Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TER OVERWEGING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TER OVERWEGING

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

mr. J. Cordia, Mag ik die meneer een ezel noemen? Verhalen over alledaags recht en onrecht. Uitg. Plateau, Barneveld 1999.80 blz. f 19,75.

Een bundeling van een aantal anekdotes die eerder te vinden waren in het Nederlands Dagblad. Ze zijn er niet alleen ter vermaak, maar ook ter lering. Zo wordt men op ludieke wijze geattendeerd op een herkenningsteken van je (gestolen) fiets, regelingen rond overlijden, afspraken rond reparaties enz. Handige tips om problemen te voorkomen of, indien echt nodig, op te lossen.

ds. J.H. Velema, Geloofsbeleving. Vragen over geloof en geloofszekerheid. Uitg. Groen, Heerenveen 2000. 87 blz. f 22,50.

Een uitwerking van een aantal vragen die behandeld zijn in de EO-radio-rubriek ‘Vragen naar de weg’; ze zijn thematisch samengebracht (zie de ondertitel). O.a. komen aan de orde: droefheid naar God, vreugde in God, verzekerd en onverzekerd geloof, avondmaalsgang, mystiek en bevinding, doorbrekend Geesteswerk, Christus leeft in mij. De antwoorden op de vragen getuigen van grote belezenheid, Schriftkennis en ervaring in het omgaan met geestelijke vragen in ‘onze kringen’.

drs. B. Oosterom, Kernteksten uit de gelijkenissen. Serie Schriftwerk. Uitg. De Groot, Goudriaan-Kampen 2000. 96 blz. f 14,90.

De serie ‘Kernteksten’ zal zeker onder onze predikanten ruimschoots bekend zijn. Drs. Oosterom — die eerder over 1 Johannes schreef — maakte een deeltje gereed, waarin de gelijkenissen uit Matt. 13 worden besproken. Hij heeft heel zorgvuldig naar de Schrift geluisterd, en is voortdurend op zijn hoede om niet in de bekende valkuil te trappen, namelijk het meer uit de beelden halen dan er door de Heiland ingelegd is. Ik vermeld uit de zeven hoofdstukken apart die over vers 44 enerzijds en 45v anderzijds: ik was erg blij met de heldere uitleg die aantoont wat helaas vaak over het hoofd is gezien, namelijk dat het in die twee over verschillende zaken gaat; in vers 44 is de schat het Koninkrijk, in vers 45v is de parel de zondaar die door God (de koopman) gevonden wordt.

J.M. Vermeulen, Het treffelijkste werk. Uit het leven van ds. C. Smits. Uitg. De Groot, Goudriaan-Kampen 2000. 304 blz. f 47,25.

Dit is het zesde deel in een serie waarbij levensverhalen van predikanten van de Oud Gereformeerde Gemeenten verschijnen. Het bijzondere aan dit deel is dat het hier een predikant betreft die voor zijn toetreding tot deze gemeenten lange tijd predikant was binnen de Chr. Geref. Kerken; hij heeft in een deel van onze kerken een duidelijk spoor getrokken, waarbij met name de gemeente Sliedrecht-Bethel genoemd moet worden, waar hij tot drie keer toe predikant was.

Daarbij trok ds. Smits veel door het land (hij preekte vaak 5 tot 6 keer per week) en door de wereld (vaak was hij in Amerika, ook als predikant van een gemeente). In het boek wordt zijn prediking getypeerd als ‘afsnijdend’; van beloftenprediking moest hij naar eigen zeggen niets hebben. Niet altijd was zijn spreken op de kansel ingetogen; soms, zo blijkt uit de voorbeelden, werd de preekstoel een steekstoel (blz. 160 bijv.). De kerkelijke vergaderingen hebben (zeker in onze kerken) wel wat met hem te stellen gehad; het de hand lichten met onze kerkordelijke bepalingen blijkt niet slechts van déze tijd te zijn. Maar het kan verkeren: op blz. 209v lezen we dat hij, inmiddels Oud Gereformeerd geworden, waarschuwt tegen ‘allerlei slag van voorgangers, waarvoor zijn kerken een ‘jachtterrein zijn’. Niettemin: een kind Gods dat op zijn eigen wijze in Gods dienst stond.

