Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dordtse Leerregels

Hoofdstuk 3 en 4. Artikel 10, deel 1

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Behoud uit genade en niet door vrije wil

Maar dat anderen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, komen en bekeerd worden, dat moet men den mens niet toeschrijven, alsof hij zichzelf door zijn vrijen wil zou onderscheiden van anderen, die met even grote of genoegzame genade tot het geloof en de bekering voorzien zijn, hetwelk de hovaardige ketterij van Pelagius stelt.

In hoofdstuk 1 is gesproken over Gods verkiezing. In hoofdstuk 3 en 4 wordt ingegaan op de vraag hoe de verkiezing zich verhoudt tot Gods oproep tot geloof en bekering. Ligt daar niet iets tegenstrijdigs in? Hoe kan God zondaren oproepen tot geloof en bekering, terwijl Hij toch al van eeuwigheid besloten heeft wie wel en wie niet zalig zullen worden? De Dordtse Leerregels maken duidelijk dat Gods verkiezing, Zijn roeping niet uitsluit, maar eruit voortkomt. De verkiezing is niet iets wat de mens moet afschrikken. Integendeel. ‘Want God betoont ernstiglijk en waarachtiglijk in Zijn Woord wat Hem aangenaam is, namelijk dat de geroepenen tot Hem komen’ (D.L. Hfdst. 3 en 4, art. 8). De verkondiging van het Evangelie is dus niet vrijblijvend. Ondanks Gods verkiezing ligt er een grote verantwoordelijkheid op ons. ‘Want indien het woord, door de engelen gesproken, vast is geweest, en alle overtreding en ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontvangen heeft, hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? Dewelke, begonnen zijnde verkondigd te worden door den Heere, aan ons bevestigd is geworden van degenen die Hem gehoord hebben’ (Hebr. 2:2, 3). Als de mens verloren gaat is dat niet Gods schuld, maar onze eigen schuld. Nadrukkelijk wordt daarom gezegd in artikel 9: ‘Dat er velen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God, Die door het Evangelie roept, en Zelf ook dien Hij roept onderscheiden gaven mededeelt; maar in degenen, die geroepen worden.’

Als het dus zo is dat het de schuld van de mens is wanneer hij niet komt en bekeerd wordt, ligt het dan niet voor de hand om te zeggen dat het aan de mens is toe te schrijven wanneer hij, ‘geroepen zijnde door de bediening des Evangelies’ wél komt en bekeerd wordt? Artikel 10 geeft hierop een ontkennend antwoord: ‘Dat moet men den mens niet toeschrijven, alsof hij zichzelf door zijn vrijen wil zou onderscheiden van anderen, die met even grote of genoegzame genade tot het geloof en de bekering voorzien zijn.’

In dit artikel komt het begrip ‘vrije wil’ ter sprake, en dat is niet zonder reden. In de controverse met de remonstranten speelde niet alleen de visie op de dubbele predestinatie een rol, maar ook de belangrijke vraag of de mens wel of geen vrije wil heeft. De remonstranten zeiden: de mens heeft een vrije wil, waardoor hij de keuze kan maken zich wel of niet te bekeren. De kwestie van de vrije wil was niet alleen voor de remonstranten van toen belangrijk, maar is dat ook voor de remonstranten van vandaag. Ter gelegenheid van het feit dat het op 19 oktober jongstleden 400 jaar geleden was dat Jacobus Arminius stierf, verscheen onder verantwoordelijkheid van de Remonstrantse Broederschap een glossy magazine, met als titel ‘Arminius - voorvechter van de vrije wil’. In een toelichting daarop schrijft men: ‘De strijd tussen rekkelijken en preciezen in de zeventiende eeuw bracht de jonge republiek der Nederlanden op de grens van een burgeroorlog. Aanleiding is een strijd over religieuze dwang, de vrije wil en de bemoeienis van de politiek met de kerk. De theoloog Arminius neemt het op voor de vrije wil van de mens tegenover de precieze calvinisten. Zijn volgelingen, de rekkelijke remonstranten, werden de kerk uitgezet.’ En een jongerendag had als thema: ‘Kiezen maakt gelukkig?! - Arminius verdedigde de vrije wil’.

Nu was het niet zo dat pas in de zeventiende eeuw op de synode van Dordrecht de kwestie van de vrije wil in de kerk ter sprake kwam. In de zestiende eeuw streed Luther met de roomse leer, die doortrokken was van het pelagianisme. Hij heeft zelfs over het punt van de vrije wil een boek geschreven, gericht tegen Erasmus van Rotterdam, met als titel en ondertitel Servum arbitrum. Dat is de knechtelijke wil. Verklarende dat er geen vrije wil is. Erasmus ging ervan uit dat, als God de mens beveelt zich te bekeren, hij dat ook moet kunnen doen, want anders zou dit bevel zinloos zijn. Luther bestreed dat. Zijn voornaamste bezwaar was dat zo de genade, Jezus Christus, de Heilige Geest en God Zelf overal buiten werden gezet. Eigenlijk kwam het er dan op neer dat de mens zelf over het heil beschikt en het geheel in eigen hand heeft. Van Evangelie is hier totaal geen sprake. In zijn boek De knechtelijke wil beschuldigde Luther Erasmus ervan dat hij, door te stellen dat de mens een vrije wil heeft, het Evangelie zo tot een nieuwe wet had gemaakt. Zoals bekend, legde Luther daarentegen alle nadruk op de eenzijdige genade van God. Hij trad daarmee in het voetspoor van de kerkvader Augustinus. Met betrekking tot de genadeleer beschouwde Augustinus het geloof als genadegave, niet als mensenwerk. In zijn meest bekende werk Confessiones (Belijdenissen) komt de volgende passage voor: ‘Geef wat Gij beveelt en beveel wat Gij wilt.’ Hoe belangrijk dit voor Augustinus was, blijkt uit het feit dat deze passage tot driemaal toe herhaald wordt.

De remonstranten zeiden: ‘Ja, er is genade, maar dat is niet meer dan dat God de mogelijkheid biedt om zalig te worden.’ Maar als dat waar is, zal men nooit kunnen zingen: ‘Door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen.’ Als het gaat om de wil van de mens, dan zegt de Heere Jezus: ‘En gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben’ (Joh. 5:40). Maar Gode zij dank, er staat ook: ‘Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht, in heilig sieraad’ (Ps. 110:3a).

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 mei 2010

Kerkblad | 12 Pagina's

Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 mei 2010

Kerkblad | 12 Pagina's