Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verdrag van vriendschap,  handel en scheepvaartij  met de Verenigde Staten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaartij met de Verenigde Staten

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Processievrijheid In het geding

Rede van van D IS

van Na de laatste wereldoorlog nam de regering van de Verenigde Staten van Amerika het initiatief tot het afsluiten van verdragen van vriendschap, handel en scheepvaart met andere landen. Als uitgangspunt diende daarbij een standaardmodel-verdrag, dat in onderdelen kon worden aangepast aan de bijzondere omstandigheden, welke van land tot land in de verhouding tot de Verenigde Staten bestonden. Met behulp van dit stan­ daardmodel kwamen reeds verdragen met verscheidene landen zoals Denemarken, Griekenland, Italië, China, Japan, Israël enz. tot stand. Ook Nederland werd in 1948 aangezocht om in onderhandeling over een dergelijk verdrag te treden. Na breedvoerig overleg, waarbij ook het bedrijfsleven betrokken was, kwam de Nederlandse regering tot de slotsom, dat het wenselijk was op dit Amerikaanse voor­ stel in te gaan. Ten eerste omdat zulk een verdrag bepaalde waarborgen geeft ter bescherming van de Nederlandse investeringen in de Ver. Staten, en ten tweede, omdat ons land bij gebreke van een dergelijk verdrag met betrekking tot het verkiijgen van visa voor de Verenigde Staten in een veel ongunstiger positie zou zijn dan andere landen, die wel een vriendschapsverdrag met de Verenigde Staten hebben aangegaan, daar het bestaan van een dergelijk verdrag als voorwaarde gold voor de afgifte van visa voor bezoeken aan de Verenigde Staten voor langere tijd voor zakendoeleinden. Behalve de genoemde onderwerpen worden in een dergelijk verdrag nog tal van andere zaken geregeld, waartegen geen enkel bezwaar behoeft te bestaan. Dit gaat echter veranderen, wanneer in zo'n verdrag ook aangelegenheden geregeld worden, waarbij beginselen van godsdienstige aard betrokken zijn, gelijk het geval was bij het Verdrag^ dat op 27 Maart 1956 te 's-Gravenhage tussen het Koninkrijk der Nederlanden — Suriname en de Nederlandse Antillen hierbij dus inbegrepen — en de Verenigde Staten van .Amerika gesloten werd en dat thans in een wetsontwerp aan de goedkeuring der Tweede Kamer woidt voorgelegd.

Volgens het derde lid toch van het tweede artikel van het onderhavige vriendschapsverdrag zal het onderdanen van de ene partij binnen het grondgebied van de andere partij geoorloofd zijn daarin onder meer niet slechts vrijelijk te reizen en te wonen in plaatsen van hun keuze en gewetensvrijheid te genieten, maar ook zowel besloten als openbare godsdienstoefeningen te houden. Deze bepaling houdt dus, op zichzelf aangemerkt, zonder enige twijfel in, dat het, wanneer dit Verdrag eenmaal de goedkeuring van de Tweede en de Eerste Kamer verworven heeft, aan Amerikanen hier te lande geoorloofd zal zijn openbare gods'dienstoefeningen te houden niet alleen in besloten ruimten, zoals onder andere in zalen en kerkgebouwen, maar ook in de open lucht. Dit wü dus zeggen, dat Amerikanen straks in ons land openbare processies zouden kunnen gaan houden in die plaatsen waar dit volgens de Grondwet aan Nederlanders en vreemdelingen niet toegestaan is. Ook bij begrafenissen van rooms-katholieke Amerikanen zou dit kunnen geschieden.

Art. 184 van de Grondwet bepaalt namelijk, dat alle openbare godsdienstoefeningen binnen gebouwen en besloten plaatsen toegelaten zijn behoudens de nodige maatregelen ter verzekering van de openbare rust. En voorts wordt in dit grondwetsartikel bepaald, dat de openbare godsdienstoefeniag buiten de gebouwen en besloten plaatsen geoorloofd bhjft, waar zij in 1848 naar de wetten en reglementen toegelaten zijn. Het is dus duidelijk, dat in de plaatsen van ons land, waar in 1848 geen processies mochten gehouden worden, het houden van processies verboden is. Boven de Moerdijk komen processies in de openlucht dan ook slechte in enkele plaatsen voor.

Het behoeft niet te verwonderen, dat de rooms-katholieke Kamerleden met de bovengenoemde bepaling uit het Verdrag ten zeerste ingenomen waren. Zij zagen er een eerste stap in, welke er toe zou kunnen leiden, dat het processieverbod uit de Grondwet wordt verwijderd. Dit bleek wel zeer duidelijk uit de rede van de heer Blaisse, die namens de rooms-katholieke fractie bij de behandeling van het wetsontwerp in zake goedkeuring van het onderhavige Verdrag, verklaarde, dat zijn fractiegenoten en hijzelf zeer verheugd waren over de betreffende verdragsbepaling. Hier is het bewijs, zo zei hij, dat onze regering zich kennelijk in het internationale gesprek op een ander standpunt stelt dan op de verouderfe bepaling van artikel 184 van de Grondwet.