A. van de Beek, Van Verlichting tot Verduistering? Theologen vanaf 1800. Uitg. Callenbach, Nijkerk. 157 blz. f 29,90.

Dit boek biedt een overzicht van de theologie van de laatste eeuwen, in de vorm van portretten van belangrijke theologen. De titel is zonder meer een vondst: hij markeert niet alleen de periode die beschreven wordt (van de nadagen van de Verlichting tot aan de tijd van de godsverduistering), maar geeft óók aan wat het thema is, dat de schrijver — sinds kort hoogleraar aan de Vrije Universiteit — in de theologiegeschiedenis van de laatste eeuwen aan de orde ziet. Heeft het zelfbewuste denken van de Verlichting de huidige situatie, die wel getypeerd wordt als een periode van godsverduistering, zelf opgeroepen?

Anders dan anderen, die vóór hem een dergelijk overzicht van de geschiedenis van de theologie het licht deden zien, kiest Van de Beek niet voor een bepaalde eigen(tijdse) invalshoek, van waaruit hij de geschiedenis bekijkt, maar wil hij de theologen in hun eigen context tot hun recht laten komen.

Het boek is compact geschreven en kan zijn diensten bewijzen voor een eerste introductie, maar ik kan me indenken dat er ook het nodige langs degenen, die het daarvoor gebruiken, zal heen gaan. Van de Beek eindigt zijn boek evenwel met de goede suggestie om ook kennis te nemen van overzichten van anderen, en vooral ook om de theologen over wie het in dit boek ging zelf te lezen.

K. Berger, Zit de duivel achter alle kwaad? Uitg. Kok, Kampen 2000. 252 blz. f 39,90.

Van Klaus Berger, hoogleraar Nieuwe Testament in Heidelberg, verschijnen aan de lopende band (in Duitsland nog veel meer dan in ons land!) boeken, waarin hij wezenlijke thema’s aansnijdt. Ik lees hem graag: hij haalt successievelijk heel wat ingeroeste vanzelfsprekendheden van de moderne bijbelwetenschap onderuit. Daarin ligt zijn kracht, en — helaas — niet zozeer in de heldere doordenking en uiteenzetting van hoe het nu wel zit. Dat hangt er ook mee samen, dat de meeste boeken van zijn hand aan het euvel ‘lijden’, dat ze zijn opgebouwd uit van elkaar los staande gedeelten, waardoor de grote samenhang onduidelijk blijft. Hier is dat wat minder het geval.

Het is goed dat Berger aandacht vraagt voor de werkelijkheid van de macht van de boze, en het boek bevat veel waardevolle passages, waarin hij gedeelten uit het Nieuwe Testament — soms verrassend — uitlegt. Hij beperkt zich ook in dit boek niet tot uitleg, maar stelt zich ten doel een lijn te laten zien in het spreken van het Nieuwe Testament over de duivel. Dat leidt tot uitspraken en stellingen, die op zijn minst aanvechtbaar genoemd kunnen worden. Ik denk aan zijn gedachte, dat God in de verzoening liefde voor recht laat gelden, en ook dat het Nieuwe Testament de Heilige Geest op een lijn stelt met de goede tegenover de kwade engelen. Wie kritisch leest kan wijzer worden van dit boek!

J. Douma, Grondslagen. Christelijke ethiek. Uitg. Kok, Kampen 1999. 413 blz. f 59,-.

De emeritus-hoogleraar ethiek van de (vrijgemaakte) theologische universiteit te Kampen laat met dit boek de tweede publicatie in de serie Christelijke ethiek het licht zien. In deze serie gaat het om christelijk-ethische bezinning over de vijf relaties, waarin de mens leeft (355vv). Het zesde en laatste deel — over medische ethiek — is al verschenen, maar nu is daar het eerste — fundamentele — deel. Het is — om te beginnen — een felicitatie waard, als je na je emeritaat nog de kracht en de gezondheid hebt om de oogst van vele jaren studeren en doceren binnen te halen (en als dat dan ook nog eens in het Duits vertaald wordt)!

