Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. P. Wittewrongel en de plichten van de vrouw -1-

Bekijk het origineel

Ds. P. Wittewrongel en de plichten van de vrouw -1-

Een tweede voorproefje op de toekomstige uitgave van het gehele werk van ds. P. Wittewrongel

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Op 7 december dit jaar is het 350 jaar geleden dat de gereformeerde pedagoog en Nadere Reformator ds. P. Wittewrongel (1609-1662) stierf. De meesten van ons zullen zijn naam kennen van het zeer nuttige boek dat hij ons heeft nagelaten, namelijk zijn: ‘Oeconomia Christiana of Christelijke Huishouding’. Dit werk, waarvan de derde en meest complete druk in 1661 verscheen, bestaat uit twee delen, die bij elkaar genomen maar liefst ruim 2000 pagina’s omvatten. Het is zonder meer een standaardwerk op het gebied van de gereformeerde gezinsopvoeding of -pedagogiek. Men vindt er bijna alles in over een gereformeerde opvoeding van kinderen, over het hun bijbrengen van de eerste beginselen, over het leiden van een huisgezin overeenkomstig de Schrift, over het huwelijk en de huwelijksplichten van man en vrouw, over de plichten van het huispersoneel enz. Ds. Wittewrongel behandelt de stof grondig, ordelijk en vooral ook principieel vanuit Gods Woord. Daarbij vergeet hij de praktische invulling en uitwerking niet. Dit werk zou feitelijk geen enkele vader en moeder, geen enkele getrouwde man en vrouw, geen enkele catechiseermeester, ouderling en predikant, geen enkele juffrouw en meester en geen enkele leraar en lerares in de boekenkast en geen enkele school- of leesbibliotheek op de boekenplank mogen missen. Toch zijn er maar heel weinig personen, scholen en bibliotheken die dit werk in huis hebben. Onder andere vanwege de oude of gotische druk.

Maar hopelijk komt daar verandering in. Zoals in het vorige nummer al aangekondigd is de Landelijke Stichting druk bezig om het gehele werk betrouwbaar over te zetten in het hedendaags Nederlands, wat waarschijnlijk zal resulteren in vijf boeken van circa 600 pagina’s. Het gehele werk is door dr. J.A. Bunt al volledig herspeld en gedigitaliseerd en thans wordt het door de neerlandicus R. Mulder gecorrigeerd. Inmiddels is een en ander zover gevorderd dat de tekst van het eerste deel nagenoeg klaar is. Het is de bedoeling dat dit eerste deel - aangevuld met een gedegen, door prof. dr. W.J. op ‘t Hof geschreven inleiding over het leven en werk van ds. Wittewrongel - op onze komende jaarvergadering in Deo volente mei 2013 gepresenteerd zal worden en vanaf dan verkrijgbaar zal zijn. Met het oog daarop start vanaf heden een intekenactie. U kunt nu al op de volledige serie intekenen, wat u een aanzienlijk financieel voordeel oplevert (zie kader). Als redactie willen wij u aanraden om deze kans niet voorbij te laten gaan. De inhoud is de prijs meer dan waard!

Iets van de inhoud kunt u hieronder lezen. Hieronder treft u namelijk een tweede voorproefje uit zijn werk in de herspelde vorm aan (zie ook het vorige nummer). Het betreft het veertiende en vijftiende hoofdstuk van het eerste deel waarin ds. Wittewrongel spreekt over “de afzonderlijke plichten die de vrouw tegenover haar man heeft waar te nemen. Bijzonder hoe zij door God onder haar man gesteld is en hem onderdanig moet zijn. En waarin de vrouw haar verschuldigde onderdanigheid omtrent de man moet laten zien, in het bijzonder de eerbied die zij aan hem moet bewijzen.”I Juist dit gedeelte hebben we aan u willen doorgeven. Niet alleen om u warm te maken voor dit werk, maar ook om u te wapenen en u argumenten aan te reiken tegen de emancipatiegeest, die - naar we helaas moeten constateren - ook de gereformeerde gezindte niet voorbijgaat. We hopen dat dit ‘oude goud’ op dit punt nog tot onderwijs mag zijn.

