jaarlijks twee of drie doopbeurten in de grote kerk houden. Vanaf 1918 gaf de kerkeraad bovendien gelegenheid tot bevestiging van lidmaten door een orthodox predikant. 7

School

Het protestants-christelijk onderwijs in Tiel was sinds jaar en dag vooral in handen van de christelijke gereformeerden, die zich na de

landelijke Vereniging tussen hun kerk en die van Kuypers dolerenden in 1892 kortweg gereformeerden noemden. De aanvraag in 1856 voor de vestiging van een bijzondere school in Tiel was vooral van hun groep uitgegaan. Toch gingen er ook kinderen van orthodoxe hervormden naar deze school, die niet uitging van de overheid, maar van een schoolvereniging. Het kostte moeite de financiën rond te krijgen; vandaar dat men steun kreeg van de in 1860 door G. Groen van Prinsterer gestichte Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs. 8 Toen de predikant Hendrik Pierson in 1893 een lezing voor de schoolvereniging hield, adviseerde hij het bestuur om financiële steun aan de dames Spiering te vragen. H.W.S. en Pierson zullen elkaar dus gekend hebben. 9 Pierson had daarnaast geadviseerd de samenstelling van het bestuur te verbreden. Het bestuur had dit laatste advies direct opgevolgd: voortaan zouden naast drie gereformeerden ook drie niet-gereformeerden lid van genoemd college zijn. Toen men daarop in 1894 evangelist Van Kooij vroeg om lid te worden, weigerde deze, waarbij hij gesteund werd door de dames Spiering. 10

In 1903 kreeg H.W.S. haar kans. Er was een nieuw schoolgebouw nodig, en daar het bestuur over onvoldoende financiële middelen beschikte, wendde het zich tot de dames Spiering. Deze waren bereid geheel op hun kosten een school te laten bouwen, maar dan moesten in het bestuur wel drie leden van de evangelisatie komen, waarvoor een hervormd bestuurslid en de lutherse predikant plaats moesten maken. Hoewel één lid van de schoolvereniging tijdens de daaropvolgende ledenvergadering tegen de voorgestelde gang van zaken bezwaar maakte - hij vreesde 'dat wij onder de macht van feminisme en kapitalisme zullen komen en aldus van onze vrijheid zullen inboeten' 11 - gingen 28 van de 29 aanwezigen toch met de wens van de dames Spiering accoord. H.W.S. nam daarop samen met haar zuster en Van Kooij plaats in het bestuur. Evenals in het bestuur van de evangelisatie werd H.W.S. ook hier secretaresse; de gereformeerde predikant, dr. G. Keizer, mocht voorzitter blijven. In 1904 kon het nieuwe schoolgebouw, dat op naam van de dames Spiering bleef staan, in gebruik genomen worden.

Ziekenhuis 'Bethesda'

In 1901 hadden de rooms-katholieken in Tiel het St. Andreasziekenhuis opgericht. Omdat de reeds langer bestaande, niet confessioneel gebonden, kleine ziekeninrichting van de wijkverpleging aan het Hoogeinde niet meer aan de eisen van de tijd voldeed, liet H.W.S. in 1910 het protestantse ziekenhuis Bethesda bouwen. Haar Tielse broer, die penningmeester van de wijkverpleging was, zal ongetwij-

feld enige druk daartoe uitgeoefend hebben. H.W.S. werd zelf voorzitter van het bestuur, dat enkel uit vrouwen bestond. De eerste directrice werd mej. Marianne Gunning, een dochter van de al genoemde hoogleraar Gunning.

Evenals 'Eben Haëzer' en de school bleef het ziekenhuis eigendom van de zusters. H.W.S. beheerde die gebouwen zelf. Wel dacht zij aan de toekomst. Daarom richtte zij samen met haar zuster in 1909 de Fundatie voor Christelijke belangen te Tiel op. Toen haar zuster in 1944 overleed, werden de gebouwen en het beheer daarvan overgedragen aan de curatoren van de Fundatie. De instelling bestaat nog steeds en beheert op dit moment een vermogen van bijna twee milj oen Euro.

II. Activiteiten in nationaal verband

Publicaties

Zoals reeds was af te leiden uit hetgeen we vertelden over haar Nieuw Bijbels Dagboekje, bleven de werkzaamheden van H.W.S. zeker niet tot Tiel beperkt. In de eerste plaats heeft zij naast deze best-seller zeer veel andere publicaties geleverd: een honderdtal boeken en boekjes en zeker zo'n veertig vertalingen, meestal uit het Duits en Engels. Veel daarvan waren verhalen voor kinderen. Deze werden vooral uitgegeven in de serie Bibliotheek voor Zondagsschool en Huisgezin (uitgever F.W. Egeling te Amsterdam) en in de Nieuwe Bibliotheek voor Zondagsschool en Huisgezin (uitgever Vincent Loosjes te Haarlem). Later zouden haar boekjes bij Callenbach te Nijkerk verschijnen.

