Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vreemde vrijspraak

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vreemde vrijspraak

N.a.v. Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 23, over de rechtvaardiging

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rond Hervormingsdag hoort men nogal eens: niet de werken geven de doorslag, maar het geloof. Hoe begrijpelijk zo'n vuistregel ook is, zij kan licht worden misverstaan. Alsof het de reformatoren slechts te doen was geweest om een accentsverlegging van de menselijke wérken naar het menselijke gelóóf. Tegenover de roomse leer van de rechtvaardiging door de inbreng van uiterlijke werken zou de Reformatie dan stelling hebben genomen met de leer van de rechtvaardiging door het innerlijk geloof. De Reformatie zou inzake de rechtvaardiging ten diepste niets anders betekenen dan een verschuiving van klemtoon: Rome onderstreept het werk van de hand, de reformatie het geloof van het hart. Maar beide zouden het erover eens zijn dat de rechtvaardiging een zaak is die de mens (mede) in zijn macht heeft. Hiermee echter is het geschil nog niet halverwege gepeild.

Wat in de Reformatie in het geding is, is niets minder dan de puurheid en exclusiviteit van de genade. Rome wist terdege, dat God niet te verzoenen is door wat uiterlijk vertoon. Ook zij wist dat vruchtbaar liefdebetoon jegens God en de naaste wortelt in de diepte van het innerlijk. Maar wat zij niet erkende, was dat God in de rechtvaardiging van de zondaar niets van dat alles in aanmerkmg doet komen, noch de binnenkant noch de buitenkant. Rome had wel zóveel respect voor Gods genade dat zij daarin de voedingsbodem gelegen zag voor de rechtvaardiging: als Gods genade (via het sacrament) de mens niet te hulp komt, is er van geen verdienstelijkheid sprake. Juist hiertegen opponeert de Reformatie: zó is de rechtvaardiging het resultaat van Gods (helpende) genade plus de menselijke gehoorzaamheid. Maar: God rechtvaardigt de goddeloze, zónder de werken: niet omdat de zondaar door genade tot goede werken is gekomen, evenmin omdat hij door genade tot geloof is gekomen, maar omdat God de zondaar neemt zoals hij is en aanneemt om Jezus wil. Het geloof op zich legt hierbij geen veertje gewicht in de schaal. Integendeel: het geloof is veeleer de ledige schaal die zich laat vullen. Ik kan de zaak waarom het hier gaat niet duidelijker zeggen dan met de radicale woorden van J. Koopmans (De Nederlandse Geloofsbelijdenis, 110 v.). „Het komt helemaal niet op het geloof aan, want alles is reeds op Christus aangekomen. Het komt niet aan op het geloof voorzover dat óns geloof is; het komt aan op de inhoud van het geloof. En ons geloven is „maar een instrument waarmee wij Christus onze gerechtigheid omhelzen". Geloven is: het erop aan laten komen, dat er niets op ons aankomt, omdat alles op Christus aangekomen is. „Door het geloof alleen" betekent precies hetzelfde als: „alleen door het werk van Christus". Naar onze overtuiging is het overigens onmisbaar en onopgeefbaar om hieraan toe te voegen: het komt evenzeer aan op de Heilige Geest. Wie anders zal ons voeren tot de belijdenis dat het op Christus aangekomen is? Niet dat dit de spits van het voorgaande afbreekt. Integendeel. Het wil juist het sola gratia en solo Christo extra benadrukken. Anders zou toch nog het misverstand kunnen rijzen dat weliswaar de inhoud van het geloof Christus alleen is, maar dat de daad van het geloof op onze kwaliteit en capaciteit zou berusten. En ook dat kan het geval niet zijn. Het is de Heilige Geest ofwel: Christus door Zijn Geest Die ons door het Woord overmeestert opdat wij onze gerechtigheid uitsluitend in Christus zullen vinden. Dit geloof vergelijkt Calvijn met een vat. En wij kunnen Christus niet be-vat-ten, tenzij wij ledig en met open mond der ziel tot Christus komen om zijn genade te begeren (Inst. ITI, 11, 7). Geloof is: gevulde leegte, een hart dat bezet is door het Woord. Toen Luther zich in 1521 op de Rijksdag te Worms moest verantwoorden beriep hij zich niet op zijn gewetenzonder- meer, maar zei hij letterlijk: „Ik ben door de woorden der H. Schrift gebonden in mijn geweten en gevangen in Gods Woord"! „Daarom", zo schrijft Luther elders, „is onze theologie zeker, omdat zij ons wegrukt uit onze eigen inzichten en buiten onszelf voert, zodat wij niet steunen op onze krachten, geweten, gevoel, persoon en werken, maar op wat buiten ons is, dat is op de belofte en waarheid Gods, Die niet bedriegen kan"! Waar komt het dus op aan? Hierop, dat wij onze wortels diep inslaan in grond die buiten ons ligt opdat wij bodemvastheid krijgen in het Woord. Luther heeft de woorden van Jezus tot de bezige Martha diep verstaan - en zou de Heere het ook de kerk in 1979 niet toe moeten voegen? -: Martha, Martha, gij bekommert en verontrust U over vele dingen. Maar één ding is nodig! Wat is dat ene nodige dan? Wel, zegt Luther, dat is „aan Jezus' voeten zitten en Gods Woord horen. Zo wordt de ziel die aan het Woord hangt net zoals het Woord zelf: rein, wijs en heilig. Als ijzer in het vuur komt, wordt het rood en neemt het de eigenschappen van het vuur aan. Evenzo wordt ook een zwarte kool rood in het vuur. Zo nu maakt ook het geloof, dat de ziel geheel verenigd raakt met het Woord. Het doorvuurt en doorzindert de ziel, zodat die geheel de natuur van het Woord aanneemt. Nu kunnen nóch hel nóch duivel nóch enig ander schepsel het Woord berispen; zelfs Gód doet dat niet. Daarom, wie aan Gods Woord hangt, is onberispelijk. En daarom is niets beter dan hangen aan Gods Woord"! Wij mogen dit vandaag wel hartgrondig bedenken, nu ons uit wisselende windrichting een nieuwe werkheiligheid komt toewaaien. In de nieuwere theologe valt het zwaartepunt immers bijna constant op de mens, althans op de coöperatie van God en mens, die met elkaar bondgenootschappelijk optrekken naar het rijk van vrede en gerechtigheid. In een brede laag van onze kerk is de vraag naar een genadig God als een middeleeuwse antiquiteit achterhaald. /Dat God genadig is, spreekt vanzelf! Daar gaan wij van uit. Het gaat er nu vervolgens maar om, dat wij dit uitgangspunt geloofwaardig maken: hoe wij „geloven" met de handen, in de „politiek" daad van bevrijding en ontvoogding.

