Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een deskundig vakman, maar geen goede gids.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een deskundig vakman, maar geen goede gids.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. H. R Rookmaaker: „Kunst en Amusement." Uitgeversmaatschappij J. H. Kok N.V., Kampen, 1962. 177 blz., in slappe band ƒ 5, 90.

Op de achterzijde van het werk dat hier besproken wordt — een keurig uitgegeven boek, en goed geïllustreerd — wordt meegedeeld dat schi'ijver — kunsthistoricus, verbonden aan de Leidse universiteit — een zeer deskundig vakman is, terwijl daar tevens wordt gesuggereerd dat hij een goede gids is voor wie zich begeeft op het gebied van kunst en van amusement. Het eerste kan men onderschrijven, het laatste moet men zeer beslist ontkennen. Al lezende ziet men dat steeds meer in.

Dat schrijver een goed vakman is, blijkt duidelijk uit hoofdstuk I tot IV. Dit zijn goede hoofdstukken, al komt men er ook uitspraken in tegen die bepaald een twijfel aan zijn kwaliteit als gids doen opkomen. Ondanks die bedenkingen heeft men op 't eind van hoofdstuk IV nog wel de indruk dat men met een vrij goed boek te maken heeft. Maar hoofdstuk V — voor schrijver zelf de kern van zijn betoog, en inderdaad de samenvatting van datgene waar men in het voorgaande bezwaren tegen koesterde — neemt alle twijfel weg: wie zulke dingen zegt, verspeelt de naam van goede gids!

Het eerste hoofdstuk — krisis en de Bijbel — mag er zijn. Er staan veel goede dingen in. Maar tegen 't einde schrikt men op: tegen wetticisme wordt gewaarschuwd, kasuïstiek is volgens schrijver uit de Boze, en het hebben van beginselen wordt door hem afgekeurd. Men vraagt zich af waarom er dan nog voorlichting gegeven wordt! Kasuïstiek — om daar nu maar alleen op in te gaan — is iets dat tegenwoordig bij zeer velen in een kwade reuk staat. Maar ze kan uiterst nuttig zijn. Hoevelen zouden er al niet door goede voorlichting — kasuïstiek in goede vorm — voor zonden zijn bewaard? Kasuïstiek toch is niets anders dan etiek voor allerlei biezondere gevallen. Schrijver moet, kasuïstiek verwerpend, ook etiek de das omdoen!

Voortreffelijke noties vindt men in het tweede hoofdstuk - over de betekenis van kunst en van amusement in 't leven van de mens - en in het derde - levensopvatting en kunst. Kunst, zo wordt terecht gesteld, is niet iets enkel maar estetisch, de inhoud spreekt ten allen tijde mee. Ook de abstrakte kunst getuigt. Van armoede en van verdorvenheid, van opstand tegen God! Hoofdstuk IV geeft goede opmerkingen over normen voor de kunst. Maar tussen 't vele goede in die hoofdstukken treft men toch weer het een en ander aan waarmee men zich maar moeilijk kan verenigen. Zo noemt schrijver - blz. 98 - terecht een werkstuk van Picasso zonder meer een vloek, maar niettemin acht hij het kunst. En evenzo op blz. 137: als de kunstenaar zijn visie overtuigend voor te dragen weet, dan is hij groot: zo eren we Picasso, enzovoort. Dus: als iets slechts vol overtuiging voorgedragen wordt, moet men het toch bewonderen? Hier kan men niet meer met de schrijver mee. Kunst is iets waardevols, iets positiefs, waarop men ja kan zeggen - waarbij men niet vergeten moet dat ook het aanduiden van 't negatieve iets zeer positiefs kan zijn. In het geval van dc Picasso gaat het niet om werkelijke grootheid, maar heeft men te maken met de schijn van grootheid, die men moet doorzien. Uit het schilderij in kwestie blijkt de technische bekwaamheid van de maker. Maar technische bekwaamheid op zichzelf maakt iemand nog niet tot een kunstenaar die men vereren moet. Men mag uit het aanwezig zijn van enkele bepaalde eigenschappen die een kunstenaar noodzakelijk bezitten moet, nog niet besluiten tot een werkelijke grootheid van degene die die eigenschappen te bezitten blijkt. Wanneer die mens de hem door God verleende gaven in de dienst stelt van de opstand tegen God, moet men hem in dit opzicht haten, en kan men van zijn werkstuk enkel maar met afschuw spreken. Schrijver maakt de vorm hier van de inhoud los, waardoor hij zich de blik op het geheel beneemt. Vorm en inhoud vloeken hier. En: kunst is niet alleen maar iets estetisch, zei hij zelf!

