Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Heer B. K. te Z.,

Naar aanleiding van mijn antwoord per brief van 18 oktober hebt u mij een vraag gesteld. In dat antwoord heb ik geschreven dat Luther in de leer van het Heilig Avondmaal heeft gedwaald. U hebt dit vaker horen beweren, maar in Luthers geschriften hebt u die dwaling niet kunnen vinden, zelfs niet als hij over het Heilig Avondmaal handelt. Maar u gaat nog verder als u schrijft dat u geen oudvader hebt kunnen vinden, die Luther in de leer van het Heilig Avondmaal veroordeelt. Dat doen volgens uw schrijven alleen de hedendaagse schrijvers. U verwacht van mij een duidelijke uiteenzetting aangaande deze zaak en hoe men dan Mattheüs 26 : 26-28 heeft te lezen.

Allereerst zie ik me nu genoodzaakt om u aan te tonen dat het

zuiver historisch is, dat Luther in de leer van het HeiUg Avondmaal heeft gedwaald. Ik weet niet of u de „Geschiedenis der Kerkhervorming" van J.H.Merle d'Aubigné in uw bezit hebt. Hij heeft zeer veel over het leven van Luther geschreven. Als het over Luthers misvatting van de leer van het H. Avondmaal gaat, dan begint hij met erop te wijzen dat de leer van het Avondmaal in de loop der eeuwen op zeer verschillende wijze is verstaan. Dit verse nil bleef voortduren totdat in de middeleeuwen de leer der wezensverandering en de theologie der scholastieken heersend werden. Zwingli heeft deze dwaling ingezien en kwam tot de overtuiging dat het woordje „is" in de zin van „betekent" moest worden opgevat. Zwingli is daar echter ook weer te ver in gegaan. Hij is de genadewerking gaan miskennen die van het sacrament uitgaat. Luther kreeg daarbij ook veel ellende te beleven van de Wederdopers. Hun geestdrijverij deed hen de doop verwerpen en de tegenwoordigheid van Christus in het Avondmaal miskennen. Dit bracht hem ertoe om de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus in het Avondmaal te leren. Een letterlijke uitspraak van Luther is: „Evenals ijzer en vuur, twee verschillende zelfstandigheden, door het vuur in één klomp te zamen zijn gesmolten, zodat in elk deeltje van die klomp zowel ijzer als vuur gevonden wordt, alzo is ook, en veel nadrukkelijker nog, het verheerlijk lichaam van Christus in alle delen van het brood aanwezig". Luther brak wel met de Roomse leer van de transsubstantiatie, maar hield het toch bij een lichamelijke tegenwoordigheid. Hij betuigde zelfs liever met de paus het bloed alléén te ontvangen dan de wijn alléén met Zwingli. Ook heeft hij er geen kwaad in gezien om de hostie op te heffen en aan het volk te vertonen.

Duidelijke uitspraken zouden er aan te halen zijn uit Luthers geschriften, die er geen twijfel aan behoeven over te laten dat Luther werkelijk een lichamelijke tegenwoordigheid aan het Heilig Avondmaal heeft geleerd. Nu moet erkend worden dat degenen die voor Zwingli's stelling en ook die voor Luthers stelling streden, deze beide Hervormers ook wel tegen elkander in het harnas hebben gejaagd. Als later Zwingli aan Luther de hand der verzoening aanbood, weigerde Luther die te aanvaarden.

Om nog even bij de historische feiten te blijven, kan ik u ook verwijzen naar een lezenswaardige levensbeschrijving van Calvijn van E. Doumerque, hoogleraar te Montauban. Een heel hoofdstuk is door hem ook gewijd aan Calvijn en Luther. Calvijn had Luther zeer hoog staan. Er wordt nogal eens gezegd dat Calvijn gezegd moet hebben, dat al was het dat Luther hem een duivel noemde, hij hem voor een waardige dienstknecht des Heeren hield. Maar zo heeft Calvijn het niet precies gezegd. Hij heeft geschreven: „Al zou Luther hem een duivel noemen, hij bleef hem eren als een uitstekend dienstknecht Gods". In zijn Institutie heeft hij echter de consubstantiatieleer van Luther zowel als de transsubstantiatieleer van Rome weerlegd. Ook in andere geschriften heeft Calvijn Luthers leer weerlegd en heeft hij duidelijk laten weten dat hij Luther bedoelde.