Dit deel heeft niet voor niets de titel: Grondslagen. Het gaat om de fundamentele vragen van de christelijke ethiek. Die benaming staat onder kritiek, maar Douma komt er — m.i. terecht — voor op, dat er een eigen christelijke ethiek is, die niet een vorm is van groepsmoraal, maar haar bestaansrecht publiekelijk verantwoordt op basis van zakelijke, wetenschappelijke argumentatie.

Douma heeft daartoe gekozen voor een opzet, waarin hij heen en weer gaat tussen het algemene en het specifiek-christelijke. Zo is zijn inzet bij de vraag wat kenmerkend is voor ethiek in het algemeen, om vervolgens te vragen wat kenmerkend is voor een christelijke ethiek. Die benadering is boeiend, maar ook een waagstuk. Zij heeft als sterke kant, dat je de discussie met vakgenoten, die andere uitgangspunten hanteren, bewust zoekt en aangaat. Er is echter ook een keerzijde, nl. dat de onbekommerde ontvouwing van het eigen standpunt enigszins gehinderd kan worden; de aansluiting bij moderne vraagstellingen kan ook het lezen van de Schrift gaan bepalen. Nee, er is bij Douma in geen enkel opzicht sprake van een aanpassing van inzichten aan wat nog acceptabel zou zijn voor de mens van vandaag, maar op enkele punten vroeg ik me af of het niet goed was geweest wat onbekommerder fundamentele schriftgegevens, die haaks staan op het moderne denken, zoals de belijdenis van de onvrijheid van de wil en de verduistering van het verstand, midden in de discussies van vandaag neer te zetten.

Deze vragen nemen echter allerminst weg, dat we hier te maken hebben met een stevig, goed doordacht en up to date ethisch handboek, dat een waardevolle bijdrage aan de bezinning op de ‘grondslagen’ van de ethiek is.

M. den Duik, Een huis naast de synagoge. Herlezing van de brief aan Timotheüs met het oog op de gemeente. Uitg. Meinema, Zoetermeer 2000. 287 blz. f 39,90.

De Leidse hoogleraar praktische theologie heeft de laatste jaren enkele boeken het licht laten zien, waarin hij de bijbel leest met het oog op praktisch-theologische vraagstellingen. Dat is zonder meer een voortreffelijke aanpak, vooral omdat men zich in dit vakgebied vandaag met name oriënteert op sociale wetenschappen.

In dit boek bouwt hij zijn betoog op aan de hand van vooral de eerste brief aan Timotheüs. Anders dan veelal gebruikelijk ziet hij die niet als blijk van verstarring en institutionalisering van ‘de oorspronkelijke levendigheid onder beslag van de Heilige Geest’, als vervalsverschijnsel dus, maar als inspirerende handleiding voor gemeenteopbouw, voor leiderschap in de gemeente van Christus.

Stimulerend is ook de wijze waarop Den Duik de liturgische inzichten — formulieren — van Marten Micron, zoals die gepractiseerd werden in de gereformeerde vluchtelingengemeente in Londen, leest en vruchtbaar maakt.

De titel is een vondst: in Corinthe betrekt Paulus, als hij uit de synagoge gezet is, een ‘huis naast de synagoge’ (Hand. 18,7). Het is goed, dat de kerk dat opnieuw leert beseffen: dat ze in Israel geworteld is, en zich niet van de synagoge mag verwijderen. Maar — ging het in dat ‘huis naast de synagoge’ slechts om Tora-onderwijs (75)? Is het nieuwe van Christus een levensstijl, en ligt het zwaartepunt dan toch bij ons, die het in praktijk moeten brengen (vgl. blz. 90)? Waar is de verzoening in het kruis in dit boek (vgl. blz. 151)? En: Was de tempel het symbool van het ‘Zelf’ van het joodse volk (25)? Daarover zou ik met de auteur wel door willen spreken, nadat ik hem eerst bedankt heb voor het vele stimulerende dat hij biedt.

