Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Hervormingsdag

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Hervormingsdag

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

1517 - 31 oktober - 1961

Hoewel de dag, welke wij op 31 oktober a.s. herdenken, ons herinnert aan een gebeurtenis, welke reeds enkele eeuwen geleden plaats vond en er van een eigen­

lijk jubileum geen sprake is, zou het toch wel snood ondankbaar zijn wanneer deze dag in de vergetelheid zou geraken. Ondankbaar zou dit wel allereerst zijn te- genover Hem, die in Zijn voorzienig bestel aan de avond van 31 oktober 1517 zulk een machtige en gewichtvolle gebeurtenis deed plaats vinden. Gods Woord wijst ons in deze de weg, wanneer het ons voorhoudt, dat wij Zijn wonderen niet voor onze kinderen zullen verbergen, vertellende de loflij kheden des Heeren en Zijn sterkheid. En dat met het doel, dat het navolgende geslacht die weten zou en ze hun kinderen zou vertellen, opdat zij hun hoop op God zouden stellen en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren zouden.

Op de avond van de 31ste oktober 1517 toch is er iets gebeurd, dat naar alle waarheid een wonderlijke bestiering Gods mag worden genoemd. Wonderlijk wanneer wij zien op het instrument, dat de Heere daartoe gebruikte, wonderlijk wat betreft de uitwerking, daar toch die gebeurtenis zeer vérstrekkende gevolgen voor geheel de wereld heeft gehad. De man, die de Heere daartoe riep, was geen machtige keizer of koning, geen vermaarde professor of wereldbekende geleerde, geen grote of machtige der aarde, doch slechts een eenvoudige monnik van hoegenaamd geen bekendheid. Het is toch een gewone Augustijner monnik geweest, zoals er zo velen waren, die eertijds onopgemerkt en onbekend leefden, de zoon van een eenvoudige mijnwerker te Mora bij Eisenach. Deze nu bestemde de Heere om wat groots en ongehoords te verrichten. In eenvoudigheid des harten sloeg de monnik Maarten Luther op de 31ste oktober 1517 zijn 95 stellingen aan de slotpoort te Wittenberg. Hij had er niet het minste besef van wat dit over hem zelf teweeg zou brengen, en ook niet wat de uitwerking er van zou zijn. Hij sloeg zijn stellingen aan de slotpoort in volle geloofsovertuiging, als een krachtig protest tegen de goddeloze praktijken van Rome's aflaathandel en tegen de vreselijke verwording van het christendom en van de christelijke religie, zoals deze In Rome's kerkleer tot uiting kwam. Hij overzag niet en kon ook niet overzien de gevolgen van zijn hamerslag. Een zeker geschiedschrijver merkt dienaangaande op, dat hij gehoor gaf aan de aandrang, die hij In zich voelde en deed wat hij op dat ogenblik zijn plicht achtte, zonder angstvallig te berekenen of de slag wellicht nog invloedrijker personen dan de aflaatkramer Tetzel treffen kon. Dit toch geschiedde inderdaad. Zijn aanval op Tetzel bleef, wat de gevolgen hiervan betreft, niet tot Tetzel beperkt, maar zou door heel de wereld weerklinken, omdat tot dusverre schier onbestreden geestelijke oppergezag van de paus van Rome daardoor verbrokkeld werd.

Wat Luther dan ook deed moest hij doen.

De almacht der Goddelijke genade heeft hem daartoe aangegord. De Heere heeft hem gebruikt om tegen Rome's gruwelijke dwaalleer de waarheid te dienen en in hem tevens een voorbeeld gesteld, dat Hij Zich van kleine, nietige middelen bedienen kan en vaak bedient om grote zaken ten uitvoer te brengen. En wanneer God werkt, wie zal Zijn werk kunnen keren? Ja, wanneer Hij werkt, dan werkt Hij steeds tot Zijn eigen eer, opdat het openbaar zal worden, dat het verrichten van grote daden niet afhankelijk is van menselijk kunnen of willen, maar van de almacht en genade Zijner sterkte.

