Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gebroken en gezegend

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gebroken en gezegend

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de zon rees hem op, toen hy door Pniël gegaan was; en Hy was hinkende aan zyn heup. Genesis 32 : 31

een bange strijd

Bemoedigd trekt Jakob verder in de richting van het beloofde land. Hij heeft van zijn oom Laban nu niets meer te vrezen. Er is er maar Eén aan wie Hij dat te danken heeft. Dat is de HEERE. Door er stiekem vandoor te gaan had hij zichzelf lelijk in de nesten gewerkt, maar de HEERE heeft hem bewaard. En om hem van die bescherming Gods nog eens duidehjk te verzekeren ontmoeten hem dicht bij Kanaan de engelen Gods. Jakob ziet er een heel leger van. Maar dan drmgt al spoedig de gedachte aan Ezau zich aan hem op. Die zal hij nu spoedig ontmoeten. En hoe zal dat zijn.? Toen hij zo'n twintig jaar geleden was weggevlucht was Ezau's hart vol boze wraakplannen. Maar hoe zou het nu zijn.? Zou de tijd genezend gewerkt hebben.? Zou Ezau het langzamerhand toch een beetje vergeten zijn.? Verlangde hij er misschien zelfs naar om zijn broer terug te zien.

Jakob kiest het zekere voor het onzekere en stuurt er eerst maar eens boden op uit. Die zijn gauw terug met een angstaanjagend bericht. Ezau is op komst met vierhonderd strijdbare mannen. Het ziet er naar uit dat hij met Jakob korte metten zal maken. De schrik slaat Jakob om het hart. Maar hij neemt toch z'n maatregelen. Hij deelt z'n bezit in tweeën, wordt het ene deel getroffen, dan kan hij altijd nog proberen met het ander te ontkomen. En in een vurig gebed wendt hij zich tot God. Hij vraagt smekend of de HEERE hem verlossen wil uit de hand van Ezau. Hij pleit daarbij nederig op de belofte van de HEERE zelf. De HEERE heeft hem toch tot hier toe geholpen en rijk gezegend. En hij Jakob heeft wel niets verdiend, maar zou de HEERE hem toch niet willen zegenen.? Na z'n gebed gaat Jakob nog verder met z'n maatregelen. Hij maakt verschillende geschenken klaar om Ezau gunstig te stemmen. Een aantal kudden van geiten, schapen en kamelen moeten achtereenvolgens de rivier de Jabbok overtrekken, waar Jakob inmiddels is aangekomen. De herders moeten dat als geschenk van Jakob aan Ezau aanbieden. Als dat allemaal geregeld is laat hij als de avond gevallen is z'n vrouwen en kinderen met heel de rest van z'n kudden en herders de rivier overtrekken door een ondiepe plaats en blijft alleen op de andere oever achter in het donker.

En dan gebeurt er iets angstigs. Een gestalte komt in het donker naar hem toe, bespringt hem en tracht hem te overweldigen. Jakob verweert zich uit alle macht. Dapper houdt hij stand tegen de donkere figuur die hem er onder wil krijgen. Jakob raakt in een hachelijke en bange strijd verwikkeld. Urenlang duurt het voort.

Wie is die man.? We zullen ons niet vermoeien met allerlei veronderstellingen die op dit punt gedaan zijn. Hosea schrijft later over een engel en na afloop horen wij Jakob zeggen: Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn ziel is gered geweest. Luther schrijft: Het is God Die zich hier aan Jakob als tegenstander toont, alsof Hij hem wilde doden en van de belofte en de zegen beroven. Jakob gaat Kanaan binnen, hij denkt dat hij met Ezau te doen krijgt. Nu krijgt hij met God te doen.

Jakob wil het met Ezau weer goed maken, maar hoe staat hij nu eigenlijk tegenover God.? Dat bedrog dat er was en nog zoveel andere dingen, dat maakt hem toch allereerst schuldig tegenover God. Als het gaat over zijn zonden dan is niet Ezau z'n grootste vijand, maar dan met God z'n vijand zijn. Dan moet God tegen Hem zijn.

Ja maar zegt u, al die beloften dan.? En al die bemoeienissen Gods in Jakobs leven.? Bethel dan.? Toen is de HEERE hem toch verschenen.? En heeft gezegd: Ik zal met u zijn. Ik zal u behoeden overal waarheen gij gaan zult. En Haran, waar de HEERE hem zo geholpen heeft.? Inderdaad, dat is er allemaal geweest in Jakobs leven en toch moet Jakob in deze bange nacht leren dat genade genade is. Genade voor zondige mensenkinderen. En zo komt God hem tegen als een vijand.

