Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE RECHTVAARDIGING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE RECHTVAARDIGING

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rechtvaardiging als sleutelwoord

Vermoedelijk bestaat er een neiging om het woord „rechtvaardiging” in de taal waarin het geloof tot uitdrukking wordt gebracht, minder te gebruiken. Is het wel zo duidelijk? Wie het opzoekt in de „Christelijke Encyclopedie” (deel V, 1960), vindt er een definitie van. In het „Groot woordenboek der Nederlandse taal” (1984) treft men ook wel een omschrijving aan. Maar het is de vraag, of het woord de ogen van velen kan openen voor de werkelijkheid die ermee bedoeld wordt.

Dat was in de tijd van Reformatie wel het geval! Toen Maarten Luther persoonlijk ontdekt had, hoe een zondaar door God gerechtvaardigd wordt, ging de poort van het paradijs voor hem open. Zo beleefde hij het. Luther stelde de rechtvaardiging in zijn prediking voorop en de kerk die naar hem genoemd is, gaf in haar confessie in het artikel over de rechtvaardiging aan, waar het in het conflict met Rome om ging.

Wanneer wij met de hervormers geloven, dat wij alleen door genade en alleen door het geloof behouden worden, kunnen wij ook nu geen afstand doen van de reformatorische leer van de rechtvaardiging. De kern ervan is, dat Christus alleen onze gerechtigheid is voor God. De leer van de rechtvaardiging heet niet voor niets het artikel waarmee de kerk staat of valt.

In onze tijd, waarin zoveel in beweging is, komen andere gedachten op over God, over de mens en over de verhouding van de mens tot God. Nu wordt veel minder gevraagd: Hoe zijt gij rechtvaardig voor God? In allerlei toonaarden kan men horen zeggen, dat de mens van vandaag niet meer vraagt naar een genadige God, maar wel naar een genadige medemens.

En toch is rechtvaardiging een van de sleutelwoorden van het christelijk geloof. Die overtuiging hebben wij niet allereerst aan een reformator als Luther of aan een kerkvader als Augustinus te danken. Er zijn bijbelse gronden voor.

Wat zegt de Schrift?

In het Oude Testament komt het niet zelden voor, dat een mens rechtvaardig genoemd wordt. Dat is niet in strijd met wat we bij Paulus lezen: Niemand is rechtvaardig, ook niet één (Rom. 3 : 10). Dat zegt het Oude Testament immers ook: Niemand die leeft, is voor Hem rechtvaardig (Ps. 143 : 2). Maar wie niet rechtvaardig is, kan het worden! Bij het woord „rechtvaardig” is in het Oude Testament dikwijls te denken aan het staan in de rechte verhouding tot God en het leven naar de wil van God. Meermalen worden de rechtvaardigen en de goddelozen tegenover elkaar gesteld.

Maar hoe kan een mens, die toch een zondaar is, rechtvaardig zijn? De Bijbel leert ons niet bij de mens zelf, maar bij God en bij zijn gerechtigheid te beginnen.

God is rechtvaardig. De HERE, onze God, is rechtvaardig in al de werken die Hij doet, maar wij hebben niet geluisterd naar zijn stem (Dan. 9 : 14). Hij is ook de rechtvaardige Rechter (Ps. 7 : 12). Wie de Bijbel kent, weet wel dat de gedachte van een straffende gerechtigheid van God niet vreemd is aan het Oude Testament. Maar de gerechtigheid van God openbaart zich het meest als verlossende gerechtigheid, als gerechtigheid die heil brengt. Hij is de rechtvaardige, verlossende God (Jes. 45 : 21).

Het heil bestaat in de eerste plaats in de vergeving van de zonden. De grond voor het schenken van vergeving ligt in God zelf. De Here zegt: Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet (Jes. 43 : 25). Daarom kan een mens die zijn zonde belijdt, met een beroep op zijn naam om vergeving vragen: Om uws naams wil, HERE, vergeef mij mijn ongerechtigheid, want die is groot (Ps. 25 : 11). De profetie van Jesaja 53 is in dit verband van de grootste betekenis. In het Nieuwe Testament zal het volle licht opgaan over wat hier gezegd wordt: Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld, de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. Om zijn moeitevol lijden zal hij het zien tot verzadiging toe; door zijn kennis zal mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken en hun ongerechtigheden zal hij dragen (Jes. 53 : 5, 11).