Redactie

De plicht van de vrouw

Ds. P. Wittewrongel: “Wij zullen eerst de vrouw haar schuldige plicht voorschrijven, omdat de apostelen van onze Zaligmaker, Paulus en Petrus, in Éfeze 5 en 1 Petrus 3 - waar zij deze zaken voorstellen - deze volgorde aanhouden. Zij wijzen eerst de vrouw en daarna de man de bijzondere plichten aan die door hen betracht en goed in acht genomen moeten worden. Zo spreken zij ook eerst over de plichten van de kinderen en van de dienstknechten en daarna over de plichten van de ouders en de meesters.2 Het is ook zeer gepast dat de plichten van de mindere eerst worden aangewezen en daarna de plichten van de meerdere, opdat zo de minderen daaruit leren zouden waar de plicht eerst zijn aanvang moet nemen. Het ligt hier in deze zaak tussen man en vrouw zo: Officium ascendit, amor descendit; dat is: ‘De liefde daalt nederwaarts en de plicht klimt opwaarts.’ Die moet beginnen bij de mindere en gaat voort tot de meerdere. De schuldige plicht van de vrouw is de grond waarop de plicht van de man is vastgemaakt. En de man wordt daardoor bewogen om zich naar behoren tegenover zijn huisvrouw op te stellen. Niet dat wij zouden willen zeggen dat het zou staan in de vrijheid van de meerdere zijn plicht na te laten, als de mindere aan zijn kant daarin tekort zou schieten. Maar alleen dat de orde in de natuur vereist dat de mindere zijn plicht eerst behoort te beginnen, en als daarin een overtreding gevonden wordt, de verzoening te zoeken (1 Kor. 7:11). Wij wensen dat de vrouwen er ook acht op zullen geven om eerst hun taak te vervullen en zich naar behoren in te spannen in al de plichten die wij hun uit het Woord van God zullen voorschrijven. En dat zij, als er iets verzuimd of nagelaten is, van hun kant bereid zijn om terstond voldoende genoegdoening aan te bieden en de vrede te zoeken.


TEKEN NU IN EN TEL UW VOORDEEL!

De Landelijke Stichting ter bevordering van de Staatkundig Gereformeerde beginselen is druk bezig met het heruitgeven van het inhoudsvolle en omvangrijke werk van ds. P. Wittewrongel, genaamd ‘Oeconomia Christiana of Christelijke Huishouding’.

Tot op heden is dit zo lezenswaardige werk van ruim 2000 pagina’s helaas alleen (beperkt) in de zogenaamde oude druk verkrijgbaar, wat voor velen een hoge drempel vormt om het te lezen. Daarom heeft de Landelijke Stichting besloten dit werk opnieuw uit te geven in het hedendaags Nederlands. In herspelde vorm zal deze serie uit vijf boeken van circa 600 pagina’s gaan bestaan.

Het is de bedoeling dat daarvan op Deo volente zaterdag 11 mei 2013 het eerste deel zal verschijnen. Stevig ingebonden en voorzien van een harde kaft. Naar verwachting zal elk volgend deel telkens een halfjaar tot een jaar later verschijnen, zodat de gehele serie bij leven en welzijn binnen 4 jaar compleet zal zijn. Het betreft een eenmalige uitgave (ISBN: 9789077530115).

De vijf boeken zullen alleen per serie verkocht worden voor een prijs van € 249,- ofwel € 49,80 per deel. Wij bieden u echter nu de gelegenheid om op de complete serie in te tekenen voor een prijs van slechts € 199,-, ofwel € 39,80 per deel. Uw voordeel is dan maar liefst50,- op de complete serie! Bovendien behoeft u het bedrag van199,- niet ineens te betalen, maar in 5 termijnen; na het verschijnen van ieder deel betaalt u €39,80 (alle delen worden zonder portokosten aan u verzonden). Laat deze intekenmogelijkheid dan ook niet aan u voorbijgaan!

De boeken zullen alleen bij de administratie van de Landelijke Stichting verkrijgbaar zijn en dus niet via de boekhandel verkocht worden, daar het anders niet mogelijk is om de prijs zo laag te houden.

Om in te tekenen op de volledige serie kunt u - bij voorkeur - mailen naar: inhetspoor@kliksafe.nl, of bellen naar: 0418-671790 (bgg: 0146-693844). Graag in alle gevallen uw volledige adres en uw telefoonnummer doorgeven alsmede het aantal series van vijf boeken die u wenst te ontvangen. Tevens willen wij u vragen om familieleden, vrienden, kennissen, scholen, schoolbibliotheken en Christelijke of kerkelijke leesbibliotheken op deze intekenmogelijkheid te attenderen om zo gezamenlijk deze zeer waardevolle uitgave mogelijk te maken.