We kunnen jarenlang op het erf van het verbond geleefd hebben. We werden gedoopt, we deden behjdenis en zelfs niet alleen maar voor de vorm. We leefden met de HEERE en ondervonden ook Zijn hulp en trouw in ons leven, maar toen kwam die bange nacht. U moest een hele zware operatie ondergaan. Of u had die dag de boodschap gekregen dat uw hart er heel erg slecht aan toe is en dat het ieder ogenbhk afgelopen kon zijn. En toen kwam het ineens levensgroot en angstaanjagend naar u toe, wie u nu eigenhjk was in uw leven en hoe dat nu toch zou moeten: voor God verschijnen. Wat eerder uw troost en steun was viel weg. Het donkere, het eenzame van de dood en de toorn Gods daalde als een nacht over uw ziel. U kon alleen nog maar ondergaan in de gerichten Gods. Alle vanzelfsprekendheden braken stuk en het leek wel alsof u nergens meer houvast kon krijgen.

Zulke geloofscrises zijn echt niet afhankelijk van uiterlijke omstandigheden. Je hoeft er niet ernstig ziek voor te worden. Het kan soms zomaar ineens je leven binnen komen, vanuit een preek die je hoorde, een bijbelwoord dat bij je bleef haken. En bij weer een ander kwam het als een grijze schemering over zijn ziel die zich langzaam maar zeker verdichtte tot een stikdonkere nacht.

Wat komt het er dan op aan stand te houden. Vol te houden op hoop tegen hoop. Niet kunnen en niet willen geloven dat God ons verloren zal laten gaan, ook al moet het eigenlijk. Hem in Zijn Woord en beloften vastgrijpen, volhouden met God tegen God. Met de beloften van Gods genade en trouw tegen de rechtvaardige Rechter die ons veroordelen moet. HEERE, dat kan toch niet dat ik verloren zal gaan, dat is toch Uw eer te na. Uw woord te na. En wat kan de strijd dan lang duren. Bij Jakob de hele nacht door. Wat kan het bij ons ook allemaal uitzichtsloos lijken. Een wanhopige altijd maar durende strijd. Ons hart vindt maar geen rust. Telkens nieuwe aanklachten, telkens nieuwe verwijten spoelen over ons heen. Dingen, waaraan we nooit meer gedacht hebben komen helder en duidehjk voor ons te staan. Zonden van vroeger, die we hebben weggeduwd, worden uit de vergetelheid teruggehaald en beginnen opnieuw de vinger naar ons uit te steken. We dreigen meegesleurd te worden door een donkere golf. De dichter klaagt: Al uw golven en al uw baren zijn over mij heen gegaan.

Jakob is ook in een bitter gevecht ge-

wikkeld. Maar het wonderlijke is. Hij houdt stand. Hij komt niet onder te liggen. En zo is het nog, gemeente. Wie aan God vasthoudt tegen God. Aan Zijn beloften tegen de heiligheid van Zijn recht, die houdt toch stand. Die gaat toch niet onder. Niet dat dat aan onze kracht hgt. Dat laat God aan Jakob ook wel merken in die bange strijd. Hij raakt maar even Jakobs heup aan en dan is die heup ontwricht. Jakob wordt geraakt in het centrum van zijn kracht. En toch houdt Hij vol.

Ja, zo strijden we dan onze strijd. De kracht is niet van ons. Integendeel, al wat van ons is gaat er in die bange strijd aan. We worden er in geraakt, we worden er in gedood. Onze gerechtigheid, ons kerkewerk, onze bevindingen en ervaring, ja zelfs ons geloof, we houden er niets meer van over. En toch we mogen stand houden omdat we hangen aan het Woord en de belofte van God, dat Hij ondanks alles om Christus' wil zondaren genadig kan en wil zijn. We zouden kunnen zeggen: Dat is Gods zwakke plek. Daar heeft Hij Zichzelf kwetsbaar opgesteld. Kwetsbaar voor arme en verloren zondaren, die niets hebben in zichzelf. Zulke zondaren mogen schuilen in de wonden van Christus.

een gewonnen zegen

De hele nacht strijden die twee zonder iets te zeggen door. Dan gaat het morgen worden. En de gestalte waarin God tot Jakob kwam zegt dat Hij weg wil gaan omdat de dageraad gekomen is. Maar Jakob grijpt zich aan Hem vast en zegt: Ik laat U niet gaan tenzij Gij mij zegent. Daar zit iets van een toets in. Zoals later bij de Emmaüsgangers. Als de Heere Jezus bij hun huis in Emmaüs gekomen is, houdt Hij zich of Hij door wil gaan. Als het ware om ze op de proef te stellen. Geven ze werkelijk om het onderwijs over de opgestane Christus of vinden ze het nu wel genoeg.? Kunnen ze Hem nu ook wel weer missen.? En hier: Vindt Jakob het wel genoeg dat hij overeind heeft kunnen blijven en heeft hii nu verder God niet meer nodig. En wij: Stellen wij ons er tevreden mee dat we een beetje redelijk zo'n geloofscrisis te boven komen.? Als onze gemoedsrust maar weer een beetje is teruggekeerd is het ons verder goed.