In het voornaamste kwamen Luther en Calvijn echter in de leer overeen. De leer van de vrije genade hebben zij samen sterk tegen Rome verdedigd. Calvijn was het bijvoorbeeld in het bijzonder zeer goed eens met de inhoud van Luthers boek over de knechtelijke wil. De Augsburgse Confessie werd ook door hem aanvaard. Hij schreef zelfs in 1556 aan a Lasco: „Er is niets in de Augsburgse Confessie, dat niet met onze leer overeenkomt". Hoe het ook zij, Calvijn heeft tegen de wil van velen zelfs, altijd zo gunstig mogelijk over Luther geoordeeld.

Wat zal ik meer over de historie schrijven? Ik heb hier ook het „Schatboek" van Ursinus bij de hand. De opsteller van de Heidelbergse Catechismus, hoewel in de Catechismus zelf eigenlijk meer de Roomse dwaling, verworpen wordt dan dat de Lutherse dwaling aan de orde wordt gesteld in zondag 29, heeft in zijn verklaring van de Catechismus toch ook de leer van de consubstantiatie weerlegd, waarbij hij Luthers naam ook niet verzwijgt. In dat boek wordt ook de letterlijke uitspraak van Luther aangehaald, van dat het lichaam van Christus is in het brood, met het brood en onder het brood.

Nu rest me nog om met de geschriften van de oude schrijvers aan te tonen dat zij zich openlijk gesteld hebben tegen Luthers dwaling in de leer van het Heilig Avondmaal. Ik begin dan maar met de „Redelijke Godsdienst" van Wilhelmus è. Brakel. In zijn verklaring van de leer van het Heilig Avondmaal doet hij de vraag, of in het Heilig Avondmaal is een consubstantiatie. En dan geeft hij ten antwoord: „De Luthersen willen, dat wel het brood en de wijn niet veranderen in Christus' lichaam en bloed, maar brood en wijn blijven; maar zeggen, dat Christus' lichaam en bloed in, niet, onder het brood en de wijn zijn, en dat in de woorden: .dit is Mijn lichaam, het woordeke dit betekent het brood en het lichaam van Christus te zamen. Dit noemen zij consubstantiatie. Wij ontkennen dat en bewijzen het met dezelfde bewijsredenen, waarmede wij de paapse transsubstantiatie hebben wederlegd". Ik vertrouw dat u wel in het bezit van de „Redelijke Godsdienst" van Brakel zult zijn. U kunt dan zelf verder nalezen wat hij ter weerlegging heeft geschreven.

Het ontbreekt me verder niet aan oude theologische werken, waarin we op een zelfde wijze de dwaling van Luther zien weerlegd. De „Godgeleerdheid" van è. Marck is toch ook wel een beroemd werk. In het hoofdstuk waarin hij over het Heilig Avondmaal handelt, schrijft hij: „Maar de Lutheranen, die zulks nochtans in de Augsburgse Belijdenis zo klaar niet hebben uitgedrukt, drijven een consubstantiatie of medewezigheid, door welke Christus' lichaam en bloed hier zij in, met en onder de blijvende tekenen van brood en wijn, waartoe zij dan ook de overaltegenwoordigheid van Christus' mensheid hebben verzonnen".