Was er dus tot hier temidden van het vele goede reeds zo af en toe wat af te keuren, hoofdstuk V — normen in het omgaan met de kunst — is werkelijk ontstellend. Er zijn, zegt schrijver, helemaal geen wetten voor de omgang met de kunst, de mens is hierin vrij, moet in de kristelijke vrijheid staan'. Natuurlijk moet mén wel in staat zijn wat men doet op een bepaalde wijze te verantwoorden, maar hoe men dit dan doen moet, hoort men niet. Men ontmoet soms kristenen die er beslist geen been in zien om Gods geboden welbewust te overtreden, omdat zij immers in de kristelijke vrijheid staan. Iets dergelijks nu vindt men hier. Schrijver deelt ter illustratie mee — op blz. 159 — hoe een zangeres tot de ontdekking kwam dat wat zij zong — haar glansrol — zondig was. Maar om zichzelf te sparen bleef ze nog een tijd lang deze rol vervullen. En dit wordt met de kristelijke vrijheid goedgepraat! Hoe valt dit te rijmen met de afschuw die men van de zonde hebben moet? Met een zo verstane kristelijke vrijheid kan men overal terecht! Geniet maar, zegt de schrijver — blz. 160 — vrij en ondogmatisch. En ga er toch niet over redeneren of het wel van het begin tot aan het einde naar Gods wil is! Hier moet men tegenover stellen: elk kunstwerk heeft toch wat te zeggen, ademt een bepaalde geest. Zodat hier geldt: beproef de geesten; zijn ze wel naar God?

Op bladzij 164 wordt gesproken van een boek waarmee de schrijver helemaal niets slechts bedoelde. Maar er zijn vele boeken waarmee de auteurs ervan wel degelijk iets slechts bedoelen, boeken die gevaarlijk zijn, vooral als ze in een schoonschijnend uiterlijk gestoken zijn. Waarom spreekt schrijver daar niet over? Zo heeft men de indruk dat hij er om heen draait, al is dat stellig zijn bedoeling niet. Waar blijft hier toch de zo gewenste voorlichting?

Uitvoerig staat de schrijver dan nog bij de eenheid stil die onder kristenen gevonden dient te worden. Maar hij zegt vrijwel niets meer over wat zich tegen God verheft en wat men dus als kristen moet veroordelen, ook in de kunst. Tenslotte echter formuleert hij heel precies, op bladzij 172, van onderen: Zolang in kunst of in amusement „niet openlijk en duidelijk gevloekt wordt, " zolang de mens er nog naar streeft iets goeds te maken, zolang kan men, God dankende, genieten! Op andere manier gezegd: Als het maar niet al te erg wordt, stoor je dan maar nergens aan! Maar als er dan gevloekt wordt in bedekte termen, met grote listigheid — hoe vaak komt men dit in de kunst niet tegen — in dienst van Satan, die zich ook zo heel mooi voor kan doen? Of als die mens die naar het goede streeft in waarheid doet wat helemaal niet goed is — en ook dat komt voor — hoe moet men daar dan tegenover staan? Genieten maar, zegt Dr. Rookmaaker, ondogmatisch, vrij genieten! Maar hoe zal men, hier levend voor Gods aangezicht, genieten van wat uit de Boze is?

De inhoud van dit boek is een diskussie, een van de vele in verband met kunst. Lezend neemt men deel aan die diskussie, en komt lijnrecht tegenover de auteur te staan Dit is biezonder pijnlijk, om het vele goede dat ook door hem is gezegd. Maar hij kan met zijn kristelijke vrijheid alle kanten uit. En het Kristendom stelt voor beslissingen, ook hier! In een woord vooraf zegt schrijver dat een vriend zijn tekst taalkundig uiterst kritisch heeft bekeken. Jammer is dat deze vriend nog een en ander is ontgaan. Hij is wel niet aansprakelijk voor drukfouten als „is" in plaats van „eens" op bladzij 134 (r. 5 van onderen). Maar men treft ook foutieve spellingvormen aan als gramofocn en rhetoriek — ook retoriek, de juiste vorm, komt voor — of het opvallend lelijke chapitre. Hierboven was de levenswandel in 't geding. Welnu, „het pad der levenswandel" — bladzij 145, r. 3 van onderen — is uit stilistisch oogpunt ook niet goed.

Op bladzij 120 (r. 22) staat het woord mystiek. Men vraagt zich. lezend, af wat dit op deze plaats betekent. Uit het vervolg blijkt dat de schrijver er mee zeggen wil: een stuk van het door God aan ons gegeven leven veronachtzamen. Men is verplicht te protesteren tegen een zodanig, van groot wanbegrip getuigend woordgebruik!

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1963

Daniel | 8 Pagina's

Een deskundig vakman, maar geen goede gids.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1963

Daniel | 8 Pagina's