Dirk van Keulen, Bibliografie G.C. Berkoüwer. Uitg. Kok, Kampen 2000. 360 blz. f 70,-.

In noeste monnikenarbeid heeft de heer D.S. van Keulen een bibliografie van prof. dr G.C. Berkoüwer (1903–1996) samengesteld, waarbij hij kon voortbouwen op werk, dat anderen voor hem gedaan hadden. Het is een imposant boek, dat nog eens laat zien welk een onvoorstelbare productiviteit Berkouwer aan de dag heeft gelegd. Na te slaan is er veel — te lezen minder. Maar het boek bevat wèl de toespraak, die Berkoüwer op een bijeenkomst aan de VU ter gelegenheid van zijn negentigste verjaardag hield. Daaruit spreekt dankbaarheid, verwondering en besef van genade te leven. Het is goed, als een mens — en zeker ook een theoloog — dat overhoudt en aan een volgende generatie nalaat…

H.M. Kuitert, Over religie. Aan de liefhebbers onder haar beoefenaars. Uitg. Ten Have, Baarn 2000. 314 blz. f 44,90.

In dit nieuwste boek van Kuitert is op een bepaalde manier heel zijn ontwikkelingsgang terug te vinden, vanaf zijn proefschrift over De mensvormigheid Gods. Zijn eerste wetenschappelijke publicatie blijkt bepalend voor zijn ontwikkelingsgang: God is tot ons gekomen in de gestalte van de geloofskennis van Israël, en het kan niet zo zijn dat we ons vandaag nog daarop oriënteren — een mens van deze tijd weet zoveel meer, en hij weet ook op een andere manier. Van daar uit kun je hem zijn weg zien gaan tot in dit boek, waarin ook het laatste wat hij nog overhield aan persoonlijk Godsgeloof bezwijkt onder de toets van zijn kritiek. Citeerde hij tot voor kort nog met kennelijke voorliefde een psalmregel, dat wie God aanroept in de nood, zijn gunst oneindig groot vindt, nu laat hij ook de gedachte vallen, dat God echt hoort en ingrijpt.

Het boek gaat over religie, wat niet helemaal hetzelfde is als godsdienst. Als je het over ‘godsdienst’ hebt heeft de ‘religie’ — een basisbesef van totaal afhankelijk en zo aangesproken te zijn — al een invulling gekregen. Nu is religie mooi, vindt Kuitert, maar hij signaleert het probleem dat de mensen vandaag van gekkigheid niet meer weten wat ze allemaal geloven. Niet alles kan er echter volgens hem mee door, en daarom stelt hij zich in dit boek ten doel enige schifting aan te brengen. Basisvoorwaarde voor religie die ermee door kan is dat er een ‘buiten’ moet zijn, waarop het geloof zich richt. Dat ‘buiten’ kan — zagen we al — niet zijn, dat God ingrijpt als je Hem erbij roept — daarom moet het geloof in een persoonlijke God ook herzien worden. Rest alleen: ons toe te vertrouwen aan de werkelijkheid waarin wij leven, en daarbij gehoor te geven aan het appel van mensen die behoefte aan ons hebben. Dat is religie die de toets der kritiek kan doorstaan.

Het betoog is — zoals gebruikelijk bij Kuitert — in grote lijnen helder, maar hij is er een meester in fundamentele keuzes, die hij maakt, te verdoezelen. Hij zegt in elk geval op beslissende punten niet in alle kwetsbaarheid, dat zijn uitgangspunten ook persoonlijke keuzes zijn, en daarom niet tot absolute norm verheven mogen worden. Die uitgangspunten blijven versluierd, en eveneens blijft op diverse punten de erkenning uit, dat je ook bij de door hem gekozen uitgangspunten nog heel ergens anders kunt uitkomen.