Jakob kan de HEERE niet laten gaan. Hij klemt zich aan Hem vast en zegt: Ik laat U niet gaan tenzij Gij mij zegent. Ik kan en ik wil zonder Uw zegen niet verder. Uw zegen moet op mijn leven rusten, anders kan ik niet leven. Daar mag het ons ook om te doen zijn. De vaste zekerheid van Gods ja over ons leven. Zijn goede woord dat voor ons mag gelden. Zijn zegen die op ons rust.

We kunnen toch als het goed is niet zonder! Och ja, als we er niet veel om geven dan bidden we een gebed en als we weer opstaan zijn we het vergeten. We hebben er eigenhjk geen belang bij. Maar wie het om de HÈERE te doen is die laat Hem niet gaan. Die klemt zich aan Hem vast. Als de weduwe bij de onrechtvaardige Rechter. HEERE, U komt niet van mij af. Ik laat U niet los. Ik klem mij aan U in Uw eigen beloften vast. Wilt Gij mij troosten en zegenen.? Laat in de donkere nacht van dit leven Uw aanschijn over mij lichten. Laat Uw hand mij dragen en leiden. Zonder U kan ik niets doen. Zo mag u zich aan de HEERE vastklemmen. O zeker, Hij is vrij en koninklijk en soeverein, maar Hij wil zich laten verbidden door een zondig mensenkind dat Hem niet meer missen kan.

Voordat Jakob echter de begeerde zegen krijgt vraagt de HEERE naar zijn naam. En Hij zeide tot hem, hoe is uw Naam.? Dat is een ontdekkende vraag. Nu moet Jakob zich bloot geven. Hij moet voor de dag komen. Een naam is in de Bijbel niet zomaar iets. Je naam zegt iets van je zelf. Wie zijn naam bekend maakt, geeft zich prijs aan de ander. Hoe is uw naam, laat eens zien wie je bent.

En ja, wat kan Jakob dan antwoorden.? Hij kan alleen maar z'n schande prijsgeven. Wat betekent Jakob anders dan voordringer, hielelichtcr, bedrieger! Van z'n geboorte af aan heeft hij al z'n best gedaan om z'n broer voor te komen. En hij heeft daar bepaald niet altijd even fraaie manieren voor ge-

bruikt. Wat er in de aartsvaderlijke tenten is gebeurd rond de zegen was geen incident, het was tekenend voor zijn leven. En dat allemaal komt in die naam die hij moet noemen ineens in een schel daglicht te staan.

Wij vragen om Gods zegen, we worstelen erom, maar hoe is onze naam.? Wie zijn we eigenlijk.? Wat komt er bij ons aan het licht.? Wat anders dan de schande van ons zondaar zijn.? Daarmee is ons leven voor God toch getekend.? Zou u dan tegen de HEERE willen zeggen: Ik ben toch lid van die en die kerkelijke commissie, ik ben ouderling of dominee. Ik heb toch dit, ik ben toch dat. Maar God kijkt door al die fraaie namen die wij ons zelf geven willen wel heen. Als Hij vraagt hoe is uw naam.? Dan blijft er niets anders over dan onze zonde en ons tekort. Laten we dat maar eerlijk erkennen, eerlijk belijden. O God, wees mij zondaar genadig, want dat ben ik, meer niet en minder ook niet. Ik geef mij met mijn schande aan U bloot. Ik leg mij in uw handen.

Wat komen we daar rijk mee uit. Want nu is er cen nieuwe naam. Een naam van Godswege. Jakob krijgt te horen: Uw naam zal voortaan niet meer Jakob zijn, maar Israël, want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen en gij hebt overmacht. Jakob krijgt een nieuwe naam als teken van de gunst cn de genade Gods die er over zijn leven zal zijn.

Jakob wordt Israël en de HEERE zegt erbij dat hij zich vorstelijk gedragen heeft met God en met de mensen. Maar als je dan nagaat wat is er nu voor vorstelijks aan Jakob. Een man die zijn vader bedriegt, een man die zich in allerlei bochten wringt, die telkens weer nieuwe slimmigheidjes heeft bedacht om zich uit de situatie te redden zonder al te veel schade aan z'n bezit. Is dat nu zo vorstelijk.?

