Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Praktijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Praktijk

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

7

In het vorige artikel schreven wij iets over tijdelijke uitreddingen, als ook over de vruchten daarvan. De één eindigt veelal in het wonder alleen, terwijl de ander door of over het wonder mag heenzien op Hem, Die alleen wonderen werkt. Vandaar dat we met enkele woorden heenwezen op de laatste.

Het behaagt de Heere Zijn volk in beproevingen te leiden, en tijdelijke of lichamelijke noden daartoe te gebruiken om Zijn al- en vrijmacht te betonen, waarin men mag ondervinden wie en wat de Heere wil wezen voor een arm zondaar, want juist in zulke wegen mag ervaren worden, wat men aan zijn God heeft.

Welnu, wij meenden, gelet op het vorig artikel, nu eens te schrijven over wat in zulk een weg eens iemand heeft ervaren in de crisisjaren vóór de tweede wereldoorlog.

Het was een werkman met een gezin. Hij kon vertellen hoe de Heere hem had opgezocht, hem ontdekt had aan zijn schuld en zonde en Godsgemis. In zijn onmogelijkheid werd de mogelijkheid tot verlossing ontsloten, en werd de Persoon des Verlossers aan hem geopenbaard en in een weg van onderhandelingen ontdekte Zich de Heere Jezus aan zijn hart. Hij mocht veel van de Heere ontmoeten in een aanklevend leven en steunen op de God zijns levens, en ook wat de tijdelijke dingen aangaat veel vertrouwen oefenen.

Deze man geraakte werkloos, zoals zo heel velen in die jaren. Dus de inkomsten om zijn gezin te onderhouden stonden stil. Dit drukte hem zwaar op zijn gemoed, het dreef hem uit tot de Heere, en in zijn smekingen kreeg hij zo veel geloof te oefenen, dat de Heere niet alleen machtig was om hem uit deze omstandigheden te verlossen, maar ook om hem hierin te onderhouden, en daarin werd hij bijzonder gesterkt onder het lezen van Gods W oord. Kortom, hij kreeg zoveel ondersteuning van boven, en zulk een binding in zijn gemoed te ervaren, dat hem de vrijmoedigheid ontbrak om zich te wenden tot de instellingen tot steun voor werklozen, van regeringswege opgericht. Maar het leven ging door, en het weinige geld raakte op, hoewel zeer sober werd geleefd, en zijn vrouw en kinderen begonnen zeer te trekken, en wanneer hij daar op zag, dan gebeurde het, dat in zijn gedachten opkwam „zal ik me nu maar tot één of andere instantie wenden om steun?” Maar ’t was wonderlijk hoe die gedachten als bij de hand werden afgesneden, en het was in zijn gemoed alsof de Heere zeide: „Ben Ik niet de Machtige en Gewillige om uit te helpen?” en dan werd dat vertrouwen in Hem zo groot, dat hij met schaamte aan die opwellingen dacht. Het gebeurde in die tijd dat hij de Heere mocht rechtvaardigen al zou Hij hem geheel verlaten en aan zichzelf overgeven, en nochtans kon hij de Heere niet loslaten, en mocht hij proeven en smaken, welk een zoetheid in dat buigen onder de Heere genoten wordt. Onder dat alles werd hij gezegend met een zwijgende mond. Zijn enige toevlucht was de Troon der genade. Hij vermocht vanwege de hoogheid des Heeren met niemand te spreken over zijn tijdelijke noden. Alleen aan zijn vrouw vertelde hij somtijds welk een toevlucht hij vond in de Heere alleen. Zo gebeurde het op zekere dag na de middagmaaltijd, dat hij zoals gebruikelijk Gods Woord nam, en naar de gewone volgorde uit Joel 2 zou lezen, dat de verzen 26 en 27 met kracht op zijn ziel gebonden werden, daar geschreven staat: „en gij zult overvloediglijk en tot verzadiging eten, en prijzen de Naam des Heeren uws Gods, Die wonderlijk bij u gehandeld heeft, en Mijn volk zal niet beschaamd worden in eeuwigheid. En gij zult weten, dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik de Heere, uw God ben, en niemand meer; en Mijn volk zal niet beschaamd worden in eeuwigheid”. Door welke woorden hij zulk een licht ontving in de toestand waarin hij verkeerde, en als opnieuw mocht geloven, dat de Heere hem uithelpen zou, waaronder hij als wegsmolt vanwege de nederbuigende goedheid Gods, daar de Heere Zich nog met zulk een onwaardige wilde inlaten. Maar nog was hij niet uitgeholpen uit zijn tijdelijke nood. Dit deed hem des te meer de Heere aankleven op Zijn eigen Woord, totdat hij werd ingeleid in Jes. 51 en bijzonder het 14e vers. Zoals we reeds schreven, sprak hij met niemand over zijn omstandigheden, het werk lag tussen de Heere en zijn ziel alleen; doch door een bijzondere gelegenheid ontmoette hij een arm en oud kind des Heeren, aan wie hij eenvoudig vroeg (zonder zijn omstandigheden te vertellen) of men zijn nood ook wel aan medemensen mocht openbaren, waarop hij ten antwoord kreeg: „’t Is mij altijd zo’n weldaad geweest als ik een mens mocht hebben waarmede ik eens spreken mocht uit mijn behoeften en noden”, meer niet. Diezelfde middag ontmoette hem een mens, die zonder omwegen tot hem zei: „Vriend, ik gevoel dat je in grote moeilijkheden verkeert, en ik weet niet welke, maar neem dit van mij aan”, en wilde hem een rijksdaalder toestoppen; maar hij durfde deze aanvankelijk niet te aanvaarden, mede omdat de gever iemand was die het van zijn armoe gaf. Maar omdat de gever door innerlijke drang gedreven bleef aanhouden, werd het aanvaard onder tedere gemoedsaandoeningen als een geschenk uit de hemel. Diezelfde avond komt een familielid zijn woning binnen. „Ik heb er geen rust van, jullie moeten in grote zorgen verkeren, ik voel het aan, en ik heb het niet geweten”, en hij legt zo 25 gulden op tafel. Toen brak bij wijze van spreken onze vriend zijn hart, en welde op uit het diepste van hem: „Heere, dat Uw Woord waarheid is, is me groter en dierbaarder dan de redding uit deze nood”. Zijn ziel was als een gewaterde hof, en zijn mond prees de Heere en betuigde: „De Heere is groot van goedertierenheid”.

En tot zijn vrouw zei hij in verwondering „niet gewerkt, en voor 2 weken uitbetaald”. De wegen des Heeren zijn wonderlijk. Zij zullen niet beschaamd worden die de Heere verwachten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juli 1966

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Uit de Praktijk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juli 1966

Bewaar het pand | 4 Pagina's