Het bestuur


De eerste3 plicht die van de vrouw geëist wordt, is de plicht van onderdanigheid en onderwerping, zoals ook de man zijn vrouw liefde schuldig is. Er is niets wat de liefde van een man meer zal trekken tot zijn huisvrouw dan dat hij ziet dat ze genegen is zich onder hem te buigen en in alle onderdanigheid zich te onderwerpen. Tot deze twee dingen zullen wij alles trachten te brengen wat wij hierna over de afzonderlijke plichten van de vrouw voornemens zijn te zeggen: haar ervan te overtuigen ten eerste dat zij haar man onderdanig moet zijn en onder hem staan. En ten tweede dat zij zich dan ook als iemand die onder de man gesteld is, in alle onderdanigheid tegenover hem moet gedragen.

1. Onderdanig zijn

Het wordt de vrouw voortdurend geleerd dat de man haar meerdere4 is, dat zij onder hem staat en in dit opzicht de mindere is: Gij vrouwen, weest uw eigen mannen onderdanig, gelijk den Heere, zegt Paulus (Ef. 5:22). En in vers 24: Daarom, gelijk de gemeente Christus onderdanig is, alzo ook de vrouwen haar eigen mannen in alles. En de apostel Petrus: Desgelijks gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig (1 Petr. 3:1a). Hij voegt daar in vers 5 aan toe (om de billijkheid van een dergelijke onderwerping aan te wijzen): Want alzo versierden zichzelven eertijds ook de heilige vrouwen, die op God hoopten, en waren haar eigen mannen onderdanig. God de Heere heeft dit zeer duidelijk, met veel redenen, in Zijn Woord hun laten voorhouden. Daartoe dienen:

a. Dat God de Heere Zelf de vrouwen deze plicht in het begin heeft voorgeschreven. Hij heeft aldus tot haar gesproken: Tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben (Gen. 3:16).

b. Uit de orde en het gehele verloop van de schepping zal blijken dat de vrouw aan de man die verplichting heeft, want:

1. De man is eerst geschapen, daarna de vrouw (1 Tim. 2:13). Zo heeft de man het recht van de eerstgeboorte ontvangen, evenals de eerstgeborene in het gezin heerschappij had over zijn broers. Daarom sprak de Heere tegen Kaïn, de eerstgeborene, ten opzichte van Abel: Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen (Gen. 4:7).

2. De man is uit de vrouw niet, maar de vrouw uit den man (1 Kor. 11:8). Eva heeft haar eerste beginsel gehad uit Adam (Gen. 2:22). Daarom is het dat de apostel van de vrouw zegt dat zij is de heerlijkheid des mans, zoals de man het beeld en de heerlijkheid Gods is (1 Kor. 11:7).

3. Ook is de man niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om den man (1 Kor. 11:9). Zij is tot dat doel door God geschapen om de man tot een hulp te zijn (Gen. 2:18). Het is een regel in de natuurlijke wijsheid dat het doel uitnemender is dan datgene wat daartoe leidt. En zoals eens onze Zaligmaker, toen Hij de farizeeën wilde overtuigen, zei: De sabbat is gemaakt om den mens, niet de mens om den sabbat (Mark. 2:27, 28), zo mogen wij hier besluiten: De vrouw is gemaakt om de man; daarom is hij de heer over de vrouw.

c. Deze orde is ook niet omvergeworpen door de val, maar veeleer daardoor bevestigd, want zoals de vrouw de laatste in de schepping was, zo was zij ook de eerste in de overtreding. Dat geeft de apostel ook te kennen in 1 Timotheüs 2:13, 14. Zo is zij een instrument geweest om de man in dezelfde overtreding te trekken (Gen. 3:6, 12). En aldus is zij die het laatste is wat God geschapen heeft ten goede van de mens, het eerste in het kwade. Het is daarom billijk geweest dat zij die het eerste gezondigd heeft, de man onderdanig moest blijven.