Nu had de regering in de Memorie van Antwoord reeds te kennen gegeven, dat de werking van het derde lid van art. II van het Verdrag beperkt wordt door het vierde lid, waarin staat, dat elk der partijen het recht heeft maatregelen toe te passen, welke noodzakehjk zijn ter handhaving van de openbare orde en ter bescherming van de volksgezondheid, de goede zeden en de veiligheid, zodat er volgens haar van een afwijken van de Grondwet in het Verdrag geen sprake is. De heer Blaisse dacht daar echter heel anders over. Hij wees er onder meer op, dat in ons land geen vrijheid bestaat voor het houden van processies of liturgische plechtigheden (bij begrafenissen bijvoorbeeld) buiten gebouwen en besloten plaatsen, ook wanneer de openbare orde of rust er zich niet tegen verzet. Volgens hem en zijn politieke vrienden was dit het wezenlijke verschü met de bepaling van artikel II, lid 3c en lid 4 van het vriendschapsverdrag, volgens hetwelk Amerikanen steeds processies en liturgische plechtigheden mogen houden op straat, langs de weg enz., indien de openbare orde of rust zich daar niet tegen verzet. In het Verdrag werd alzo volgens de rooms-katholieke Kamerleden aan Amerikanen het absolute recht van processie toegekend behoudens verstoring van de openbare orde en rust. Zij wensten de regering met deze belangrijke stap vooruit, geluk en vroegen haar of zij hierin geen prikkel vond om voort te gaan op de door haar thans ingeslagen weg en zo spoedig mogelijk een initiatief te nemen tot een werkelijke vrijheid van godsdienst in ons land. De opvatting der rooms-katholieke K-amerleden, dat namelijk de betreffende verdragsbepalingen met de Grondwet in strijd zijn, zodat daarmede door een achterdeur zou worden binnengehaald wat tot nu toe door de voordeur (wijziging der Grondwet tot schrapping van het processieverbod) niet gelukt was, werd door prof. Oud gedeeld. De sprekers van de Kamerfracties der Partij v. d. Arbeid, alsmede die van de A.R. en G.H. fracties deelden dit standpimt echter niet. Zij onderschreven ten deze de opvatting van de regering.

De Staatkundig Gereformeerde Kamerleden zagen in de onderhavige Verdragsbepalingen wel degeKjk een groot gevaar, daar het toch niet denkbeeldig is, dat er door Amerikanen straks van deze bepalingen gebruik kan worden gemaakt om processies te houden daar waar dit voor Nederlanders en vreemdelingen verboden is, al was het voorlopig slechts bij begrafenissen. Dit klemt te meer als bedacht wordt, dat de rechterlijke macht in deze niet gebonden is aan uitspraken en verklaringen van de regering noch aan die van de zijde der Tweede en Eerste Kamer. Als onafhankelijke instantie beslist zij naar eigen inzicht.

Zelfs de regering kon dit niet tegenspreken. Doch voordat wij op het antwoord der regering ingaan, zullen wij eerst laten volgen wat door Ir. van Dis in eerste termijn gesproken werd. Dit luidt als volgt:

Mijnheer de Voorzitter! Er zou voor ons geen aanleiding zijn geweest aan het debat over het onderhavige wetsontwerp deel te nemen, indien in het Verdrag, waarvoor in dit wetsontwerp de goedkeuring der Staten- Generaal wordt gevraagd, niet een aangelegenheid werd geregeld, waaraan voor ons zeer ernstige, ja onoverkome- Ujke bezwaren verbonden zijn. Het betreft artikel II, hd 3, sub c, van het ontwerp, dat inhoudt, dat het onderdanen van de ene partij biimen het grondgebied van de andere partij geoorloofd zal zijn zowel besloten als

openbare godsdienstoefeningen

te houden. Met behulp toch van deze bepaling wordt 't mogelijk gemaakt, dat Amerikanen hier te lande proccessies zullen mogen houden in plaatsen, waar dit voor Nederlanders volgens de Grondwet verboden is. De regering heeft dit wel ontkend door in de Memorie van Antwoord op te merken, dat de werking van artikel II, lid 3, beperkt wordt door de bepaling van het vierde lid, maar het komt ons voor, dat het betreffende vierde lid absoluut geen waarborg biedt, dat er door Amerikanen in ons land straks geen

processies

zullen kunnen worden gehouden. Lid 4 van artikel II toch luidt aldus: „De bepalingen van dit arttikel laten het recht van ieder der partijen onverlet om maatregelen toe te passen, welke noodzakelijk zijn ter handhaving van de openbare orde en ter bescherming van de volksgezondheid, de goede zede en de veiligheid". Mijnheer de Voorzitter! Wij herhalen, dat dit lid 4 naar ons inzicht absoluut niet in staat zal zijn het houden van processies door Amerikanen tegen te houden. Wij zijn dan ook zeer bezwaard onze stem aan dit wetsontwerp te geven, wanneer de onderhavige regeling in het Verdrag ongewijzigd blijft staan en ze niet uitdrukkelijk in overeenstemming met de Grondwet wordt gebracht.