Het Nieuw Bijbels Dagboekje verscheen in 1902 bij Loosjes. Reeds eerder, omstreeks 1895, was H.W.S. begonnen met de uitgave van een scheurkalender, genaamd Eben Haëzer, die zij waarschijnlijk tot haar dood in 1921 isblijven schrijven. Vermeldenswaard is ook de Nieuwe Liederenbundel voor Zondagsschool en Huisgezin, die in 1891 bij Egeling uitkwam. In 1898 verscheen daarop ook een Vervolgbundel: Liederen voor de jongste kinderen der Zondagsschool. Vooral de Nieuwe Liederenbundel voor Zondagsschool en Huisgezin werd evenals het dagboekje populair: in 1947 verscheen de 15-e druk. 'H.W.S.' werd in protestants Nederland een begrip. Haar zondagsschoolboekjes moeten in de handen van vele kinderen zijn gekomen. 12

Nederlandsche MeisjesBond (N.M.B.).

Omstreeks 1890 is H.W.S. lid geworden van het hoofdbestuur van de

Vereeniging ter behartiging van de belangen der jonge meisjes. Kortweg werd deze in 1882 opgerichte vereniging ook wel als de 'Union' aangeduid. Ze was namelijk de Nederlandse tak van de Federation des Unions Nationales des amies de la jeune fille. De laatstgenoemde organisatie dankte haar ontstaan aan het optreden van Josephine Butler en haar strijd tegen de gereglementeerde prostitutie. Wat de Nederlandse afdeling betreft waren er verbindingen met de beweging van het Réveil. Zowel in ons land als internationaal gezien bestaat er een relatie tussen de opkomst van de vrouwenbeweging en diverse bewegingen voor religieuze vernieuwing.' 3 Vanuit de Nederlandse Union werd in 1893 de Nederlandsche Meisjes Bond opgericht.

H.W.S., die zelf een aanzet tot de oprichting van de N.M.B. had gegeven - zij deed dat op grond van haar ervaring met een vereniging voor (winkel-)meisjes in Tiel - , werd meteen presidente van de vereniging en is dat tot 1911 gebleven. Eigenlijk had zij al in 1909 voor die taak bedankt, maar het bleek moeilijk een goede opvolgster voor haar te vinden. Totdat jvr. S.E. de Savornin Lohman in 1911 presidente werd, viel H.W.S., die in 1910 ere-presidente was geworden, waar nodig nog in.' 4 De N.M.B. had plaatselijke afdelingen, waar de leden wekelijks bij elkaar kwamen voor bezinning, ontwikkeling en ontspanning. De doelstelling was 'die jonge meisjes te vereenigen, wier ernstig streven het is haar Heer en Heiland te volgen en ten allen tijde te doen wat Hem welgevallig is'. Als men lid werd, legde men de volgende verklaring af : 'Ik wensch mij bij deze Bond aan te sluiten, omdat ik zelve behoefte gevoel aan steun en van mijne zijde verlang anderen in den strijd des levens te dienen'.' 5 Als presidente bezocht H.W.S. regelmatig de afdelingen in den lande en stimuleerde het waar zij dat kon. Daarbij zette ze opnieuw haar vermogen in, alhoewel zij er hier al vroeg voor pleitte dat men zelfstandig zou worden. Op de Bondsdag van 1906 betoogde zij, dat er een bondskas zou moeten worden ingesteld om dit soort landelijke dagen te bekostigen - 'tot nog toe ... [immers] werden deze kosten door één uwer gedragen, maar ieder is sterfelijk ... Men moet als organisatie niet afhankelijk behoeven te zijn van één persoon'.' 6

De bond verloochende intussen het internationale verband niet waaruit zij was voortgekomen: in 1906 sloot men zich aan bij de wereldwijd werkende YWCA (Young Women's Christian Association). In 1909 werd de doelstelling van de N.M.B., mede in aansluiting aan die van de YWCA, nog krachtiger geformuleerd: 'Het vereenigen van vrouwen en meisjes uit eiken levenskring, die instemmende met den grondslag, elkander en anderen willen dienen om Christus' wil'. De verklaring werd: 'Ik wensch mij bij den Bond aan te sluiten, omdat

