ANTONIUS WALAEUS (vervolg van pag. 208.)
ANTONIUS WALAEUS (vervolg van pag. 208.)
„Gevoelt U geen behoefte, Uw zonde voor God te belijden? " zo luidde de vraag van Walaeus. Oldenbarnevelt meende, dat Walaeus een toespeling maakte op zijn staatkundig verleden en begint nu bitter te klagen, dat men hem niet begrepen had. Ja, wenende voegt hij er aan toe: „En dit is nu het loon voor drie en veertig jaren onafgebroken arbeid!" Een aandoenlijk ogenblik, als de zeventigjarige grijsaard zo in tranen uitbarst. Dit is te veel voor Walaeus ook hij weent. „Beweent ook gij, Walaeus, mijn lot? " vraagt Oldenbarnevelt. Weer herinnert Walaeus hem aan de ernstige ure en vraagt hem, welke hope hij had voor de eeuwigheid.
„Die in Christus geloven en dat geloof met goede werken opluisteren worden zalig", is het antwoord. Walaeus stemt dit toe, doch voegt er direct aan toe: „Mits die goede werken niet uit een beter gebruik van de vrije wil voortspruiten, maar naar Gods eeuwig besluit uit louter genade worden gewerkt."
„In mijn jeugd heb ik dit reeds uit de catechismus geleerd en bij dat geloof ben ik gebleven", antwoordt Oldenbarnevelt. Vol verwondering vraagt Walaeus: „Waarom hebt U dan de Remonstranten begunstigd? "
„De onderhorigen hebben mijn bedoeling vaak verkeerd verstaan en er is veel tegen mijn zin geschied, " zo antwoordt de ter dood veroordeelde. Met enige scherpte voegt Walaeus hem toe: „U zoekt uitvluchten en waarom hebt U dan de ware godsdienst laten verdrukken? "
Hierop nodigt Oldenbarnevelt Walaeus bij hem aan tafel en verzocht hem het gebed te doen. Na de maaltijd vraagt hij Walaeus naar de Prins te gaan en aan deze Vorst voor hem vergiffenis te vragen, indien hij ooit iets tegen hem misdaan mocht hebben en zijn kinderen in zijn bescherming aan te bevelen. Walaeus stelt de gevangene voor meer te vragen. Deze zwijgt even, schudt het grijze hoofd en zegt dan: „Genade vragen kan ik niet."
Het was tien uur des avonds, toen de Prins de late bezoeker ontving. Prins Maurits vond de vorm van het verzoek niet aangenaam. Tot schuldbelijden, door genade te vragen, was Oldenbarnevelt niet te bewegen. De oude man was moede en verlangde te slapen. Voor de veroordeelde was het een onrustige nacht. Tegen de morgen kwam Walaeus weer bij hem op bezoek, deed het morgengebed en nam afscheid van hem.
Weer had Walaeus met eigen ogen de vergankelijkheid van het ondermaanse aanschouwd.
Enige tijd later viel het hoofd van Oldenbarnevelt op het schavot.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 28 februari 1951
Daniel | 12 Pagina's