d. De apostolische regel geeft dit ook te kennen. Die stelt de man tot een hoofd van de vrouw en de vrouw als het lichaam, als hij zegt: Doch ik wil dat gij weet dat Christus het Hoofd is eens iegelijken mans, en de man het hoofd der vrouw, en God het Hoofd van Christus (1 Kor. 11:3). Zoals dan ook Christus onderworpen is aan God Zijn Vader, Die Hem alle dingen onderworpen heeft (1 Kor. 15:27, 28), en de man Christus onderworpen is, zo is ook de vrouw de man onderworpen. De man is het hoofd der vrouw, gelijk Christus het Hoofd der gemeente is (Ef. 5:23). Daarom gelijk de gemeente Christus onderdanig is, alzo ook de vrouwen hun eigen mannen in alles, volgens vers 24. De man moet zijn huisvrouw regeren zoals het hoofd het lichaam regeert. En zoals het zou strijden tegen de orde van de natuur dat het lichaam het hoofd zou regeren, zo zou het tegen alle orde strijdig zijn dat een vrouw zou willen heersen over haar man (1 Tim. 2:11, 12). De plaats waar de vrouw vandaan gekomen is, kan ook dat juist wel te kennen geven: zij was uit de zijde genomen en uit een rib gemaakt (Gen. 2:21, 22). In dat opzicht werd gezegd van de heilige Job dat de duivel, die hem verzocht door middel van zijn huisvrouw, door zijn rib doorgang probeerde te krijgen tot zijn hart; dat is: per costam ad cor, zegt Gregorius. Daarom zoals het monsterlijk zou wezen in de natuur als een rib zou uitsteken tot aan of boven het hoofd, zo mogen wij wel zeggen van een vrouw die de baas wil spelen over haar man, dat ze een monster in de natuur is. Indien de vrouw zich niet aan de man als haar hoofd zou willen onderwerpen, omdat zij heerschappij zoekt te gebruiken over haar man, dan zou ze - indien zij kon - zo ook zonder bezwaar5 proberen Christus en God de Heere van Zijn plaats te werpen.

e. Wij lezen ook over een deksel dat, naar de rechtsgewoonte6 van de Joden, op de trouwdag gelegd werd op het hoofd van de vrouw. Dat was een teken van haar onderwerping en onderdanigheid en dat ze stond onder de macht van de man. Daarop heeft naar het oordeel van sommige leraars de apostel gezien, als hij zegt in 1 Ko-rinthe 11 vers 10: Daarom moet de vrouw een macht op het hoofd hebben, om der engelen wil. Wanneer onder de wet een man tegen zijn huisvrouw met achterdocht7 bezet was, dan moest deze vrouw gedurende de tijd dat zij ter beproeving gesteld zou worden, voor de priester en het aangezicht des HEEREN staan met een ontbloot en ongedekt hoofd (Num. 5:18). Om te kennen te geven dat zij niet meer stond onder de onderwerping van haar man, die geen gezag meer over haar wilde nemen, totdat zij van de verdenkingen was gezuiverd en rein was bevonden. Zo lezen wij dat Abimelech tegen Sara zei, volgens Genesis 20 vers 16: En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd. Sommigen verklaren dat dan ook zo: ‘Ik heb uw man geld gegeven om een deksel voor u te kopen, opdat u dat moogt dragen tot een deksel over uw aangezicht. Daaruit moge dan blijken dat u iemands huisvrouw bent en iemand - die u anders voor een ongetrouwde vrouw zou houden - geen overspel met u zou trachten te bedrijven.’ De scheldbrief die om de hardnekkigheid van de Joden toegelaten was om aan de vrouw te geven, waarvan Matthéüs 5:31 spreekt, gaf ook genoegzaam de onderwerping van de vrouw aan haar man te kennen. Daarom wordt de scheldbrief in de Syrische taal ook genoemd: libellus diminutionis, dat is: de brief van vermindering. Want zij werd in zoverre verminderd dat zij geen hoofd had, omdat zij geen man had. Verder menen ook sommigen dat het lange haar, dat de vrouwen ook tot een deksel is gegeven, een teken is geweest van haar onderwerping.

f. Zo blijkt ook de onderwerping van de vrouw onder haar man daaruit dat zij haar naam verandert. Zodra zij trouwt, wordt zij naar haar man genoemd. Daarin kan ook de autoriteit van de man gezien worden. Adam wordt in de Hebreeuwse taal met hetzelfde woord ‘Man’ en Eva ‘Manninne’ genoemd, de bruid van Sálomo Sulammith (Hoogl. 6:138). En bij de Romeinen zei iemand: Quando ego ero Caius, tu eris Caia, dat is: ‘Als ik Gaius zal zijn, dan zal uw naam Gaia zijn.’ Zo lezen wij dat de vrouwen in de dagen der ellende die over Israël aangekondigd werden, zouden zeggen: Laat ons alleenlijk naar uw naam genoemd worden (Jes. 4:1).

g. In de Schrift zien wij ook dat alle namen die aan de man gegeven worden, enige superioriteit en waardigheid boven zijn huisvrouw in zich hebben: bijvoorbeeld de naam heer (1 Petr. 3:6), meester, zoals het Hebreeuwse woord meebrengt (Est. 1:16), leidsman (Spr. 2:17), het beeld, de heerlijkheid Gods (1 Kor. 11:7) enz.