mijn ernstig streven is, mijn Heer en Heiland te volgen en in mijn dagelijksche leven ten allen tijde te doen, wat Hem welgevallig is. Zelve behoefte gevoelend aan steun, verlang ik van mijn zijde anderen in den strijd des levens te dienen. Het zal mijn ernstig streven zijn, dagelijks Gods Woord te lezen, en in het gebed Gods aangezicht te zoeken, ook voor elkander. Ik wensch de Bondsbijeenkomsten zoo mogelijk getrouw bij te wonen'. Wilde men deze verklaring niet tekenen, dan kon men 'aangesloten lid' worden, zonder stemrecht. 17 De doelstelling van de N.M.B. vertoonde parallellen met de vele jaren eerder ontstane beweging voor jonge mannen. De eerste jongemannenvereniging, in 1851 door de Réveilman Willem van Oosterwijk Bruyn opgericht, kende ook zo'n verklaring: 'Wij erkennen, dat wij als verloren zondaars, vervreemd van de heerlijkheid Gods, het heil onzer zielen aan niets anders danken, dan aan het werk van de Zoon van God door het geloof in Zijn bloed. Wij begeren, de ongerechtigheid en de wereldse hartstochten verzakend, in deze tegenwoordige tijd, matig, rechtvaardig en godzalig te leven, verwachtende de welzalige hoop, en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Verlosser, Jezus Christus'.' 8 Ook deze vereniging kende het onderscheid van werkende en sympathiserende leden. Het is daarom niet verwonderlijk dat het werk van de N.M.B., die van 1922 af Christen Jonge Vrouwenbond zou gaan heten, na de Tweede Wereldoorlog samengevoegd zou worden met dat van de C.J.M.V. 19

Onze Jonge Meisjes

De Union besloot in 1894 tot de uitgave van een christelijk blad voor jonge meisjes. H.W.S. werd (hoofd-)redactrice en heeft deze taak tot 1911 vervuld. Het blad, dat de naam Onze Jonge Meisjes kreeg, verscheen maandelijks en was tevens het mededelingenblad voor de N.M.B. H.W.S. schreef daar zeer veel in; misschien moet ik zeggen: ze schreef het vol. Zij bereikte daarmee velen in den lande. Het blad immers kende meteen in 1894 al een 3000 abonnees, waarvan er een 700 lid waren van de N.M.B.

Zusterhulp

Vanuit de N.M.B. werd in 1902 op initiatief van H.W.S. en mevr. J. van Riemsdijk-van der Leeuw (1855-1918), echtgenote van de toenmalige hoofddirecteur van het Rijksmuseum, jhr. B.W.F. van Riemsdijk, de vereniging Zusterhulp opgericht. Deze vereniging wilde de materiële nood van alleenstaande meisjes en vrouwen verhelpen: 'Het doel der Vereeniging is stoffelijke en geestelijke hulp te verleenen aan vrouwen en meisjes die alleen staan in de wereld, of wier natuurlijke

beschermers niet voldoende hulp kunnen verleenen, onverschillig tot welk kerkgenootschap of welken stand in de maatschappij zij behooren'. 20 Deze vereniging richtte in 1906 in Nunspeet het tehuis Moria op, bedoeld als opvang voor herstellenden en rustbehoevenden. H.W.S. was bij dit alles de grote stimulator. Eerst was zij secretaresse en penningmeester van het bestuur van Zusterhulp, vanaf 1907 tot 1910 was zij vicepresidente; daarna trad zij terug. De grond waarop Moria gebouwd werd, werd door haar geschonken; zij was ook de eerste penningmeester van de instelling.

H.W.S. was tevens een overtuigd geheelonthoudster. Ook op terrein van de drankbestrijding trad zij actief naar buiten, onder meer via haar penningmeesterschap van de Nederlandsche Christen Vrouwen Geheel Onthouders Unie. Over deze activiteit van haar, die zo nu en dan naar voren kwam in haar bijdragen aan Onze Jonge Meisjes, is echter verder weinig bekend.

Kleinkind van het Réveil

Waar ging het H.W.S. om? Om dezelfde dingen, die we ook in de beweging van het Réveil tegenkomen. Ik heb haar daarom een kleinkind van het Réveil genoemd. 21 Want zij bewoog zich in de sporen van het Réveil. Een sterke nadruk op een persoonlijk, rechtzinnig belijdend geloven ging bij haar gepaard met aandacht voor geloofsoverdracht en geloofsopvoeding en actieve zorg voor zwakkeren in de samenleving. Een bijzondere klemtoon ligt bij haar op het evangeliseren. Het ging haar er om mensen tot geloof te roepen, het geloof te versterken en een bijdrage aan de geloofsopvoeding te geven. Blijkens haar vele publicaties richtte zij zich daarbij vooral op jongeren.

