Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een schrik en een troost II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een schrik en een troost II

De ogen des Heeren zijn in alle plaatsen, beschouwende de kwaden en de goeden. Spreuken 15 : 3

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Adam werd door God opgezocht in Zijn eeuwige liefde, en op grond van het bloed van Christus gerechtvaardigd en bekleed, zodat hij niet langer meer naakt was voor God, alsook zijn vrouw.

Maar Kaïn ging weg van het aangezicht des Heeren, en al bouwde hij een stad om zijn consciëntie te stillen, hij kon God niet wegkrijgen. Wij kunnen vloeken en zweren, maar God blijft God. Wat zal dat toch eenmaal in de hel zijn!

Nooit onder God te kunnen vallen, en toch zijn knieën te moeten buigen. God zal in Zijn eeuwig recht Zich wreken, en de zondaar zal zijn tanden knersen. Neen, in de hel zal er geen gebed meer opgaan, maar daar zal de arme mens eeuwig God vloeken en lasteren vanwege de pijn en de smarten.

Daarbij zal hij de duivel en zichzelf eeuwig vervloeken, onder de ondragelijke last van Gods toom, die branden zal als een vuur. De goddelozen zullen zichzelf maar ook elkander in het aangezicht vliegen, om eeuwig elkander te veroordelen. Daar zal God afrekenen en nooit enige verademing meer gevonden worden. Daar is geen druppel water meer tot verkoeling van onze tong. Wij zouden het wel willen uitdrukken, hoe vreselijk het zal zijn onder dat alziend oog Gods eeuwig verteerd te worden, maar och, geliefden, alle woorden ontbreken ons. Niemand, de grootste redenaar van de wereld niet, zal geen woorden kunnen vinden, en geen vergelijkingen kunnen geven wat het eenmaal zijn zal in de plaats der verdoemden. Paulus betuigde: Wij dan wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof en tot de zaligheid.

God zal eeuwig triomferen in Zijn volle majesteit en rechtvaardigheid.

O, gelukkig dat volk, en die mens, die door genade er onder vallen mag in Zijn leven, en die de toekomende toorn ontvlieden mag.. Degenen, die hier vrede met God mochten vinden in het bloed des Lams, en herstelling in de gemeenschap Gods. Voor dezulken zal de alwetendheid Gods geen schrik, maar tot vertroosting en bemoediging zijn in hun leven.

Van dezulken spreekt het laatste gedeelte van de tekst. De ogen des Heeren zijn in alle plaatsen, beschouwende de  kwaden en de goeden.

„De goeden". Wellicht zijn er onder ons die enigszins vreemd opzien van de benaming „goeden", die hier in deze tekst gebezigd wordt. Zij hebben in hun gedachten het woord, dat Ohristus eenmaal sprak  in Lucas 18 : 19, tegen die overste, die tot Hem zeide: Goede Meester! wat doende zal ik het eeuwige leven beërven. Op die aanspraak tot Christus heeft Hij toen geantwoord: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God.

Die overste beschouwde de Heere Jezus niet als Gods Zoon, maar alleen als goede meester, dus als mens, als rabbi, die zich door zijn rechtvaardigheid het eeuwige leven had waardig gemaakt. Hij zag in de Heere Jezus, de heilige, die evenals hijzelf, in eigen kracht, aan zijn zelfvolmaking arbeidde, maar het op die weg verder gebracht had dan hij, ja verder dan allen heeft gebracht, zo ver, dat zijn zaligheid vast stond. Van zo één kan en wil hij nu het geheim Ieren van het werk, dat de mate der ten leven nodige gerechtigheid vol maakt.

Men merkt alzo duidelijk, dat die overste uitging van het valse beginsel, als zou de mens zich van zichzelf het goed kunnen maken. In dat geval zou de mens naast God goed zijn, een goedheid bezitten, die zijn eigen schepping was, en in dat opzicht Gods evenknie zijn. Zulk een van zichzelf goede mens bestaat er niet, ja, kan er niet bestaan. Dat was het wat Jezus de overste wü doen gevoelen, door hem te zeggen: dat God alleen goed is. God is de Vader van Zijn eigen volmaaktheid, de Fontein van Zijn eigen goedheid. Niemand is goed van zichzelf, dan Hij. De goedheid, die in het schepsel gevonden wordt, is. niet uit dat schepsel herkomstig, maar uit Hém, werK Zijner kracht, gave Zijner genade, overdruk van Zijn goedheid; gelijk de glans van het kristal, die van het zonlicht is, dat er zich in breekt, zo is de goedheid van het schepsel een gewrocht Gods in het schepsel. Het was niet de mens, die zich tot Gods beeld verhief, maar God, die de mens naar Zijn beeld formeerde; om goed te zijn, moeten wij in God zijn, en God in ons.