Met alle verschillen die er zijn: deze moderne werkheiligheid laboreert aan dezelfde euvele waan als de middeleeuwse theologie waartegen de Reformatie zich verzette: het is de pretentie van de religieuze mens om zich voor God geloofwaardig te maken. Maar dat kan niet. En dat hoeft niet. De enige geloof- waardige is God Zelf. In Christus door de Heilige Geest. Het is deze boegwending die de Reformatie tot Reformatie maakt: niet wij, maar Hij! Zo heeft de overmacht van het Woord des Geestes in de 16e eeuw mensen uit hun dwaze droom gewekt en de waan der eigengerechtigheid en eigen-willigheid gebroken, om de arme gewetens uit de kluisters van de wet te voeren naar de armen van het Evangelie. Hoor hoe Luther - al in 1516! - aan een ordebroeder schreef: „Hartelijk geliefde broeder George, graag zou ik weten, hoe het van binnen met je gesteld is; of je eindelijk genoeg hebt van je eigen gerechtigheid en leert op Christus gerechtigheid een nieuw leven te bouwen. Want veel mensen worden tegenwoordig aangegrepen door de verzoeking tot zelfverheffing door zich met alle kracht in te spannen om vroom en deugdzaam te worden. Zij weten niet van de gerechtigheid Gods, ons in Christus zo rijkelijk en om niet geschonken, en daarom proberen ze uit eigen kracht zó te leven, dat ze (naar ze menen) voor God bestaan kunnen. Toch is dat een onmogelijke zaak. Toen je nog bij ons was leefde je ook in die waan, ik mag wel zeggen: in die waanzin; ikzelf trouwens ook, - en nog stééds heb ik tegen dat waandenkbeeld te strijden, ik ben er nóg niet los van. Daarom, beste broeder, leer Christus kennen, de Gekruisigde. Leer Hem lofzingen en aan jezelf twijfelen. Zeg tot Hem: Gij, Heere Jezus, zijt mijn gerechtigheid en ik ben uw zonde. Gij hebt het mijne genomen en mij het Uwe gegeven; wat Gij niet waart, naamt Gij aan; en wat ik niet was, hebt Gij mij gegeven. Bedenk steeds opnieuw, hoe groot Zijn liefde is Als wij door eigen moeite en zelfkwelling tot gewetensrust willen komen, waartoe is Hij dan gestorven? Neen, alleen in Hem zul je vrede vinden. Leer dus van Hem, dat Hij Zijn gerechtigheid tot jouw eigendom maakt, waar Hij je aannam en jouw zonde tot de Zijne maakte.....'' Om vrede ging het, en gaat het nog. En dan niet om vrede met eigen geweten, niet om tevredenheid over eigen staat en stand op grond van eigen rechtschapenheid, maar om vrede met God. En dat wil niets minder zeggen dan: hoe is God met mij tevreden, hoe ben ik rechtvaardig voor Hem? Hoe zal God, de Heilige die de zonde niet kan tolereren, mij de onheilige zondaar ooit accepteren? Hoe is Hij weer goed op mij? Wel, antwoordt ons belijden, onze rechtvaardiging bestaat in vergeving van zonden en toerekening van Christus' gehoorzaamheid. In niets anders? Nee. Maar is dit niet al te goedkoop? Deze vraag besterft ons op de lippen als Christus voor onze ogen geschilderd wordt in de glasheldere vensters van het Evangelie. Want daar zien wij Hem als de Kruiseling (Gal. 3 : 1)! God vergeeft geen zonde door ze door de vingers te zien, en door maar toe te geven. Hij vergeeft door de zonden weg te geven aan Christus. En wie ook bedankt zou hebben voor dit „geschenk", Christus niet. Daarom kan God de zonden nimmermeer gedenken, omdat Hij ze stuk voor stuk gedacht op Golgotha. Daar kwam de Heiland in het vurige gericht van Gods toorn. Hij werd bedacht met zonde, vloek en dood. Waar de schuld gebleven is, als God ons schuldeloos verklaart? Aan Christus heeft ze zich vastgehecht. En Hij heeft ze aan de kruispaal gehecht in Zijn eigen vlees. En toen Christus Zijn bloed plengde, is de doodsschuld der zonde gestroomd in de zee der vergetelheid. Ruilen wilde Christus. De hemelse koningszoon boog Zijn schouders onder de schamele schooiersplunje van de zonde. En Hij verbrandde haar toen Hij Zijn ziel tot een schuldoffer stelde.