Een knap denker als Kuitert ontegenzeggelijk is zou toch tot het besef moeten komen, dat de grenzen waar hij nu op stuit, aanleiding vormen om zich af te vragen of zijn eigen uitgangspunten wel juist zijn. In Kuiterts argumentatie valt te waarderen, dat hij eraan vasthoudt, dat als we over God spreken zonder dat we het over een ‘buiten’ hebben, we slechts op verhoogde toon over onszelf spreken. Maar het ‘buiten’ dat hij overhoudt, is slechts de vaak verbijsterende werkelijkheid van het leven, die twee gezichten heeft… Is het echter niet een diepe en echte ervaring van vele mensen, dat zij in de verschrikkelijkste omstandigheden God overhielden, en ook wisten dat wie Hem aanroept in de nood, zijn gunst oneindig groot vindt? Daar staat niet: ‘het kwam allemaal goed. Er staat: ‘ze vinden zijn gunst oneindig groot’.

Dat Kuitert dat niet meer meent te kunnen zeggen, hangt samen met zijn vooronderstelling, dat alles hier-en-nu moet kloppen. Dan loop je inderdaad vast, en je houdt geen God over — die de dood zal tenietdoen en alle tranen van de ogen afwissen. Maar — waarom zou Kuitert niet alsnog kritisch worden ten aanzien van wat hij voor ontwijfelbaar houdt — de uitgangspunten van het op rationaliteit gebaseerde menselijke kenvermogen — en opnieuw beginnen bij God, die in het ‘buiten’ van zijn Woord ons aanspreekt, troost en diepe zekerheid schenkt?

A. Noordegraaf, Jezus Christus en de minsten van zijn broeders. Uitg. Willem de Zwijgerstichting 99/2, Apeldoorn 1999. f 9,50 (bij donatie van minimaal f 12,50 ontvangt men twee brochures per jaar).

Deze brochure uit de bekende Willem de Zwijgerreeks bevat allereerst een grondige uitleg van Mattheus 25:31–46: Jezus’ prediking van het laatste oordeel, met aandacht voor de veelheid van opvattingen over dit gedeelte. Bij dit waardevolle exegetische hoofdstuk blijft het echter niet. Dr Noordegraaf, van origine nieuw-testamenticus, maar jarenlang docent aan de Universiteit Utrecht in o.a. diaconaat, trekt de lijnen ook door naar wat dat vandaag betekent voor het diaconaat: hon-gerigen voeden, zieken bezoeken, zorg voor gevangenen etc. Kortom: een zeer stimulerend boekje, dat op (een) diaconale bezinningsvergadering(en) goede diensten kan bewijzen.

H.J. Selderhuis, God in het midden. Calvijns theologie van de Psalmen. Kok, Kampen 2000. 320 blz. geb. f 59,90.

In dit voornaam uitgegeven boek biedt de Apeldoornse kerkhistoricus ons een overzicht van de ‘theologie’ van Calvijns Commentaar op de Psalmen. Het gaat hem letterlijk om de theo-logie: hoe Calvijn over God spreekt. Daarmee beoogt hij niet maar een aardige aanvulling van het beeld van de reformator, dat we het meest puur en handzaam in de Institutie zouden hebben, maar niet minder dan het zoeken van een nieuwe toegang tot Calvijn. De laatste jaren is in het Calvijnon-derzoek de overtuiging gegroeid, dat de Institutie vanuit de commentaren gelezen moet worden, en niet andersom. In dat onderzoek vormt de Psalmencommentaar een leemte, en dat is des te merkwaardiger, omdat ‘Calvijns theologie van de Psalmen de spiritualiteit van het calvinisme gestempeld heeft’ (20).

In de rede, waarmee dr Selderhuis zijn hoogleraarsambt in 1997 aanvaardde en die bewerkt en uitgebreid in dit boek is opgenomen, heeft hij betoogd, dat we over de mens en de gelovige Calvijn veel meer weten dan men lang heeft gedacht. Calvijn las de Psalmen vanuit zijn eigen situatie en vereenzelvigde zich met bijbelse figuren — vooral David. Zijn bestaansonzekerheid, zijn moeten vluchten — hij vond het allemaal in David terug. Dat tijdbetrokkene heeft Calvijns theologie meer gestempeld dan in het onderzoek lange tijd is gehonoreerd.