Het zag er toch in die dagen allerdroevigst uit in het in zulk een verre staat van verbastering verkerende christendom. Eén van de gruwelen waaraan Luther zich ten zeerste ergerde was de aflaathandel, gedreven door de zo even genoemde Dominicaner monnik, Johann Tetzel. Deze was de zoon van een goudsmid uit Leipzig. Hij studeerde in zijn geboortestad, behaalde in het jaar 1487 de graad van geletterde, om daarna in de orde der Dominicanen te treden. Aangezien hij zich aan echtbreuk had schuldig gemaakt, werd hij door keizer Maximiliaan veroordeeld om in een zak gebonden, verdronken te worden. Deze straf werd echter niet ten uitvoer gebracht door tussenkomst van keurvorst Frederik van Saksen. Hij kreeg op diens voorspraak levenslange gevangenisstraf, doch werd enige tijd daarna vrijgelaten. Al spoedig werd op hem een beroep gedaan om aflaten te gaan verkopen, wat hij voorheen ook reeds met sukses gedaan had. De toenmalige paus, Leo X, had namelijk geld, zeer veel geld nodig. Zowel voor zichzelf om zijn schitterende hofhouding en zijn geldverkwistende levenswijze in stand te kunnen houden, als om in de plaats van de sterk vervallen St. Pieterskerk te Rome een geheel nieuw kerkgebouw te doen verrijzen. Welke middelen daartoe gebezigd werden, deerde deze paus niet, als hij maar geld binnen kreeg. Het Evangelie was voor hem een fabel uit de oude tijd, waarmede hij zich wel moest inlaten, omdat hij daaraan zijn machtige zetel verschuldigd was. Hij noemde daarom „de fabel van Christus" zeer winstgevend.

De aflaathandel werd zo ingericht, dat de paus niet behoefde te wachten tot het door Tetzel opgehaalde geld naar Rome gezonden werd.

Het recht van verkoop werd verpacht. Wie het hoogste bod deed kwam er voor in aanmerking en de pachtsom werd vooruit de paus ter hand gesteld. In Duitsland was het Albrecht, de aartsbisschop van Mainz en Maagdenburg, die als hoofdpachter van het recht om de aflaat te verkopen, optrad. Wat Leo in Rome deed, deed Albrecht in Duitsland. Gaarne omringd door een briljante hof stoet, aan allerlei genot verslaafd, had ook hij te kampen met geldgebrek. Vandaar dat hij gretig gebruik maakte vam de geboden gelegenheid om ook voor zichzelf te genieten van de schatten, die naar Rome zouden gaan. Daartoe werd Tetzel in de arm genomen. Hij was inquisiteur geweest, had aflaten verkocht, zodat hij in hem een man van ondervinding had.

Zodra Tetzel was aangesteld, trok hij Duitsland door met een groot roodgeverfd kruis, voorzien van het pauselijk wapen. De stoet werd geopend door de op een fluwelen kussen neergelegde pauselijke aflaatbul; daar achter kwa­ men de muilezels, beladen met zakken vol aflaatbrieven, die bestemd waren voor wie geld in de hand had. Bij het naderen van een stad, werd de inwoners aangekondigd, dat „de genade van God en van de heilige vader" voor hun poorten was verschenen. Hierop werd hij onder trommelslag en klokgelui en door de menigte bejubeld, ingehaald en naar de hoofdkerk geleid, alwaar het rode kruis tegenover het hoogaltaar werd opgericht. Een ijzeren kist, bestemd voor het geld, werd daar naast geplaatst. Na dan eerst de zegen aan het volk te hebben uitgedeeld, sprak hij: „Aflaten zijn de kostelijkste en edelste van Gods gaven. Dit kruis — op het rode kruis wijzend •— heeft dezelfde kracht als het ware kruis van Christus. Komt slechts en ik zal u brieven geven, behoorlijk gezegeld, waarmede zelfs de zonden, die gij voornemens zijt te doen, vergeven kunnen worden.

Ik zou mijn voorrecht niet wiUen ruilen met dat van Petrus in de hemel; want ik heb meer zielen behouden door mijn aflaten dan de apostel met zijn prediking. Er is geen zonde zo groot, die niet door een aflaat kan verzoend worden. En zelfs wanneer iemand (hetwelk onmogelijk is) der gezegende maagd Maria, de moedter Gods, onteerd had, zo hij slechts een aflaat koopt, het zou hem vergeven zijn.

Bedenkt, dat gij voor iedere doodzonde, na biecht en berouw, zeven jaar lang boete moet doen, of in dit leven of in het vagevuur. En hoeveel doodzonden worden er niet begaan op een dag, in een week, een maand, een jaar, gedurende het gehele leven. . . ! Helaas, deze zonden zijn bijna zonder tal en brengen een nimmer eindigende straf mede in de vlammen van het vagevuur. Doch met deze aflaatbrieven kunt gij voor eens in uw leven, in alle mogelijke gevallen — vier alleen uitgezonderd, die blijven voor de apostolische stoel — en later, in het ogenblik van sterven, een volkomen vrijspraak verkrijgen van al uw straffen en van al uw zonden. Maar meer nog dan dit. De aflaten zijn niet alleen voor de levenden, maar ook voor de doden. Daarbij is zelfs geen berouw nodig.

Priester, edelman, koopman, vrouw, jonge man, jonge dochter! Hoort gij niet hoe uw overleden ouders en vrienden uit het diepst van de hel tot u roepen: „Wij lijden schrikkelijke folteringen. Een kleine gift zou ons kunnen verlossen en die kunt gij geven, maar gij wUt niet!"