Geachte Heer K., ik zou zo door kunnen gaan met te citeren uit de oude theologische werken en ook uit de Catechismusverklaringen van oude schrijvers en het zou u duidelijk moeten worden dat de leer van Luther wat het Heilig Avondmaal betreft door al die oude verklaarders steeds is veroordeeld. Dit is dus niet iets van de laatste tijd. Ik hoop dat u genoegen neemt met de bewijzen die ik u gegeven heb, want het zou voor de lezers ook niet aangenaam zijn als ik deze brief alleen zou gaan vullen met allerlei uitspraken van oude theologen. Maar als ik nu de oude theologen heb laten spreken, meen ik de vrijmoedigheid te mogen nemen om u en de lezers iets onder de aandacht te mogen brengen van wat in het zo zeldzaam mooie werk van ds. J.D. Barth hierover is geschreven. Ik bedoel zijn verklaring van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis. Hij schrijft in zijn verklaring van de leer van het Heilig Avondmaal allereerst, dat Luther, Zwingli en Calvijn, bij alle verschil dat er bij hen was, eenparig de mis als een vervloekte afgoderij verwierpen. En dan schrijft hij verder: „Luther, Zwingli en Calvijn verschilden aanmerkelijk inzake de leer van het H. Avondmaal, alhoewel zij mannen waren, door God verwekt om Zijn kerk te reformeren naar Zijn Woord. Mannen, die de hitte van de strijd hebben gedragen, maar ook het loon, het genadeloon op hun arbeid hebben ontvangen. Het was de Hervormer van Geneve, Calvijn, tot diepe smart, dat er inzake het H. Avondmaal zulk een verschil van gevoelen was, dat oorzaak gaf tot verwijdering, ja zelfs tot onderlinge strijd. Maar hij troostte zich, dat God Zijn knechten soms toelaat te dwalen en te twisten, om hun nederigheid te leren en behoefte aan Zijn genade te doen gevoelen. „Geen wonder is het", zegt hij, „als we letten op de grote duisternis, waarin we leefden, dat niet aanstonds alles door ons op dezelfde wijze werd ingezien. Veeleer moeten we ons verwonderen, dat we zo spoedig van zovele jammerlijke dwalingen zijn verlost". Verder wijst ds. Barth erop, dat Luther in het begin van zijn reformatorisch optreden die leer van de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus in het H. Avondmaal niet zozeer was toegedaan, maar dat het in het bijzonder door het optreden van Karlstadt was, een woelziek man, dat Luther de nadruk is gaan leggen op de lichamelijke en plaatselijke tegenwoordigheid van Christus in de tekenen van brood en wijn. En nu is het te begrijpen dat u uit Luthers woorden niet zo gemakkelijk de dwaling van de consubstantiatie kunt halen, want Luther heeft ook juist de nadruk willen laten vallen op de gemeenschap die met Christus in de bediening van het H. Avondmaal wordt ervaren. Maar hij ging daarin te ver, als hij ging zeggen dat Christus lichamelijk en plaatselijk in brood en wijn tegenwoordig is. Wat van Luther geldt, geldt ook van Zwingli, namelijk dat de afwijking zo gemakkelijk niet is te ontdekken, want Zwingli legde alle nadruk op het geloof in de bediening van het Heilig Avondmaal. De verzekering dat Christus aan het kruis voldaan heeft, zou ons in de bediening van het H. Avondmaal alleen maar gedaan worden als wij geloven. Het vieren van het Avondmaal zou dus een daad van belijdenis zijn. Een geestelijke gemeenschap zou dus door het sacrament niet middellijk worden ervaren. Calvijn heeft echter duidelijk geleerd, hoe in het H. Avondmaal een geestelijke spijs door de ziel wordt gevonden en dat niet door een wezenlijke verandering die in het H. Avondmaal zou plaatsvinden of door een lichamelijke tegenwoordigheid. Christus is dus werkelijk tegenwoordig in het H. Avondmaal, maar dan geestelijk.

Ik geef u de raad om de verklaring van ds. Barth te kopen, indien u die nog niet bezit, en om die goed te lezen, want dan kunt u ook tegelijk een duidelijke verklaring vinden, van de woorden der instelling van het H. Avondmaal, zoal^ die te vinden zijn in