In de nieuwtestamentische boodschap van de vergeving staan de persoon en het werk van de Middelaar centraal. Het is de vergeving door het bloed van Christus. leder die in

Hem gelooft, ontvangt vergeving door zijn naam. leder die gelooft, wordt door Hem gerechtvaardigd. Vergeving en rechtvaardiging staan in deze teksten (Hand. 10 : 43; 13 : 38, 39) in parallellie. De weg tot de vergeving is het geloof, de bekering, de belijdenis en het gebed (vgl. Hand. 26 : 18; 2 : 38; 1 Joh. 1 : 9; Mat. 6 : 12).

Het woord „rechtvaardigen” wordt vooral door de apostel Paulus gebruikt. Hij geeft de boodschap van de vergeving van zonden door met woorden die in die tijd verstaanbaar waren voor allen die naar de rechte verhouding tot God vroegen. Dat was inderdaad een vraag die bij het jodendom van zijn dagen leefde.

De Paulinische rechtvaardigingsleer heeft haar wortels in de prediking van de Here Jezus Christus zelf, al komt de term „rechtvaardigen” maar een enkele keer in de Evangeliën voor.

Zoals de gelijkenis van de verloren zoon de gelijkenis van de bekering is, is de gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar die van de rechtvaardiging. De tollenaar bidt: O God, wees mij, zondaar, genadig. Gerechtvaardigd gaat hij naar huis terug. Hij ontvangt vergeving en is vrij van zijn schuld, en dat in tegenstelling tot de ander, die zich met zijn goede werken meende staande te kunnen houden voor God. De man die dacht dat hij rechtvaardig was voor God, was het niet. Hij die als zondaar om de genade van God smeekte, werd gerechtvaardigd (Luc. 18 : 13, 14).

Paulus keert zich tegen de joodse opvattingen, die hij zo goed kende. Hij was immers een echte Farizeeër geweest. Hij leert in zijn brieven, dat de gerechtigheid niet te verwerven is door onze inspanning. In eigen kracht kunnen wij de geboden van God nooit vervullen. De wet is voor ons geen heilsweg. Uit werken der wet zal geen vlees voor God gerechtvaardigd worden, want wet doet zonde kennen (Rom. 3 : 20). De mens wordt niet gerechtvaardigd uit werken der wet, maar door het geloof in Christus Jezus (Gal. 2 : 16). De gelovigen belijden, dat zij geen eigen gerechtigheid hebben, maar een gerechtigheid die uit God is (Filip. 3 : 9).

Christus Jezus is ons van God geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, opdat het zij, gelijk geschreven staat: Wie roemt, roeme in de Here (1 Kor. 1 : 30, 31). Hij is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging (Rom. 4 : 25).

We zijn hier bij het hart van het evangelie. In het kruis van Christus zijn Gods liefde en Gods gerechtigheid ten volle geopenbaard. God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is. Veel meer zullen wij derhalve, thans door zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn (Rom. 5 : 8, 9). Door het geloof kunnen wij er zeker van zijn, dat wij voor altijd in dit heil delen. De apostel zegt: Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus (Rom. 5:1).

Het werkwoord „rechtvaardigen”, dat Paulus herhaaldelijk gebruikt, doet zonder twijfel aan een rechtszaak denken. Wij spreken liever van rechtvaardiging dan van rechtvaardigmaking - een bekende term van vroeger - want rechtvaardigen staat gelijk met rechtvaardig verklaren. Het is het tegendeel van schuldig verklaren. De tegenstelling is al heel duidelijk in Romeinen 8 : 33, 34: God is het, die rechtvaardigt; wie zal veroordelen?

In een proces behoort de schuldige veroordeeld te worden. Maar God spreekt zondaren vrij. Hij rechtvaardigt de goddeloze (Rom. 4 : 5). Dat is een onvergelijkelijk handelen van God. Het is een rechterlijke daad van God, die tegelijk een volstrekt genadige daad is. Het gaat niet tegen de regels van Gods recht in om zondaren te begenadigen. Het is genade door het gericht heen. Dan herinneren we ons dat diepe woord van Paulus: Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem (2 Kor. 5 : 21). De Borg offerde Zich op voor de schuld van de zijnen. Hij stond in hun plaats. Hun zonde werd Hem toegerekend en zijn gerechtigheid wordt aan hen toegerekend.

Als gerechtvaardigd worden hetzelfde is als vrijgesproken worden van schuld, ligt de vergeving van zonden in de rechtvaardiging opgesloten. We zouden de rechtvaardiging kunnen zien als de vergeving, zoals deze in het recht gegrond is.