Zij was bij dit alles zeer duidelijk en rechtlijnig. Zo wilde zij op de achterkant van de blaadjes van de scheurkalender, die gedurende 25 jaar door haar verzorgd werd, geen verhalen plaatsen. 'De boodschap Gods mag niet verwaterd of voorbij gezien worden door 't verhaaltje of de mededeeling op de achterzijde, die zoo menigmaal meer de aandacht trekt en bezig houdt dan de tekst' , 22 Zij raadde daarom ook aan dat op de meisjesverenigingen de behandeling van een Bijbelgedeelte in het tweede deel van de avond geplaatst werd: 'Laat ons vrijheid geven aan het onderlinge gesprek, laat ons meedoen met den gulle lach der vroolijkheid ..[maar] laat ons uit elkaar gaan onder den eindindruk van Gods Woord, opdat het... gesprokene geen kans hebbe om te vervluchtigen'. 23

Vrouwenbeweging

Hoe waardeerde H.W.S. de ontwikkelingen binnen de vrouwenbewe-

ging? Zij was op de hoogte van de ontwikkelingen in deze beweging, maar deed daar zelf nauwelijks actief aan mee. We lezen in het blad Onze Jonge Meisjes bijvoorbeeld niets over de beweging voor het vrouwenkiesrecht.

Haar terughoudendheid had verschillende redenen. In de eerste plaats deelde zij de bezwaren die in haar kring bestonden tegen de emancipatiebeweging. In Onze Jonge Meisjes werd dit in 1899 als volgt door haar verwoord: 'De vrouwenbeweging wil doen uitkomen dat aanleg en werkkracht van man en vrouw volkomen gelijk zijn. Zij wil het huwelijk in zijn christelijke betekenis ondermijnen en in zijn tegenwoordige vorm afkeuren, zij streeft naar veranderingen van sommige wetsbepalingen, die betrekking hebben op de rechtspositie der vrouw, o.a. bij voogdijschap, huwelijk enz.'. 24 H.W.S.geeft voor haar standpunt ook een theologische onderbouwing. Zij vindt emancipatie voor de christelijke vrouw een 'dissonant' en een 'dwaze overbodigheid'. Emancipatie betekent immers vrijmaking en de christen heeft die vrijmaking en 'de hoogste vrijheid verkregen in die ure dat hij zich een verloste weet'. Aan deze vrijmaking heeft de christen-vrouw 'hare volkomen geestelijke opheffing en gelijkstelling met den man te danken'. 25

H.W.S. begrijpt dus dat men zich afwendt van wat men in de emancipatie veroordeelt, maar dat betekent voor haar niet dat men zich dan terugtrekt zonder nader onderzoek van hetgeen anderen voorstaan. Vanuit het geloof 'behoeft men geen enge grensmuren en geen strakke lijnen te hebben. Alles is het uwe en gij zijt van Christus [vgl. 1 Corinthiërs3:22, 23]. Laten we toch gebruik maken van de koninklijke vrijheid die ons met deze verzekering gegeven wordt'. 26 Zij schrijft dit alles rond de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, die in de zomer van 1898 in Den Haag werd gehouden. 27 In tegenstelling tot sommigen binnen de N.M.B. roept zij de leden op daaraan mee te doen. Zelf is zij een van de correspondenten voor maatschappelijk werk. Helaas is het nummer van Onze Jonge Meisjes waarin zij op de positieve kanten van de tentoonstelling wijst niet meer aanwezig. Wel zijn haar kritische opmerkingen bewaard gebleven. Zij roept met name de jonge lezeressen op, 'die getoond hebben nog wel eens te willen luisteren, inzonderheid de meer ontwikkelden, dus meer bevoorrechten, om waar de gelegenheid zich voordoet, haar belangstelling te geven en haar arbeidskracht beschikbaar te stellen voor de zaak der Tentoonstelling' , 28 In een nabeschouwing over de tentoonstelling verdedigt zij haar opstelling in dezen fel. Zij stelt daarin dat ze de vrouwenbeweging niet wil bestrijden, maar dat zij de vaan van 'HET EEUWIG VROUWELIJKE' omhoog wil houden. In een

adem daarmee verzet zij zich evenwel tegen de geest der tijd en de aangeprezen gelijkheid van man en vrouw: 'Wee der menschheid als het eeuwig-vrouwelijke zou ondergaan in een valschelijke - nagebootste mannelijkheid, die zoowel man als vrouw verlaagt'. 29

H.W.S. komt op voor de eigen inbreng van de vrouw. Als de oudste broer van Marianne Gunning, de bekende predikant J.H. Gunning J.Hz., 30 in 1897 in zijn veelgelezen 'weekblad voor het christelijk gezin' Pniël wat denigrerend schrijft over de eindeloze borduursels van jonge meisjes en hun zitten uit te kijken naar de man die haar ten huwelijk zal vragen, reageert zij daar fel op. Zij noemt dit niet ridderlijk en spreekt over de vrouwelijke nulliteiten. Zij besluit haar reactie met de oproep 'Laat onze Bond het toonen aan onze christenbroeders, dat adellijke jonkvrouwen en flinke burgerdochters zoowel als kloeke, godvreezende dienstmeisjes wel degelijk samen kunnen werken voor het groote doel: de komst van het Koninkrijk!'. 3 ' Gunning bood daarop zijn excuses aan. 32