In dit boek vinden we dus het resultaat van Selderhuis’ lezen van Calvijns Psalmencommentaar, onder een bepaald gezichtspunt: hoe de reformator over God sprak. Het zou te ver voeren daar iets uit door te geven. Slechts een vraag: Calvijn leefde in de tijd, waarin het oude wereldbeeld wankelde. Elke ontdekking van orde en wetmatigheid in het heelal betekende voor Calvijn, datje daaruit moed kon vatten voor de vaak — ook door hem zelf! — als chaotisch ervaren aardse werkelijkheid (78). In dat opzicht is het huidige wereldbeeld weer heel anders… Hoe lees je Calvijn dan vandaag, vanuit het huidige wereldbeeld? Op die vraag zal prof. Selderhuis stellig in de toekomst ingaan, als hij vanuit de Psalmencommentaar teruggaat naar de Institutie, en het hier geboden materiaal systematisch ordent en doordenkt. Het kan heel boeiend worden, als we op deze wijze een nieuwe toegang tot Calvijn vinden…

Om het levende Woord. Bijbels-theologische en dogmatische serie, Deel 9, Uitg. Kok, Kampen 2000. 160 blz. f 29,90.

Dit tijdschrift wordt uitgegeven door een groep theologen, die als student of docent verbonden zijn aan de theologische faculteit van de Universiteit van Amsterdam. Ze laten zich inspireren door K.H. Miskotte (1894–1976) en F.H. Breukelman (1916-1993), die beiden belangrijk, baanbrekend werk hebben gedaan op het gebied van de bijbelse theologie. Dit nummer is geheel gewijd aan bijbelvertaalvragen. Het opent met een artikel van Breukelman, dat bijna vijftig jaar geleden verscheen, en waarin deze fundamentele kritiek uitoefende op de vertaling van het NBG. Daarin ging het Breukelman erom aandacht te vragen voor de eigen betekenis van de bijbelse grondwoorden, die in een vertaling zo goed mogelijk bewaard dient te worden. Vandaar dat in dit nummer een aantal stevige noten gekraakt wordt, waar het gaat om de nieuwe vertaling, die thans in de maak is.

G.H. ter Schegget, De menslievendheid van God. Gedachten over de verzoening, Uitg.Ten Have, Baarn 1999. 158 blz. f 27,90.

Met dit boek levert de Leidse hervormde emeritus-hoogleraar ethiek een bijdrage aan discussie over de verzoening, zoals die is opgelaaid na het geruchtmakende boek van prof. Den Heyer. Het is een sympathiek geschreven boek, dat het vertrekpunt niet heeft in wat we vandaag nog ‘kunnen geloven’, maar in een luisteren naar de Schrift en een gesprek met de traditie. Dat doet weldadig aan. De middeleeuwse theoloog Anselmus, die Den Heyer niet meer kon ontroeren of inspireren, wordt hier serieus genomen. Ter Scheggets benadering kan men wellicht als ‘ethisch’ karakteriseren: in het eind winnen de ‘zachte krachten’ (22v). Haast onvermijdelijk is de keerzijde, dat zij, die daar niet aan willen, erbuiten staan (36). Dat zal Ter Schegget niet bedoelen, maar of hij eraan ontkomt? Precies daar echter reikt Romeinen 5 verder: dat God in Christus ons met Zich verzoend heeft, toen wij nog vijanden waren. Met minder dan die kracht kunnen we niet toe. Over Romeinen 5 gesproken — als Paulus daar de dood de bezoldiging van de zonde noemt, denkt hij m.i niet ‘aan alles wat in zijn dagen in naam van de Pax Romana aan geweld en misdaad gebeurt’ (52). Hoe zou hij dan in dezelfde adem Romeinen 13 kunnen schrijven? Nee, hij denkt wel degelijk aan de heerschappij van de zonde, die allesbeheersend is en onontwijkbaar, zodat we buiten Christus niet anders dan oordeel te wachten hebben. Merkwaardig is ook de uitleg van Marcus 2,1–12: is het ‘belangrijkste van dit verhaal’ echt, ‘dat mensen het recht hebben elkaar vergeving te schenken’? Hier wordt uit het oog verloren, dat Gods vergeven in Christus van een andere orde is, en dat de Schriftgeleerden gelijk hebben als ze vragen of niet God alleen kan vergeven.

