Watersnood 1953
Wij voelden ons zo veilig achter dijken, zo knus en rustig op het lage land — waarop zo vredig onze relden prijken —: ivat zou ons dei-en in dit kalm bestand?
Het vruchtbaar veld vermocht ons te verrijken, doorregen, zon, doorarbeiden verstand: zelfs buitlanders stonden vreemd te kijken i laar lage akkers ach ter 't hoge strand.
Toen is zo plots de grote ramp gekomen: de zeeën braken wild de wallen door ei i gulplei i gi ilzig ii i steeds breder stromei i
de wonderlijke prooi op '/ v reet i ide spoor; wal wij zo veilig waanden werd ontnomen, ons kostbaar goed ging eensklaps wreed teloor.
Wij zijn niet beter dan die honderdtallen, die 'l leven lieten met liet arme vee, dal overspoeld werd door de wilde zee, die teugelloos in 'l rustig land kwam vallen.
Gij zoudl rechtvaardig zijn, wanneer wij allen verdronken waren, en 'l ontzaglijk wee van allen weggesleurd had huis en stee en 7 vee, in doodsangst schreeuwend in destallen.
Gij hebt de storm weer 't zwijgen opgelegd; de wrede vloed hebt Gij i log willei i kerei i. O, mocht Gij verder wee van ons toch weren,
en wil ons voor Uw aangezicht vernéren. ../lis G' IJ onttrekt, wat komt van ons terecht? Wil ons door Woord en Geest < tjw wegen leren.
M.Nijsse
Bovenstaand gedicht werd kort na de watersnood in 1953 in 'Daniël' gepubliceerd. Gelukkig bleef nu ons land voor zo'n ramp gespaard. Maar de boodschap van het gedicht geldt ook nu.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1995
Daniel | 32 Pagina's