Namens de regering werd ter verdediging van het wetsontwerp het woord gevoerd door de Staatssecretaris, de heer Van der Beugel, daar de Minister van Buitenlandse Zaken, de rooms-katholieke Mr. Luns, zelf niet aanwezig was en ook enkele dagen later bij de einddiscussie over het wetsontwerp tot de afwezigen behoorde.

De Staatssecretaris merkte onder meer op, dat hij toegaf, dat het wellicht beter ware geweest de redactie van art. II van het Verdrag zó te kiezen, dat misverstand omtrent de betekenis er van zou zijn voorkomen. Voorts gaf hij toe, dat het antwoord der regering in de Memorie van Antwoord met betrekking tot deze zo principiële en belangrijke kwestie summier (beknopt) was. Hij kon echter niet toegeven, dat het betreffende artikel in strijd was met de Grondwet, daar onder de handhaving van de openbare orde, waarvan het vierde lid spreekt, niet slechts verstaan moet worden het handhaven van rust en het voorkomen van onordelijkheden, maar ook het handhaven van de wetten des lands, ook dus van de Grondwet. Zolang artikel 184 van de Grondwet blijft bestaan, zal dit derhalve, zo zeide de Staatssecretaris, als een maatregel ter handhaving van de openbare orde en rust moeten worden toegepast, ook tegenover Amerikaanse onderdanen. Het vierde lid van artikel II van het vriendschapsverdrag geeft daartoe naar de mening der rege­ ring de volle vrijheid. Van afwijking der Grondwet was volgens de Staatssecretaris dan ook geen sprake, zodat toepassing van artikel 63 der Grondwet (meerderheid van tweederde) niet nodig was. De rede van de Staatssecretaris had in de standpunten der onderscheidene sprekers, geen wijziging vermogen te brengen, gelijk bij de replieken duidelijk bleek. Ir. van Dis repliceerde als volgt:

Mijnheer de Voorzitter! Het antwoord van de heer Staatssecretaris in zake de kwestie van het houden van zowel besloten als openbare godsdienstoefeningen heeft ons niet kunnen bevredigen, daar Zijne Excellentie ons er niet van overtuigd heeft, dat onze ziensvdjze onjuist is. Dat wij in deze niet verkeerd gezien hebben, kan ook daaruit blijken, dat wij niet de enigen zijn, die van oordeel zijn, dat lid 3 en lid 4 van artikel II van het Verdrag de weg er voor kunnen openen, dat straks

Amerikanen

hier te lande processies zullen kunnen houden. De geachte afgevaardigde prof. Oud liet niet onduidelijk blijken, dat ook hij die mening is toegedaan, terwijl ook de rooms-katholieke leden dezer Kamer van hetzelfde gevoelen zijn, gelijk tot uiting komt in een passage van het Voorlopig Verslag bij dit wetsontwerp, welke aldus luidt: , , Deze leden spraken de hoop uit, dat hiermede een ontwikkeling is ingeluid, welige te zijner tijd ook voor ons land tot hetzelfde resultaat zal leiden".

Dat in deze passage de opvatting van de rooms-katholieke leden dezer Kamer weergegeven wordt, is vv'el zeer duidelijk aan het licht getreden in de rede van de geachte afgevaardigde de heer Blaisse, die één- en andermaal te kennen gegeven heeft, dat de betreffende bepalingen uit het Verdrag het aan Amerikanen toestaan, hier te lande

processies

te houden, wanneer het Verdrag door de Staten-Generaal is goedgekeurd. Daartegen hebben vvdj principiële bezwaren, evenals wij principieel bezwaar hebben tegen het opheffen van het processieverbod.

Het vierde lid van artikel II van het Tractaat zal toch het houden van een processie door Amerikanen in plaatsen, waar de Grondwet dit voor Nederlanders verbiedt, niet tegenhouden, omdat in dit lid met geen woord gerept wordt, dat artikel 184, lid 2, van de Grondwet ook ten aanzien van Amerikanen van kracht is.