h. En waarom zouden wij onder Christenen deze zaak zo wijdlopig moeten bevestigen, daar de natuur zelf dit aan de heidenen heeft kunnen leren? Die heeft in het mannelijke geslacht zo duidelijk enige uitnemendheid boven het vrouwelijke geplant dat de filosoof Aristoteles daarvan heeft kunnen zeggen dat dit door de natuur aan de man en de vrouw gegeven is: dat hij zou regeren en zij gehoorzamen. Daarom konden ook de heidense vorsten onder de regering van de grote Ahasvéros goed zien dat het een grote ongerijmdheid zou gegeven hebben als de vrouwen hun mannen niet onderdanig zouden zijn.

Al deze bedenkingen moesten de waarheid zover buiten twijfel stellen dat alle vrouwen zouden zien dat God hun mannen boven hen gesteld heeft en zij zich gaarne onder deze onderwerping schikken. Dat is de algemene plicht van de vrouw en als het ware de grond waarop haar gepaste onderdanigheid ten opzichte van haar man moet rusten. Met gepaste wijsheid en welwillendheid moet de vrouw haar plaats kennen en niet menen dat ze evenveel autoriteit en macht ontvangen heeft als de man. Veel minder zich zover verheffen om hem te gebieden en wetten voor te schrijven die zij van hem te ontvangen en te verwachten heeft. Want dat zou zijn de orde omkeren die God de Heere Zelf bevestigd heeft en die in de natuur haar billijkheid vinden kan, waaraan ook ten enenmale al de welstand van een gezin afhangt en verbonden is, dat anders te gronde moet gaan, als deze niet in acht wordt genomen.

Wel is waar dat deze onderwerping van de vrouw aan haar man geen slaafse onderwerping is; zij en haar man zijn één. God de Heere heeft de vrouw zo laag niet gesteld om een voetveeg van de man te zijn. Als de man het hoofd van zijn vrouw is, dan behoort zij ook tot het lichaam; zij is als het hart van het lichaam. En zij verschilt niet zoveel van de man of de man heeft evenzeer de vrouw nodig als de vrouw de man. Non è pedibus, neque è capite facta est, sed è latere, ut fere sit œqualis, zegt de oude leraar Augustinus; dat is: ‘De vrouw is niet van de voeten, noch van het hoofd gemaakt, maar uit de zijde, opdat ze de man bijna gelijk zou zijn.’ Nochtans zal deze leraar de man enige superioriteit toekennen. ‘De getrouwde mensen’, zegt hij, ‘kunnen uit liefde elkaar ten dienste zijn; nochtans laat de apostel de vrouw niet toe dat ze over haar man zou heersen.’ Hij komt daarin overeen met het oordeel van Origenes: Indecens est ut muiier magistra viri siat, dat is: ‘Het is onbehoorlijk dat de vrouw meesteres van de man zou worden.’ Al was een vrouw nog zo groot en verheven boven haar man in wijsheid, kennis, rijkdom enzovoort, in het feit dat zij de man getrouwd heeft, is zij onder haar man gesteld en moet zij hem onderdanig zijn. Want geen van al deze uitnemendheden kunnen de vrouw enig recht geven om de soevereiniteit van haar man aan zich te trekken. Knechten kunnen wijzer zijn dan hun meesters, onderdanen dan hun vorst; nochtans zou het beslist opstand zijn als daarom een knecht zou willen heersen over zijn meester en een onderdaan op de troon van zijn vorst zou willen klimmen. Wat voor voorwendsel een vrouw ook zou willen gebruiken, zij zal de wet Gods en van de natuur overtreden als zij over haar man ooit zal bestaan te heersen.

2. Hoe zij haar onderdanigheid dient te tonen?

Omdat de vrouw haar man onderworpen is, moet zij zich ook gaarne en gewillig - omdat zij door God onder hem gesteld is - in alle onderdanigheid te werk gaan. Dit bestaat niet alleen in enige uitwendige hoffelijkheden9 en beleefde complimenten, maar ook in een getrouwe, zorgvuldige en gestadige betrachting van de plichten die hun oorsprong vinden in het inwendige besef die een vrouw heeft van het gezag10 dat God de Heere de man over haar gegeven heeft. En die kunnen tot deze volgende zaken gebracht worden: dat de vrouw aan de man alle behoorlijke eerbied (a), gehoorzaamheid (b) en bijzondere behulpzaamheid (c) bewijst.