Dit laatste vooral werd met donderende stem uitgeschreeuwd, zodat de toehoorders sidderden en beefden.

Nog was Tetzel niet uitgesproken. Hij vervolgde: „Op hetzelfde ogenblik dat gij het geld op de bodem der kist hoort klinken, vlucht de ziel uit het vagevuur en stijgt als een verloste in de zalige hemel. O, dom en redeloos volk, dat de genade niet beseft, u zo ruim aangeboden. Nu is de hemel overal wijd open gezet. Weigert gij daar binnen te gaan? Wanneer zoudt gij er dan willen komen? Nu kunt gij zovele zielen verlossen! Met 12 grossen kunt gij uw vader verloszijn uit 't vagevuur en gij zijt ondankbaar genoeg hem niet te hel­ pen. Ik zal gerechtvaardigd worden op de dag des oordeels, maar gij — gij zult zoveel te gestrenger gestraft worden, omdat gij zulk een grote zaligheid versmaad hebt. Ik verklaar u, dat, al hadt gij ook maar een enkele rok, gij die behoordet uit te trekken en te verkopen, om deze genade deelachtig te worden — God de Heer regeert niet meer. Hij heeft aJle macht overgegeven aan de paus".

Wanneer men van deze taal, waarin bedrog en oplichterij er dik boven op liggen, kennis neemt, is het te begrijpen, dat Luther deze kramer een „groot-beurzen-dorser" noemde, die „zo knap met de vlegel kon spelen, dat hij ieder het geld uit de zak klopte".

Toen Tetzel zich begaf naar Jütterbock, dicht bij de grens van Saksen en niet ver van Wittenberg, kreeg Luther verscheidene mensen in zijn biechtstoel, die aflaatbrieven van Tetzel hadden gekocht. Ronduit verklaarden zij hem, dat zij in hun zonden wilden blijven voortleven en niet van plan waren zich daarvan te bekeren. Ook zeiden zij —• naar de leer der roomse kerk — geen absolutie nodig te hebben, daar zij aflaatbrieven hadden.

Luther vérmaande hen en ook in zijn preken oefende hij scherpe kritiek op Tetzels praktijken. Vervolgens zette hij zich aan zijn schrijftafel en schreef een 95-tal stellingen, waarin hij de aflaat en de aflaathandel ten sterkste veroordeelde.

Als een lopend vuur ging de mare van Luthers daad door Duitsland en vandaar naar de omringende landen, tot zelfs naar Rome toe, met het gevolg, dat Rome's kerk tot op haar fundamenten begon te schudden.

Een paar jaar daarna, in 1520, werd Luther na het twistgesprek met Dr. Eek, door de paus in de ban gedaan. In de banbul werd over Luther, zijn geschriften en zijn vrienden de vloek uitgesproken. Nog in hetzelfde jaar gaf Luther een verhandeling in het licht tegen „de Bul van de Antichrist", terwijl hij op de 10e december 1520 de professoren en studenten uitnodigde om met een groot aantal toeschouwers getuige te zijn van het prijsgeven aan de vlammen van onderscheidene besluiten en geschriften van de paus en van Dr. Eek, alsmede van de pauselijke bul.

Hiermede was de oorlog aan de paus en in hem aan de roomse kerk en het afscheid van die kerk ten volle en met nadruk verklaard. Het werk door Luther begonnen werd door God rijkelijk gezegend, omdat het Zijn eigen werk was. Het was de HeUige Geest, die Luthers ziel op zaligmakende wijze bewerkt had. Hij had zichzelf mogen leren kennen als een zondaar die voor God niet kon bestaan, ook al had hij zich in een klooster opgesloten en al was er op zijn uitwendige levenswandel niets aan te merken. Hij had bij bevinding geleerd, dat zijn vermeende goede werken, tot zelfs zijn gebed toe, met zonden bevlekt waren en dat het derhalve onmogelijk was uit de werken gerechtvaardigd te worden. Die rechtvaardiging kon aUeen uit genade door middel van of uit het geloof geschieden. Het geloof namelijk in Hem, Die voor al de Zijnen de straf heeft gedragen en de wet Gods in alle delen heeft vervxüd. Het is die leer van de rechtvaardiging des zondaars alleen door het geloof zonder de werken der wet als verdiensten, welke door Luther werd gepredikt vanaf het

ogenblik, dat, terwijl hij op zijn knieën al kruipend en biddend de z.g. Pilatustrap te Rome beklom, het licht voor hem in de duisternis was opgegaan toen door de Heüige Geest met kracht op zijn ziel werden gebonden de woorden: „de rechtvaardige zal uit het geloof leven".

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1961

De Banier | 8 Pagina's

De Hervormingsdag

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1961

De Banier | 8 Pagina's