Bovendien houdt de rechtvaardiging niet alleen in, dat bepaalde zonden vergeven worden, maar ook dat de zondaar vrijuit mag gaan. Onze zonden worden ons niet meer toegerekend. God rekent ons gerechtigheid toe zonder werken (Rom. 4 : 6). Dat is de gerechtigheid die in Christus geopenbaard is. Dan ziet God ons in Christus altijd genadig aan.

We luisterden naar de apostolische prediking, zoals Paulus die onder woorden bracht. Maar schrijft Jakobus er niet anders over? Spreekt hij Paulus niet tegen?

Het is bekend, dat Luther dacht dat deze brief niet van een apostel afkomstig kon zijn, omdat zij regelrecht tegen Paulus in zou gaan door de gerechtigheid uit de werken te leren. Dat negatieve oordeel over Jakobus wordt ook in deze tijd door velen onderschreven.

Wie op het verschil in situatie let, behoeft niet te kiezen voor Paulus en tegen Jakobus of omgekeerd. Als Jakobus zegt: Gij ziet, dat een mens gerechtvaardigd wordt uit werken en niet slechts uit geloof (Jak. 2 : 24), gaat het hem om het onverbrekelijke verband van geloof en werken. Bij Paulus is echter ook sprake van geloof dat door liefde werkt (Gal. 5 : 6).

Paulus moest tegen dode werken strijden en Jakobus tegen dood geloof. Het sluit elkaar niet uit, dat Paulus schrijft: Niet uit werken, opdat niemand roeme (Ef. 2 : 9), en dat Jakobus beklemtoont dat de werken onmisbaar zijn, omdat een geloof zonder werken een dood geloof is. We zien dat er bij Paulus op volgt: Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.

Het gaat Paulus èn Jakobus om de werkelijkheid van de genade en om een levend en werkzaam geloof. Het berust niet alleen op de boodschap van Paulus, maar ook op die van de andere bijbelboeken, als wij belijden, dat wij het heil door genade alleen ontvangen, omdat het in Christus geschonken wordt, en dat wij er alleen door het geloof in delen. Wij worden om niet en uit genade gerechtvaardigd door de verlossing in Christus Jezus en wij worden door het geloof gerechtvaardigd (Rom. 3 : 24, 28).

Onze rechtvaardiging bestaat in de toerekening van de gerechtigheid van Christus

In de kerken van de Reformatie is weer verstaan wat de Bijbel zegt. Geen mens is in zichzelf rechtvaardig voor God en niemand kan zich voor Hem rechtvaardigen of vrijpleiten. Wij moeten gerechtvaardigd worden, vrijgesproken worden van schuld en straf. Wij hebben als zondaren te buigen onder Gods oordeel over ons leven en wij zijn op zijn genade aangewezen. Er zelf iets toe bijdragen of eraan meewerken, dat wij bij God in de gunst komen, is een totale onmogelijkheid.

De rechtvaardiging is wel eens een vreemde vrijspraak genoemd. Er is aan onze kant niets aan te wijzen dat ons ervoor in aanmerking zou kunnen doen komen. Hoe het dan toch kan? We horen de verwondering doorklinken in de bewoordingen van Zondag 23 van de Heidelbergse Catechismus: Al is het, dat mij mijn consciëntie aanklaagt, dat ik tegen al de geboden Gods zwaar gezondigd en geen daarvan behouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, nochtans God, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genade mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent.

Mensen die zelf allerminst rechtvaardig zijn voor God, ontvangen de rechtvaardiging als een geschenk. Maar er is wel wat voor gedaan! Door de woorden „de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus” worden wij daar nadrukkelijk bij bepaald. God heeft zijn rechtvaardigheid bewezen tegen zijn Zoon, als Hij onze zonden op Hem gelegd heeft en Hij heeft zijn goedheid en barmhartigheid uitgestort over ons, die schuldig en der verdoemenis waardig waren (Ned. Geloofsbelijdenis, art. 20). Of om het met de bekende woorden van het avondmaalsformulier te zeggen: Hij is onschuldig ter dood veroordeeld, opdat wij voor het gericht van God zouden worden vrijgesproken. Hij is onze gerechtigheid met alles wat Hij voor ons en in onze plaats heeft gedaan (Geloofsbelijdenis, art. 22). Wij zijn alleen in Christus rechtvaardig voor God. Zo is de leer van de rechtvaardiging onlosmakelijk verbonden met de leer van de verzoening door het werk van Christus. Wie een andere beschouwing heeft over zijn verzoeningswerk, ondermijnt de grondslag van onze rechtvaardiging.