Traditioneel was H.W.S. dus zeker niet. Hoewel zij zich verzette tegen de voorstelling die de schrijfster Anna de Savornin Lohman in haar boek Het ééne noodige (1897) van de vrije man-vrouw verhouding zowel binnen als buiten het huwelijk gaf, stelde zij anderzijds: 'Het is absoluut onwaar dat het huwelijk voor de vrouw de weg is tot geluk'. De roeping van een vrouwenleven lag niet in een huwelijk, maar 'in den weg dien God zelf haar leidt, gelukkig te maken en daardoor gelukkig te zijn in de toewijding der liefde'. 33 Er waren evenwel voor haar gegevenheden waar je niet aan moest tornen. Dat gold voor het huwelijk, waarin de verhouding van man en vrouw vastlag, maar bijvoorbeeld ook voor de positie van de dienstboden. In 1898 werd in het blad een opstelwedstrijd uitgeschreven over de positie van de dienstboden. Aanleiding was een ingezonden stukje van ene M.G.M. (waarschijnlijk mevr. Marie G. Bakhuizen-Michels, die publiceerde onder de naam Johanna Breevoort 34 ). Deze riep de N.M.B. op aandacht te besteden aan de positie en toekomst van de dienstbode: 'Pakt de meisjesbond deze zaak niet aan, dames als mevr. Goekoop-de Jong van Beek en Donk, of vrouwen als Mina Drucker, zullen het mettertijd doen, en dan ware de christelijke invloed grootendeels verspeeld'. Op voorhand krijgt ze reeds antwoord van 'tante Jo': 'dat wij allen gelukkig en tevreden zijn met het werk en het plaatsje dat Hij ons aanwijst' , 35 De positie van de dienstbode werd een heet hangijzer dat tot veel discussie in de bond leidde. Wie de wedstrijd gewonnen heeft, weten we niet. Wel werd in november 1898 het eerste antwoord van de wedstrijd gepubliceerd. H.W.S. liet zich in hetzelfde nummer over het onderwerp uit in een artikel, getiteld 'Zon-

netje in huis'. Daarin richtte zij zich rechtstreeks tot de dienstboden: 'Laat de dienstboden een zonnetje in huis zijn. Ieder moet oog hebben voor de heerlijkheid van uwe roeping, op de plaats door Gods leiding u aangewezen; omdat ge de waarde onderschat van de taak die gij te volbrengen hebt' , 36

De opstelling van H.W.S. ten aanzien van de diverse standpunten die binnen de vrouwenbeweging werden ingenomen, is goed te illustreren aan de hand van recensies die zij in Onze Jonge Meisjes leverde. Een mooi voorbeeld is haar reactie op het boek van de al genoemde jkvr. Cecile Goekoop-de Jong van Beek en Donk, Hilda van Suylenburg. In dit werk, dat in 1897 uitkwam en wel beschouwd wordt als de belangrijkste roman uit de kring van de eerste feministische golf in Nederland, werd de emancipatie van de vrouw bepleit, zodat zij in eigen levensonderhoud kon voorzien en niet langer behoefde te leven zoals de traditie dat voorschreef. Niet voor niets behoorde Goekoop-de Jong tot de initiatiefneemsters voor de Haagse tentoonstelling van 1898; ze werd in 1897 zelfs presidente van de vereniging die dit evenement organiseerde. H.W.S., die anders niet schroomde om haar lezeressen ook buiten de eigen kring te laten kijken, wilde van dit boek, waarin onder meer ook de vrij e liefde werd gepropageerd, geen recensie geven. 'Voor het talent en het streven der schrijfster voel ik', aldus verklaarde zij, 'zoo groote sympathie en bewondering, toch zijn er dingen in haar merkwaardig boek, die ik als christen met den meesten ernst zou moeten bestrijden' Ook werk van Johanna Breevoort kon niet altijd op haar bijval rekenen. Als zij in 1904 een recensie geeft van Breevoorts boek Karakterzonde en levensleed, schrijft zij: 'Zij is een christen en schilderes bij de gratie Gods', maar er worden in het boek 'toestanden en tooneelen geschetst, meesterlijk, maar realistisch tot walgens toe' , 38 Iets dergelijks gebeurt bij de bespreking van het boek Tot het Licht, ze blijft Johanna Breevoort een schrijfster, dichteres en schilderes bij de gratie Gods noemen, maar 'dat boek kan ons niet bevallen' , 39 Dat Breevoort zich met haar tegen de vrije liefde uitsprak, kon haar blijkbaar niet vermurwen.