De heer Staatssecretaris heeft dan ook zelf verklaard, dat de redactie der betreffende bepalingen beter had kunnen zijn, hetgeen inhoudt, dat de huidige redactie niet gelukkig is. Dit vinden wij, Mijnheer de Voorzitter, het zwakke pimt in deze hele kwestie. Wij achten het een ernstige leemte, dat de redactie niet is zoals zij behoort te zijn, namelijk zo, dat geen tweeërlei uitleg mogelijk is, wat thans wel het geval is. Wij blijven dan ook in de betreffende redactie en derhalve in het goedkeuren van dit Verdrag een grodt gevaar zien, zodat wij geen vrijmoedigheid kunnen vinden aan het onderhavige wetsontwerp onze steun te geven.

Na de replieken verzodit de Staatssecretaris, zoals hij zeide, met het oog op de belangrijkheid der discussies en de zorgvuldigheid, welke het antwoord der regerÏQg behoefde, op een later tijdstip de sprekers te mogen beantwoorden. Eerst zes dagen later werd de behan­ deling van het onderhavige wetuoiitwen, voortgezet. ^

De Staatssecretaris zette in een uitvoe. rige rede aan de hand van een viertal punten het standpunt der regering nog eens duidelijk uiteen. Hij handhaafde zijn verklaring, dat het Verdrag in z^).. het bewuste geschilpunt, niet in strijd is met de Grondwet, zodat toepassing van artikel 63 dezer wet niet nodig was en daarover in de goedkeuringswet dan ook geen melding was gemaakt. Wanneer er leden waren, die het anders inzagen, dan moesten dezen, om het ontstaan van rechtsonzekerheid te vermijden, een amendement indienen om in het wets-' ontwerp de verwijzing naar artikel 63 der Grondwet aan te brengen, waaruit zou kunnen blijken, dat de wetgever in dit Verdrag een afwijking van de Grondwet ziet.

De Staatssecretaris verklaarde echter tevens, dat de interpretatie der onderhavige Verdragsbepalingen in handen komt van de rechter en dat dan nocli de Kamer, noch de regering het in handen heeft om invloed uit te oefenen op de interpretatie, die de rechter aan die bepalingen geven zal. Slechts wanneer door middel van een amendement de verwijzing naar artikel 63 der Grondwet in de wet zou worden opgenomen, zou het ontstaan van rechtsonzekerheid door de wetgever vermeden worden. De rooms-katholieke Kamerfractie wilde zulk een amendement echter niet indienen, en daar de Staatssecretaris ook niet bereid was in te gaan op de suggestie van prof. Oud om in de goedkeuringswet een zinsnede op te nemen, inhoudende, dat van grondwettelijke rechten in het bij goedkeuringswet aangeboden Verdrag niet werd afgeweken, bleef de onzekere toestand bestaan. Met het oog hierop stelde de fractie der S.G.P. zich op het standpunt, dat het verreweg het beste was om 't zekere (handhaving van het processieverbod voor ieder, vol. gens de Grondwet) voor 't onzekere (uitholling van 't processieverbod) te nemen, daar alleen op die manier het geknoei radicaal kon worden afgesneden. Namens de fractie der S.G.P. legde Ir. van Dis vóór de stemming over het wetsontwerp, daartoe de navolgende verklaring af:

Mijnheer de Voorziitter! Dewijl wij principiële bezwaren tegen de processies hebben en uit het antwoord der regering wel zeer duidelijk gebleken is, dat de rechterlijke macht ten onzent de bepalingen van het Verdrag onafhankelijk van de interpretaties der regering en der Staten-Generaal, interpreteert, zodat het geenszins vast staat, dat de rechter het houden van processies door Amerikanen in die plaatsen, waar deze volgens de Grondwet voor Nederlanders en vreemdelingen verboden zijn, in strijd zal achten met de bepalingen van het Verdrag, kunnen wij — het zekere voor het onzekere nemend — onze stem aan het wetsontwerp tot goedkeuring van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika, alhoewel dit overigens onze instemming heeft, niet geven.

De uitslag der stemming was, dat 120 leden zich vóór het goedkeuringsontwerp verklaarden en 12 er tegen. D^ tegenstemmers waren de drie Kamerleden der S.G.P., voorts de heren Calmeyer en Kikkert van de C.H., de heei Scheps van de P.v.d.A. en de communisten. Hoewel de heren Cahneyer, Kixkert en Scheps hun stem niet gemotiveerd hebben, kan aangenomen worden, dat zij zich op dezelfde gronden tegen het wetsontwerp verklaarden als "* S.G.P. fractie, wat met de communisten vanzelfsprekend niet het geval was.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 mei 1957

De Banier | 8 Pagina's

Verdrag van vriendschap,  handel en scheepvaartij  met de Verenigde Staten

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 mei 1957

De Banier | 8 Pagina's