De rechtvaardiging houdt in, dat onze zonden ons niet worden toegerekend (Catechismus, Zondag 51). Dat kan alleen maar doordat de gerechtigheid van Christus ons zo volledig wordt toegerekend, dat al onze ongerechtigheden daardoor voor Gods heilig aangezicht bedekt zijn.

Toch zouden we nog te klein denken van het wonder van de schenking en toerekening van zijn gerechtigheid, als we de uitwerking daarvan alleen maar zagen in de vergeving van onze zonden. Er is meer. Vergeving is het eerste, maar niet het enige. De aanneming tot kinderen en het ontvangen van het eeuwige leven behoren erbij. Daarom is het antwoord van de Catechismus op de vraag: Maar wat baat het nu, dat gij dit alles gelooft? Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben, en een erfgenaam van het eeuwige leven (Zondag 23).

Wij worden gerechtvaardigd door de toeëigening van de gerechtigheid van Christus

De opstellers van de Catechismus hebben in de antwoorden 60 en 61 formuleringen gekozen waarin uitkomt, hoe toerekening en toeëigening op elkaar betrokken zijn. Daarbij staat voorop wat God mij schenkt en toerekent. Dat kan ik niet anders dan door het geloof aannemen en mij toeëigenen.

De toeëigening door ons is de keerzijde van de toerekening door God. De toerekening vraagt om toeëigening en de gelovige toeëigening beantwoordt aan de genadige toerekening.

Ons geloof is geen zelfstandige factor. Onze Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt ervan: Wij geloven, dat om ware kennis dezer grote verborgenheid te bekomen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, hetwelk Jezus Christus met al zijn verdiensten omhelst. Hem eigen maakt en niet anders meer buiten Hem zoekt (artikel 22). Wie over het geloof spreekt, spreekt dus over de Heilige Geest, die ons door het geloof in het heil doet delen. Evenmin als in zijn eigen werk, mag niemand daarom roemen in zijn geloof.

Het geloof wordt wel eens vergeleken met de lege hand, waarmee een gift in ontvangst wordt genomen. Het is het middel waarmee wij Christus omhelzen, die onze gerechtigheid is. Het is uitgesloten, dat ons eigen geloof of onze bekering de grond zou kunnen zijn voor onze rechtvaardiging. Dan zou het geloof op de werken gaan lijken, waar wij ons vertrouwen niet op mogen stellen. Daarom zegt de Catechismus: Niet dat ik vanwege de waardigheid van mijn geloof God aangenaam ben. De rechtvaardiging door het geloof is geen rechtvaardiging om het geloof!

Wie iets bij zichzelf zoekt dat gewicht in de schaal zou kunnen leggen, als het gaat om zijn rechtvaardiging, doet te kort aan het werk van de Middelaar, dat de enige grond van onze zaligheid is. Een van de gevolgen daarvan is, dat de zekerheid van het heil ontbreekt. Alzo dan zouden wij altijd in twijfel staan, herwaarts en derwaarts drijvende, zonder enige zekerheid, en onze arme consciëntiën zouden altijd gekweld worden, indien zij niet steunen op de verdiensten van het lijden en sterven van onze Zaligmaker (Geloofsbelijdenis, artikel 24).

In artikel 23 is sprake van het fundament dat wij altijd vasthouden. Daarvoor is nodig, dat wij de stem horen van Hem die ons vrijspreekt. Hoe kunnen wij zijn stem anders horen dan doordat het evangelie tot ons komt? Het geloof richt zich altijd weer op wat God ons om Christus’ wil in het evangelie belooft.

De gerechtigheid van God wordt in het evangelie geopenbaard uit geloof tot geloof (Rom. 1 : 17). De gerechtigheid wordt ons door het evangelie aangeboden en door het geloof aangenomen (Calvijn). Daarom wordt bij de bediening van de sleutelen van het koninkrijk der hemelen (volgens Zondag 31 van de Heidelbergse Catechismus) aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd, dat hun, zo dikwijls als zij de belofte van het evangelie met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden door God, om der verdiensten van Christus’ wil, vergeven zijn. Maar alle ongelovigen en die zich niet van harte bekeren, wordt verkondigd en betuigd, dat de toorn van God en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren.

De bijbelse leer van de rechtvaardiging, de reformatorische weergave en de zuivere prediking ervan in de kerken zijn en blijven van het hoogste belang!

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1987

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

DE RECHTVAARDIGING

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1987

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's