Er valt echter nog een tweede reden te noemen waarom zij niet mee kon doen met veel activiteiten van de vrouwenbeweging: haar reeds gesignaleerde afkeer van alles wat met de Doleantie te maken had. Bij initiatieven uit protestants-christelijke hoek op het terrein van de vrouwenbeweging waren het vaak leden van de Gereformeerde Kerken in Nederland die daarbij een belangrijke rol speelden. Hier valt bijvoorbeeld te denken aan een dochter van Kuyper, Henriette S.S. Kuyper. Toen dankzij de inzet van Johanna Breevoort in 1917 het

maandblad Christelijk Vrouwenleven begon te verschijnen, werd Henriëtte Kuyper één van de vaste medewerksters. Twee jaar later werd een volgende stap gezet. De redactie van het blad gebruikte het Tweede Christelijk Sociale Congres in maart 1919 om tot de oprichting van de Nederlandsche Christen Vrouwen Bond te komen. Met dit laatste werd een plan verwezenlijkt, waarvoor Johanna Breevoort en een goede bekende van H.W.S., mej. S. Vriesema uit Tiel 40 , reeds in 1905 de eerste aanzet gegeven hadden. 41 Dat H.W.S. zowel in 1917 als in 1919 niet meedeed, zou wel eens niet alleen een gevolg kunnen zijn van haar leeftijd, maar ook van haar afkeer van gereformeerden.

Vrouwenbond voor maatschappelijke belangen

Het is goed om nog even stil te staan bij het zo even vermelde initiatief uit 1905; toen bleef H.W.S. namelijk (nog) niet aan de zijlijn staan. In genoemd jaar wordt een ingezonden mededeling in Onze Jonge Meisjes geplaatst. Nadrukkelijk vermeldt H.W.S. daarbij dat dit gebeurt buiten verantwoordelijkheid van de redactie. De mededeling bevat een oproep van Johanna Breevoort en mej. Vriesema om te komen tot de oprichting van een christelijke vrouwenbond, 'eene vereeniging van arbeidsters uit de verschillende rangen en standen der maatschappij': 'Christelijke arbeidsters, vereenigen wij ons! Christelijke werkgeefsters, helpt ons met uwe voorlichting, uwe ervaring, uwe zedelijke steun'. Waar is immers een Bond van christenvrouwen, die de maatschappelijke belangen der vrouw behartigt, waar is ons arbeidsblad, zoals het Nederlandsch Werkliedenverbond Patrimonium en het blad Patrimonium er voor de werklieden zijn? In deze oproep aan de leden van de N.M.B. wijzen de initiatiefneemsters o.a. op de hongerlonen der naaisters, die 4, 5 cent voor een boezeroen en 5 cent voor een overhemd krijgen. 42

Op 27 april 1905 wordt in Rotterdam, de woonplaats van Johanna Breevoort, de vergadering van de Christen Vrouwenbond voor Maatschappelijke Belangen gehouden. Er zijn twintig aanwezigen. De leiding van de eerste en, voorzover we weten, laatste vergadering van deze bond is in handen van H.W.S. Zij opent deze vergadering met het lezen van Exodus 33:12-17, het Schriftgedeelte waarin Mozes aan de Here God vraagt dat Hij zelf met het volk Israël meegaat. In het juninummer van Onze Jonge Meisjes staat een kort verslag van de vergadering. Men vindt het niet wenselijk nu al een Vrouwenbond op te richten; de tijd is er nog niet rijp voor; wel kunnen er studieclubs komen. 'De Ned. chr. vrouw is nog te weinig belangstellend in en te weinig op de hoogte van deze kwesties.' Waar dit initiatief in de literatuur genoemd wordt, ontbreekt de naam van H.W.S. 43

Tenslotte

Na alles wat op grond van haar publicaties en andere stukken over de activiteiten van H.W.S. te achterhalen valt, blijft het toch moeilijk een antwoord te geven op de vraag wie zij als persoon is geweest. Binnen de familie was zij een uitgesproken middelpunt, maar het lijkt er op dat zij daarbuiten sterk haar eigen weg is gegaan. We zouden graag meer willen weten welke contacten zij heeft gehad en onderhouden. We weten nauwelijks iets over haar sociale netwerk, zowel in Tiel als landelijk. Met wie ging ze om in Tiel? We hebben de indruk dat dit met een zeer beperkte kring was, waartoe de toenmalige, dikwijls liberale, regenten niet behoorden. Opmerkelijk is dat we nergens intensieve contacten met bijvoorbeeld Hendrik Pierson tegen komen, en dat terwijl de reis van Tiel naar Zetten op een namiddag te maken was. Er bestaat ook geen relatie tussen de Zettense zangbundel Vluchtheuvelzangen en haar eigen liederenbundels. 44