a. Alle behoorlijke eerbied

De vrouw dient aan de man alle behoorlijke eerbied te bewijzen, en dat:

Inwendig met het hart

Dat zij haar man een eerbiedig respect toedraagt en hem alle eer waardig acht, omdat God de Heere hem tot een hoofd over haar gesteld heeft. Zodoende erkent zij hem als haar heer. Deze innerlijke eerbied wordt door de apostel uitgedrukt met de naam van vreze: En de vrouw zie dat zij den man vreze (Ef. 5:33). Dit willen wij niet zo opgevat hebben alsof de vrouw door een dienstbaar en slaafs ontzag de slagen en scherpe woorden van haar man zou hebben te vrezen, want de apostel Petrus zegt, als hij spreekt over de vrouw, dat zij, als zij wel doet, niet vreest voor enige verschrikking (1 Petr. 3:6). Maar deze vreze is niets anders dan het vrouwelijke respect, de vrijwillige en eerbiedige vreze, waardoor de vrouw haar man ontziet. Dat wordt in vers 2 haar kuisen wandel in vreze genoemd. Een dergelijke vreze die, omdat ze in de liefde haar oorsprong heeft, daar ook steeds mee vergezeld gaat en bestaat in de hartelijke genegenheid die de vrouw heeft om haar man te behagen (1 Kor. 7:34).

Zij zoekt niets anders te doen dan hetgeen hem zou kunnen welgevallen en alles wat de een of andere rechtvaardige oorzaak van misnoegen zou kunnen geven, weg te nemen. Zij verblijdt zich erin als zij het geluk mag genieten dat haar man zijn genoegen in haar doen en laten schept. En zij bedroeft zich, als zij iets gedaan zal hebben wat hem mishaagt. Een verstandige vrouw zal meer de wil en het genoegen van haar man proberen te volbrengen dan die van haarzelf. Daarom is het een volstrekt verkeerde gewoonte11 dat veel vrouwen, die in hun hart hun mannen verachten, gedurig hun zaken schikken naar hun eigen wil en niet naar de wil van hun man. Onrustige geesten, die zeer gemakkelijk uit een hoog gevoelen dat zij van zichzelf hebben of omdat zij enige zwakheden in hun mannen bespeuren of uit een of andere losse en ongegronde verdenking die zij tegen hem hebben opgevat, niets minder zoeken dan hun man te behagen, terwijl zij behoorden te bedenken dat een zachtmoedige en stille geest - die inzonderheid de vrouw zeer wel past - een onverderfelijk versiersel is, en kostelijk voor God (1 Petr. 3:4).

Uitwendig vertonen

Zo moet deze eerbied tegenover haar man zich ook uitwendig vertonen. Zij moet haar man de gepaste eer geven. Dat is de algemene plicht waarvan God de Heere in Zijn wet eist dat al de minderen die aan hun meerderen zullen volbrengen (Exod. 20:12; Deut. 5:16). Dit wordt ook in het Nieuwe Testament ter navolging voorgehouden (Matth. 15:4; Ef. 6:2). En dit wordt in het bijzonder van de vrouwen tegenover hun mannen geëist in het koninklijke gebod dat koning Ahasvéros in de wetten van de Perzen en Meden heeft laten schrijven: Dat alle vrouwen aan haar mannen eer moesten geven, van de grootste tot de kleinste toe (Esther 1:20). Dat bestaat daarin dat de vrouwen hun mannen met alle respect en eerbied bejegenen. Hierin wordt Sara, de huisvrouw van Abraham, inzonderheid ten voorbeeld gesteld12 (1 Petr. 3:6 vergeleken met Gen. 18:12): zij noemde hem haar heer. Zij kon zonder deze eerbied niet denken of spreken over haar man.

Zo moeten dan alle vrouwen, inzonderheid in de aanwezigheid van hun mannen:

Ten eerste eerbaar zijn, zich niet lichtzinnig of al te brutaal13 gedragen, zoals ook de apostel dit in het bijzonder vereist van de vrouwen van de diakenen (1 Tim. 3:11). Tussen man en vrouw is een vriendelijke gemeenschap niet ongeoorloofd, zoals wij lezen van de patriarch Izak dat hij was jokkende met Rebekka, zijn huisvrouw (Gen. 26:8), wat een echt bewijs is van liefde en volkomen vergenoegen tussen man en vrouw. Toch is het niet betamelijk dat een vrouw zich tot verdriet en ergernis14 van haar man in zijn aanwezigheid met ander gezelschap al te gemeenzaam zou gedragen.