Mattheüs 26:26-28. U hebt me gevraagd hoe we deze woorden dan hebben te lezen, als Luther abuis geweest is. Ik laat me er nu nog even toe verleiden om ds. Barth aan het woord te laten, want hij kan het ongetwijfeld nog beter zeggen dan dat ik dat doe. Hij schrijft dan: Wanneer Calvijn voortgaat en handelt over de aard der gemeenschap met Christus in het Heilig Avondmaal, dan houdt hij zich meer dan de andere reformatoren aan de eigen uitspraken der Schrift. Die woorden zijn niet voor niets gesproken, zegt hij, waar Christus leert dat Zijn vlees is waarlijk spijs en Zijn bloed drank, en dat niemand het leven heeft dan die Zijn vlees zal gegeten en Zijn bloed zal gedronken hebben. Het gaat bij Calvijn om de gemeenschap met Christus in Diens gehele volheid. Niet alleen de gemeenschap met Hem als zijnde God, boven alles te prijzen in der eeuwigheid; niet alleen om de gemeenschap aan Zijn Geest, maar ook om de ware en geestelijke gemeenschap aan Zijn vlees en bloed. En nu is die gemeenschap aan het vlees en bloed van Christus in het H. Avondmaal niet gelijk Luther die dacht, dat Christus' lichaam en bloed in brood en wijn zou besloten worden en alzo met de lichamelijke mond zou gegeten worden, ook niet gelijk Zwingli die dacht: en eten van Christus' vlees en bloed door te geloven in Hem als gekruist. Wat zegt Calvijn? „Er is in het H. Avondmaal een tegenwoordigheid van Christus waarlijk en wezenlijk zowel van Zijn menselijke als van Zijn Goddelijke natuur, ofschoon op geestelijke wijze".

Och geachte heer K., hoewel de andere reformatoren het ook wel goed bedoeld hebben, zo geloof ik toch dat de woorden van Calvijn het precies zeggen zoals het geestelijk ondervonden wordt. Als men door het geloof in het brood het lichaam van Christus mag aanschouwen en in de wijn Zijn bloed, dan ervaart men dat Zijn vlees waarlijk spijs en Zijn bloed waarlijk drank is. Dan heeft men meer dan een stukje brood en een teugje wijn, ook al zijn die tekenen niet veranderd in het lichaam en bloed des Heeren en al is Christus ook niet lichamelijk aanwezig. Zo mag men de woorden der inzetting van Christus bij de viering van het H. Avondmaal recht verstaan. Dit is Zijn lichaam en dit is Zijn bloed. Hier is het zomaar niet een geloven van dat Christus voor mij gestorven is en daarmee af. Maar hier verliesfmen zich ook niet in het zichtbare. maar wordt door het gebruik van de zichtbare tekenen en zegelen de ware geestelijke gemeenschap met Christus door het geloof ervaren.

Dat doet dit sacrament ook zo dierbaar worden voor de ziel. Gods ware volk heeft behoefte aan de viering van het H. Avondmaal. Als het anders is, is het een bedenkelijk teken. Lees in het bijzonder het formulier maar na van het H. Avondmaal. Hoe rijk is dat van inhoud. Maar hoe duidelijk wordt daarin gezegd wat het gelovig eten en drinken in het H. Avondmaal betekent. Ik kan het niet beter zeggen dan dat het formulier het zegt. Ook onze Heidelbergse Catechismus verklaart zeer treffend de grote betekenis van de rechte Avondmaalsviering. Mijn antwoord zou te lang worden, als ik u alles onder de aandacht bracht wat in het bijzonder in het formulier en in de Catechismus van zulk een rijke geestelijke inhoud en betekenis is.

Wat ik nu ten laatste nog even wil schrijven, is in het door mij genoemde boek van Doumerque over Calvijn te lezen en is ook door ds. Barth in zijn boek over de geloofsbelijdenis aangehaald, namelijk dat Luther voor zijn sterven Melanchton ontbood en tot hem zeide: „Philippus, ik moet erkennen, dat er inzake de sacramenten veel te veel gedaan is". Melanchthon antwoordde daarop, dat dan in een geschrift de waarheid moest uiteengezet en de kerken weder verenigd worden. Luther zei daarop: „Ik heb er dikwijls over gedacht, maar de gehele leer zou twijfelachtig worden. Ik wil de zaak de Heere bevelen. Doe ook iets na mijn dood".

Dus heeft Luther het zelf stervende bekend dat hij in de Avondmaalsleer gefeild had. Hij mag nu eeuwig Avondmaal vieren aan de ronde tafel van de bruiloft des Lams, in het eeuwig aanschouwen van het zichtbare lichaam van Christus, waarin Zijn Goddelijke heerlijkheid eeuwig uitstraalt, daar waar Luther en Calvijn eeuwig vrienden zullen zijn.

Laten we bij al het menselijke dat deze grote mannen heeft aangekleefd, onze Hervormers maar hooghouden, in het bijzonder ook om hetgeen waartoe de Heere ze heeft willen gebruiken. Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1984

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1984

De Wachter Sions | 8 Pagina's