Duidelijk is in ieder geval, dat het christelijke geloof in het leven van H.W.S. centraal stond en dat zij met haar talenten en geldelijk vermogen gericht was op evangelisatie en geloofsopvoeding. We hebben kennis kunnen nemen van haar organisatorische gaven. Zij was in bepaald opzicht bescheiden, wilde zichzelf niet op de voorgrond plaatsen, zoals blijkt uit het voortdurend gebruik van haar initialen. Deze bescheidenheid belemmerde haar evenwel niet onmiskenbaar haar mening naar voren te brengen en vast te houden. Bestuurlijk gaf zij duidelijk aan in welke richting besluiten genomen dienden te worden. Zo laat zij de indruk na van een gelovige vrouw, die in sterke mate haar eigen weg ging, maar die tegelijk ongelooflijk veel gedaan heeft en voor velen van betekenis is geweest. De onbekende H.W.S. verdient het daarom bekend te blijven.


1. Veel gegevens in dit artikel zijn ontleend aan P.L.J. Wapenaar. H.W.S. Een Tiels voorbeeld van dienend liefde, [Tiel 2001] = West- Betuwse Monografieën xn. Zie over haar ook het lemma in Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme 1, 356V. Ik dank dr. J. Vree, die een eerdere versie van dit artikel van commentaar voorzag.

2. Gegevens over de familie Spiering in Nederland's Patriciaat 7 (1916), 351- 353; over de familie Van Balveren: Nederland's Adelsboek 38 (1940), 101- 108; overW.E.J. baron van Balveren: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek 11, 83V.

3. Twee zusters van vaderszijde, die ook in Tiel woonden, namen de opvoeding van de kinderen op zich.

4. Onze Gids xxvii, 6 (maart 1921).

5. Vgl. P. de Vries, 'Kuisheid voor mannen. Het Réveil van prostitutiebestrijder Hendrik Pierson (1834- 1923). in' Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800 56 (juni 2002). m.n. 28-30.

6. Over de kerkelijke situatie: J. van Miert, Wars van clubgeest en partijzucht. Liberalen, natie en verzuiling, Tiel en Winschoten 1850-1920, Amsterdam 1994, 46-50. Over het evangelisatiewerk van de in 1853 opgerichte orthodoxe N.E.P.V. en m.n. dat van Van Kooij: G.J.Mink, Op het tweede plan. Evangelisten in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw, Leiden 1995, 147-150, 213, en P.L.J. Wapenaar, 'F. van Kooij, evangelist te Tiel', in: 'De Drie Steden', regionaalhistorisch tijdschrift voor het Rivierenland XXIII, 1 (2002), 15-22.

7. Van Miert, Wars van clubgeest, 140-144. Zie voor D. Plooij, die in 1926 hoogleraar werd aan de Universiteit van Amsterdam: BLGNP v, 405-407. Zijn schoonvader E.B. Gunning was in de jaren 1900-1905 lid van de hervormde synode en tevens 'president van jaren' van deze vergadering; M.J.A. de Vrijer, Gunning tragicus. Prof. dr. J.H. Gunning jr. in den kring zijner broeders, Den Haag 1946, 203v.

8. Van Miert, Wars van clubgeest, 51-53.

9. Zie over Hendrik Pierson o.a. het in noot 5 genoemde artikel van P. de Vries.

10. F. van Kooij wilde liever een afdeling van de in 1890 gestichte Vereeniging voor Christelijk Volksonderwijs oprichten, om zodoende een hervormde school te kunnen stichten.

11. Citaat bij Wapenaar, H.W.S., 29.

12. Een (niet volledig) overzicht van titels op naam van H.W.S. geeft 98 titels van eigen publicaties en 39 van vertalingen; Wapenaar, H.W.S., 113-123. Onduidelijk is tot dusverre of alle uitgaven geheel voor rekening van de uitgevers verschenen of dat H.W.S. op bepaalde titels toelegde.

13. Vgl. ook De Vries, Kuisheid voor mannen.

14. Waarschijnlijk waren in 1909 binnen de Union en de N.M.B. enkele zaken aan de orde waarmee H.W.S. zich niet kon verenigen; bovendien liet haar gezondheid het niet meer toe om veel te reizen en te vergaderen; zie Wapenaar, H.W.S., 54V.

15. Zo geeft J. van Riemsdijk-van der Leeuw het weer tijdens de ledenvergadering van de Vereeniging Zusterhulp op 3 maart 1905 te Amsterdam; Onze Jonge Meisjes XI, 7 (april 1905).