Het is goed, dat Ter Schegget de bijbel tegen de achtergrond van de context van ontstaan leest, maar het moet niet zo zijn, dat het ten koste gaat van de diepte en het alles overstijgende van de verzoening in Christus.

Hans Visser, Creativiteit, wegwijzing en dienstverlening: de rol van de kerk in de postindustriële stad, (Mission nr. 26). Uitg. Boekencentrum, Zoetermeer 1999. 340 blz. f 52,50.

Dit boek is het proefschrift van een van de bekendste predikanten van ons land: de Rotterdamse ds Hans Visser, bekend van de Pauluskerk en Perron 0, verdedigd aan de theologische faculteit van de Universiteit Utrecht. Het thema is de ‘de rol van de kerk in de postindustriële stad’. Dr Visser heeft de nodige literatuur over de stad — en de ontwikkeling ervan vanaf de oudheid tot vandaag toe — doorgeploegd. Zijn overzichten zijn interessant om te lezen, en bieden heel wat informatie. Hij heeft de literatuur gelezen en samengevat, en dat biedt hij hier. Wat evenwel ontbreekt is een betoog, waarin wordt geargumenteerd, hetgeen voor een wetenschappelijk onderzoek toch onontbeerlijk is.

Theologisch is het uiterst oppervlakkig. Visser oriënteert zich op een combinatie van de Amerikaanse procestheologie met gedachten van Van Ruler. Dat levert dan zinnen op als: ‘De identiteit van de kerkelijke gemeenschap is de door God gegeven thora als mogelijkheid om de overlevingskansen voor de mensheid op aarde te realiseren. Deze thora is vervuld in het leven van de Jezus met wie de door God gewenste orde in deze wereld aanbrak.’ (260) Ik zou het er niet graag mee doen.

Intussen mag de presentie van de kerk in de postindustriële stad ons wel terdege een zorg zijn. Gerechtvaardigde kritiek op dit boek ontslaat ons niet van de opdracht ons daarop te bezinnen!

H. Wiersinga, Op ooghoogte. Portret van een postmodern geloof. Uitg. Meinema, Zoetermeer 2000. 271 blz. f 39,50.

Dr Wiersinga wil met dit boek in alle kwetsbaarheid aangeven hoe een postmoderne manier van geloven eruit zou kunnen zien. Hij schildert daartoe eerst wat de postmoderniteit inhoudt, nl. dat de eenzijdige nadruk op de rede en het denken — met onderbelichting van het gevoel — zoals kenmerkend voor de Verlichting plaats maakt voor ‘terugkeer van de betovering, van dromen en alternatieven’ (26). In de postmoderne filosofie is er geen terugkeer naar de oude metafysica, maar wel aandacht voor wat ‘deze platvloerse wereld’ overstijgt, het gaat om ‘een scherper zicht op gewone voorvallen’ (60). Voor Wiersinga ‘Overweegt het goede in het postmodernisme: de relativering die ruimte schept en de aandacht voor het andere (voor de ander)’(100). Hij is allergisch ‘voor dogmatische constructies en systemen van geloofsleer’ (144), en eindigt met de bekentenis, dat hij ‘agnost’ is met betrekking tot Gods ‘reëel bestaan; en daarmee ook met betrekking tot zijn reële wereldregering.’(247) God is slechts een metafoor voor liefde.

Het is een triest boek, dat niet zozeer intellectueel weerlegd kan worden — die benadering wordt immers afgewezen -, maar slechts beantwoord kan worden door de kracht van een levend geloven en belijden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 2001

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

TER OVERWEGING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 2001

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's