Zij moet ten tweede ook vriendelijk en lieftallig zijn in haar gelaat en in al haar omgang met haar man, zich zeer genegen tonend om door hem als haar leidsman geleid en geregeerd te worden. Dat wordt ons zeer zoet voorgehouden in de bruid van Christus (Hoogl. 4:6 en 7). Een heldere en klare lucht in de tijd van de oogst kan zo aangenaam niet zijn als een vriendelijk en lieflijk gelaat van een vrouw in de aanwezigheid van haar man. Die zou, ofschoon hij een stuurse Nabal zou zijn en van een wreed karakter15, door zo’n lieflijk gelaat ook tot zachtmoedigheid en vriendelijkheid gewonnen kunnen worden. De vrouw moet geen gefronst voorhoofd, stuurs gezicht, hangende lippen, opzwellend aangezicht of een schimpachtig wezen vertonen tegen haar man, veel minder hem onvriendelijk bejegenen.

Ten derde moet zij hem ook op gepaste wijze uiterlijke eerbied16 bewijzen, zij het niet in een zodanige onderwerping als die van de kinderen of dienstknechten hierna zal geëist worden. Die zijn bij elke gelegenheid17 op alle tijden daartoe verplicht. Nee, zo in het geheel niet, maar alleen bij een bepaalde gelegenheid en op sommige tijden, bijvoorbeeld wanneer haar man van huis gaat of weer thuiskomt en wat die gelegenheden meer kunnen zijn. Omdat dit de man ertoe moet bewegen om zijn huisvrouw met dezelfde beleefdheid te ontmoeten, kan het ook niet anders dan een goed voorbeeld geven aan de huisgenoten, om een dergelijk eerbiedig respect zowel aan haar als aan haar man te betuigen. Wij lezen van Rebekka dat zodra zij Izak zag, die zij tot haar man verkoren had, zij van de kemel afviel en haar sluier nam en zich bedekte en hem zo tegemoet ging (Gen. 24:64, 65).


VERSCHULDIGDE PLICHTEN

‘Desgelijks gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig’ (1 Petr. 3:1a). “Nadat de apostel de plichten van onderdanen jegens hun overheid en van dienstknechten jegens hun meesters behandeld heeft, gaat hij over tot die van echtgenoten en huisvrouwen. (…) Een vriendelijke onderwerping en een liefhebbend, eerbiedig ontzag zijn de plichten van iedere Christelijke huisvrouw tegenover haar echtgenoot, hij moge goed of kwaad zijn. Eva was die aan Adam verschuldigd vóór de val, en ze worden nog vereist, al zijn ze nu veel moeilijker dan toen (Gen. 3:16; 1 Tim. 2:11).”

-Ds. M. Henry, Verklaring van het Nieuwe Testament, dl. 3, Kampen 1995, p. 702 (herspeld)-


De vrouwen moeten zich ten vierde ook in een eerbaar gewaad met schaamte en matigheid versieren (1 Tim. 2:9). Want als zij daarin hun mannen zouden willen behagen, dan moet hun versiersel niet zijn in hetgeen uiterlijk is, bestaande in het vlechten des haars, en omhangen van goud, of van klederen aan te trekken, maar de verborgen mens des harten, in het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is voor God (1 Petr. 3:3, 4). Want hoewel de vrouw ook in haar uiterlijk versiersel haar man mag trachten te behagen, moet zij dat toch doen met schaamte, nooit boven het vermogen van haar man al te weelderig18 daarin zijn of ook zich al te groots19 en prachtig - wat niet overeenkomt met zijn beroep - proberen op te pronken. Daarin kunnen dikwijls maar al te grote ergernissen gegeven worden.

En ten vijfde zo moeten zij ook met alle eerbied over en tot hun mannen spreken. Als zij over hun mannen spreken tegen anderen, dan moeten zij uitsluitend met respect en eerbied over hem spreken, zoals de bruid in het Hooglied over haar Bruidegom (Hoogl. 5:10) en Maria over Jozef (Luk. 2:48).

Maar in het bijzonder als zij in de nabijheid zijn van hun mannen en tot hen spreken. Dan moeten de woorden van de vrouw weinig zijn, want de vrouwen wordt geboden in aanwezigheid van hun mannen te zwijgen, zoals Paulus leert: Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, noch over den man heerse, maar wil dat zij in stilheid zij (1 Tim. 2:12). Niet dat de vrouw zich van spreken zou moeten onthouden20 tegenover haar man, maar dat zij uit respect voor haar man haar gepaste tijd van spreken moet afwachten, zoals wij dat zien bij Elihu, dat hij zo lang zweeg tot zijn oudere vrienden gesproken hadden (Job. 32:6).