Ja en toch, het is de vorstelijkheid van het geloof. De vorstelijkheid van dat geloof dat de HEERE aangrijpt in Zijn woord. Het is de vorstelijkheid van Abram van wie geschreven staat en Abram geloofde God en het is hem tot gerechtigheid gerekend. Het is de vorstelijkheid die ons gewordt van de andere kant. Van Gods kant. Ten laatste de vorstelijkheid van Christus die Zijn strijd gestreden heeft en wel is ondergegaan. Die niet gewonnen maar verloren heeft. Die aan de toorn van God is ondergegaan in de dood. En zo verzoening, gerechtigheid en leven verwierf. En alle vorstelijkheid valt ons toe uit Hem. Dat wij Israël mogen zijn is omdat Hij Israël was en is. Strijder Gods, Koning Gods. Dat wij rechtvaardig mogen zijn was en is omdat Hij rechtvaardig is. En het geloof dat in de duisternis van Gods „tegen zijn" schuilt bij Hem, vindt cen nieuwe naam. Zondaar en toch ondanks alles gerechtvaardigd, vorst Gods in Hem. En met dc nieuwe naam de zegen.

een gebroken gang

Jakob blijft tenslotte in zijn verwondering achter. Hij noemt de naam van die plaats Pniël en zegt: Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest. God was heel dicht bij, angstig dicht bij, ik kon Hem als het ware zien en voelen en toch heb ik er het levend afgebracht. Dat is altijd een groot wonder, dat een mens leeft voor God, dat een zondaar zahg wordt. Wij doen er wel eens een beetje gewoon over. Zaligheid en leven met God dat hjkt wel de pasmunt van de christehjke kerk. God is er toch voor om ons te helpen en te redden. Stel je voor dat Hij dat niet deed, wat had je anders aan je geloof. Maar onze God is een verterend vuur en wij zijn zondaren en als een mens voor Zijn Aangezicht het leven eraf brengt dan is dat alleen maar een w^onder. We kunnen tenslotte niet anders dan stamelen: HEERE, waar heb ik het aan verdiend.

In die verwondering trekt Jakob de rivier over. En dan staat er zo kenmerkend: En de zon rees hem op als hij door Pniël ging. Het hcht van de nieuwe dag omgeeft hem. Teken van het licht Gods dat nu over zijn leven valt. De nacht is de nacht geweest van het tegen Gods, de toorn Gods, maar dc zon gaat op. Nu geeft Gods vriendelijk aangezicht vroliikheid en hcht. De zon schijnt in zijn ziel vandaag.

Als de zon schijnt ziet heel de wereld er anders uit. De nacht en de nevel kunnen alle dingen zo somber en verdrietig maken. Maar als de zon opgaat is er licht en vrolijkheid. Zo is het nu ook als de zon van Gods gunst licht over ons leven. Paulus juicht: Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn.? Alle dingen moeten medewerken ten goede. Niets en niemand zal ons kunnen scheiden van de liefde Gods welke is in Christus Jezus onze Heere.

En wat maken we dan voor gang.? Een hinkende gang. En hij was hinkende aan zijn heup. Je kunt het nooit meer in eigen kracht. Het is nooit meer zoals vroeger. Dat „voorwaarts christenstrijders", is er af. De gang is gebroken. Je heft de vuist niet meer en het vaandel steek je niet hoog op omdat jij christen het wel redden zult. Nee, het enige wat je hebt op te houden is een lege hand, een gebed: Wil mij voor struikelen bevrijden en ga mij met Uw heillicht voor. Ik roep U aan, 'k blijf op U wachten.

En hij was hinkende aan zijn heup. Zo komen wij er af als we worstelen met God. Ja, als God worstelt met ons. Paulus moest belijden: Zijn kracht wordt in mijn zwakheid volbracht. We worden getekende mensen, voorgoed getekend door ons verlies. We weten het allemaal niet meer zo en we kunnen het allemaal niet meer zo. En toch, zo zijn we overwinnaars. Ja zelfs meer dan overwinnaars. Zo zij we koningen en priesters. De wereld mag spotten met onze hinkende gang en zelf willen we er zovaak ook weer van af, weer vol branie en christelijke poeha vooruit omdat we menen dat dat het pas is. Maar we leren het telkens weer: in de breuk, in het mank gaan, in de kruisgang ligt onze kracht. We zijn meer dan overwinnaars niet in eigen kracht, maar door Hem, die ons heeft lief gehad.

Ik zet mijn treden in Uw spoor, opdat mijn voet niet uit zou glijden. Wil mij voor struikelen bevrijden, en ga mij met Uw heillicht voor. Ik roep U aan, 'k blijf op U wachten, omdat G' o God, mij altoos redt. Ai, luister dan naar mijn gebed en neig uw oren tot mijn klachten!

K.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1988

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Gebroken en gezegend

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1988

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's