16. Citaat bij Wapenaar, H.W.S., 53. H.W.S. nam ook het tekort van de bondsdag van 1906 (f 51, 76, oftewel 37% van de totale kosten) voor haar rekening.

17- Vijftig jaar Vrouwenwerk, 1882-1932, Amsterdam 1932, 52 .

18. Honderd jaar C.J.M.V. 1853-1953, Amsterdam 1953, 29.

19. De N.M.B., sinds 1922 de Christen Jonge Vrouwenbond, die in 1934 de naam Nederlandsch Verbond van Christen Jonge Vrouwen en Meisjesverenigingen, en in 1947 de naam Meisjesverbond CJVF kreeg, ging in 1958 met het C.J.M.V. (Christelijk Jonge Mannen Verbond) op in het Christelijke Jongeren Verbond, sinds 1995 Christelijk Jongeren Verbond - Nederland genaamd. YMCA-

20. Verslag algemene ledenvergadering van de 'Vereeniging Zusterhulp'op 17 maart 1909 te Amsterdam.

21. Wapenaar, H.W. S„ 81.

22. Onze Jonge Meisjes xn, 12 (sept. 1897). De jaargangen van het blad Onze Jonge Meisjes zijn te vinden in het Internationale Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (IIAV) te Amsterdam.

23 0nze Jonge Meisjes XVI 7 (april 191o).

24. Onze Jonge Meisjes v, 5 (febr. 1899).

25. Onze Jonge Meisjes iv, 2 (nov. 1897).

26. Onze Jonge Meisjes iv, 2 (nov. 1897).

27. Zie over deze tentoonstelling: Maria Grever, Berteke Waaldijk, Feministische openbaarheid: de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898, Amsterdam 1998.

28. Onze Jonge Meisjes iv, 2 (nov. 1897).

29. Onze Jonge Meisjes v, 4 Oan. 1899).

30. Zie voor de door zijn evangelisatie- en publicatiearbeid bekende theoloog dr. J.H. Gunning J.Hz.: BLGNP m, 156-159.

31. Onze Jonge Meisjes 111, 10 (juli 1897).

32. Onze Jonge Meisjes 111, 11 (aug. 1897).

33. Onze Jonge Meisjes ïv, 12 (sept. 1898).

34. Zie voor de schrijfster M.G. Bakhoven-Michels (1869-1942) o.a. H.J. van de Streek 'De christenvrouwen (1880-1940): liefdadigheid, vrouwenbeweging en politiek', in: J. de Bruijn (red.), Een land nog niet in kaart gebracht. Aspecten van het protestants-christelijk leven in Nederland in de jaren 1880-1940, Amsterdam 1987, m.n..224-226, 228.

35. Onze Jonge Meisjes v, 1 (okt. 1898). Zie voor de feministe en schrijfster Cécile Goekoop-de Jong van Beek en Donk: Biografisch Woordenboek van Nederland v, 237-239; voor de feministe Wilhelmina Drucker (Lensing): BWN11, 348-350. Het is niet duidelijk wie Tante Jo' was.

36. Onze Jonge Meisjes v, 6 (maart 1899).

37. Onze Jonge Meisjes iv, 10 (juli 1898).

38. Onze Jonge Meisjes xi, 3 (dec. 1904).

39. Onze Jonge Meisjes xn, 4 (jan. 1906).

40. Mej. S. Vriesema was uit Friesland afkomstig en woonde bij een oom en tante in Tiel. Zij was even oud als H.W.S. en zal een goede verhouding met haar gehad hebben. Uit het verslag van de Bondsdag van de N.M.B. op 14 juni 1911 te Velp maken we op dat mej. Vriesema in een lange brief geprotesteerd heeft tegen het uittreden van H.W.S. als hoofdredactrice van het blad Onze Jonge Meisjes. Mevr. Riemsdijk legde toen uit dat zowel de Union als de redactie alles geprobeerd hadden om H.W.S. te behouden; vgl. Wapenaar, H.W.S., 50, 66, 86.

41. Van de Streek, Christenvrouwen, 224-230.

42. Onze Jonge Meisjes xi, 6 (maart 1905). Het initiatief wordt ook vermeld in: Agnes Amelink, De Gereformeerden, Amsterdam 2001, 98..

43. Onze Jonge Meisjes xt, 9 (juni 1905). Zowel Van de Streek als Amelink vermelden de naam van H.W.S. niet.

44. Zie over de genoemde bundels de bijdrage van Wim Kloppenburg in deze aflevering van DNK.

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2003

DNK | 56 Pagina's

H.W. SPIERING: EEN BEKENDE EN ONBEKENDE VROUW  UIT TIEL

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2003

DNK | 56 Pagina's