En zoals hun woorden weinig moeten zijn, zo moeten ze ook vriendelijk, eerbiedig en zachtzinnig zijn. Zij moeten niet te luidruchtig zijn als zij het woord tot hem richten. Zij moeten hun mannen gepaste namen geven, zoals Sara haar man Abraham haar heer genoemd heeft. De stille en zachtmoedige geest, die de apostel Petrus hiervoor in de vrouwen heeft geëist, moet ook uit hun woorden blijken. In hun redeneren moeten zij niet al te hard een zaak bepleiten of die tegen hun man staande willen houden; de vrouw moet gaarne willen wijken en haar man wat toegeven. Als zij iets van haar man gedaan wil krijgen, dan moet zij het met de Sunamitische beleefd verzoeken (2 Kon. 4:10, 22). Als zij haar man wil brengen tot iets wat zijn plicht is, dan moet zij hem daartoe met vriendelijkheid trachten te bewegen. En als zij hem van enig kwaad wil afhouden, dan moet zij ook dat met alle vriendelijkheid proberen te doen, naar het voorbeeld van de huisvrouw van Pilatus (Matth. 27:19). Als zij bij gelegenheid hem de een of andere misslag onder ogen wil brengen, dan moet ze naar het voorbeeld van de wijze Abigail (1 Sam. 25:31, 37) daartoe de beste tijd uitkiezen en dat doen met alle vriendelijkheid.

Het past volstrekt niet en het geeft een bijzonder wrevelige aard in vele vrouwen te kennen, als zij zo gauw moedeloos worden en tegen hun mannen in toornige redenen uitbarsten. Wij zien dat in Rachel, tegen haar man Jakob (Gen. 30:1): Geef mij kinderen, of indien niet, zo ben ik dood. In Zippora tegen Mozes (Exod. 4:25 en 26) toen zij de voorhuid van haar zoon voor zijn voeten wierp en in een ontsteld gemoed zei: Voorwaar, gij zijt mij een bloedbruidegom. Ja, zonder enig respect hem aanspreken, zoals die vervloekte Izébel haar man, niettegenstaande hij een koning was: Zoudt gij nu het koninkrijk over Israël regeren? Sta op, eet brood en uw hart zij vrolijk; ik zal u den wijngaard van Naboth, den Jizreëliet, geven (1 Kon. 21:7). Ja, met de goddeloze Michal hun man zouden bespotten, die wanneer zij David ontmoette toen hij al huppelende voor het aangezicht des HEEREN kwam, zulke bittere smaadredenen heeft geuit: Hoe is heden de koning van Israël verheerlijkt, die zich heden voor de ogen van de dienstmaagden zijner dienstknechten heeft ontbloot, gelijk een van de ijdele lieden zich onbeschaamdelijk ontbloot! (2 Sam. 6:20). Woorden voorwaar die duidelijk te kennen gaven dat zij haar man verachtte in haar hart (vers 16). Daarom is zij door God ook gestraft met onvruchtbaarheid: Michal nu, Sauls dochter, had geen kind, tot den dag van haar dood toe (vers 23).

Tot zover over de eerbied die de vrouw op grond van haar onderwerping aan haar man schuldig is.

(wordt Deo volente vervolgd)

Noten:

1) P. Wittewrongel, Oeconomia Christiana of te Christelicke Huyshoudinghe, dl. 1, Amsterdam 1661, p. 108-115. Herspeld door dr. J.A. Bunt, gecorrigeerd door R. Mulder. Voor het leesgemak alleen nu extra van tussenkopjes voorzien.

2) Hier in de betekenis van baas en bazin, dus meerderen in het algemeen.

3) principale; ook: voornaamste, belangrijkste.

4) over-hooft

5) gereet; ook: terstond, gemakkelijk

6) costuyme

7) ijvergeest

8) Vergelijk kanttekening 53 bij dit vers.

9) courtesyen

10) superioriteyt

11) aert

12) gerecommandeert

13) onbeschoft; ook: onmatig, ongemanierd, onbeschaafd

14) spijt; ook: nadeel

15) naturel

16) reverentie; ook: eer

17) occasie

18) kostelick; ook: verkwistend

19) weydts; ook: belust op pracht en praal

20) de stomme personagie speelen; eigenlijk: stommetje spelen

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2012

In het spoor | 64 Pagina's

Ds. P. Wittewrongel en de plichten van de vrouw -1-

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2012

In het spoor | 64 Pagina's