Zodra Adam buiten God om, goed wilde zijn, enkel met behulp van het licht der kennis van de wet des zedelijken levens, opgevat als een onafhankelijke wet, werd hij kwaad; het kwaad is begonnen met de wil om goed te zijn buiten God om, goed naast God, inplaats van door Hem en uit Hem.

In dat kwaad was de overste, zonder het te weten, vervallen; hij wilde het zover brengen, dat hij zich Gode voorstellen kon, als één die zichzelf goed heeft gemaakt en mitsdien een eigen, in zijn eigen doen wortelend, levensrecht heeft, dat God slechts had te erkennen. Hier openbaarde zich weer: gij zult als God zijn. Maar het maakte zijn streven, ten spijt van al zijn ernst en al zijn welgemeendheid, verwerpelijk bij God.

Ook lezen wij in Psahn 14 : 3: Er is niemand, die goed doet, ook niet één. Gerekend in, en geworden uit de eerste Adam, is het op allen van toepassing, dat er niemand goed is, en vanwege de verdorvenheid, die zich over het ganse schepsel verspreid heeft, kan er ook niemand enig geestelijk goed doen.

Toch wordt hier van „goeden" gesproken. Zoals ons allen bekend kan zijn, worden Gods kinderen behalve in deze tekst ook in Psalm 125 : 4 zo genoemd. Daar is het gebed: Heere, doe de goeden wel, en degenen, die oprecht zijn in hun harten. Onder „goeden" hebben wij te verstaan niet degenen, die dus „goed" zijn in hun eigen ogen, of die door anderen zo aangemerkt worden, maar dezulken, die „goed" zijn in de ogen Gods. Niet uit en door zichzelf, maar in Christus. In Hem zijn zij volmaakt, door Hem hebben zij de verzoening met God gekregen, gewassen en gereinigd in Zijn dierbaar bloed. Door de vernieuwende genade des Heiligen Geestes, is in hun hart een lust geboren om in de paden des rechts te wandelen.

Zij zijn oprecht door God gemaakt, en vervuld met de vreze Gods. Wordt dat genadewerk in hun leven openbaar. Alle geveinsdheid en huichelarij, hoewel zij zichzelf als zodanig in hun grondslag leren kennen in Adam, verfoeien zij, en zij begeren uit kracht van het nieuwe leven in de vereniging met Christus, Gode welbehagelijk te wandelen.

Nu, voor die „goeden", is de alwetendheid Gods een vertroosting. Vreze en eerbied heeft Gods Geest in hun harten geplant voor God en voor Zijn deugden. In hun natuurstaat waren zij bang voor God, maar door genade zijn zij blij met God geworden, en bij ogenblikken verblijd, dat God alwetend is.

De ogen des Heeren zijn in alle plaatsen. God heeft ook hun plaats op de wereld van eeuwigheid bestemd; de plaats van hun geboorte, de plaats hunner woning, en waar zij hun dagen moeten doorbrengen. Sommigen moeten trekken van het één naar het ander; soms van het ene land naar het andere.

Jacob kwam in zijn oude dag zelfs nog in Egypte, in het land Gosen. Mozes kwam in Midian terecht, waar hij ook nooit op gerekend had. De godvrezende Jozef zelfs in de gevangenis, en die zeer gewenste man Daniël in de leeuwenkuil. Ja, het 'blijkt telkens maar, dat wij van gisteren zijn en niets weten. Gods kinderen bHjven hier maar gasten en vreemdelingen, totdat zij eenmaal komen in die stad, die fimdamenten heeft, welker Kimstenaar en Bouwmeester God is. Zij zullen pas thuis zijn, wanneer de Heere Jezus komt, om hen te 'brengen in het 'huis Zijns Vaders, met zijn vele woningen. En het gebed van dat volk is steeds met David in Psalm 119 : 10: Laat Uw gebon op reis mij niet ontbreken.

Maar welk een troost is het dan, dat Gods ogen zijn in alle plaatsen. Neen, dat volk zou niet kunnen in een land of op een plaats waar God hen niet zag. In het licht van des Konings aangezicht is er alleen maar leven, vrede en blijdschap door de Heilige Geest.

Grand Rapids

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 1957

De Saambinder | 4 Pagina's

Een schrik en een troost II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 1957

De Saambinder | 4 Pagina's