Maar Gods vergeving is nog meer dan overgave van het onze aan Christus. Het is ook overgave van het Zijne aan ons: toerekening van Zijn gehoorzaamheid. Op de mantel van Christus' gerechtigheid, die God ons om de schouders legt, staat geweven: „Ik voor u en al het Mijne voor u". Wat het Zijne is? Niets geringers dan gehoorzaamheid! Het is de gehoorzaamheid die Christus heeft willen leren door Zijn lijden in de dagen van Zijn vlees. Het is Zijn horigheid aan het welbehagen en de Wet van God Zijn Vader. Het is Zijn instemming en overeenstemming met het hart en de wil van de Heilige. En dit nu is het wat God ons in de rechtvaardiging toerekent, zodat ook wij in overeenstemming zijn met Gods Wet. Zonder óns toedoen - want wij overtraden de ganse Wet - alleen door Christus' voldoen. De gerechtigheid die God ons schenkt is dus in geen geval te verwarren met de heiliging van ons leven, waartoe de Heilige Geest ons leven vernieuwt. Hoe onlosmakelijk dit laatste ook met de rechtvaardiging verbonden is (scheiding is hier schending van Christus!), de heiliging is nergens en nimmer grond voor de rechtvaardiging. Haar grond is Christus alleen. En alles wat meer of minder is dan Christus, is drijfzand. Daarom houden we dit jundament altijd vast en geven God alleen de eer, zo luidt het in de confessie. Dat betekent zoveel als: daarom vinden wij onze stabiliteit niet langer in ónze standvastigheid, maar in Christus onze Rotssteen. Op die rotsgrond laten wij ons zinken en däär vinden wij rust. In dez^ twee acten ziet de N.G.B, de eer van God vertolkt: zinken en rusten! God al de eer geven bestaat uit de vernedering van onszelf en rusten en roemen in Christus. Het zijn twee zijden van dezelfde ondeelbare zaak: alleen God zij lof! Het is de tweeene beweging van het zichzélf vernederen en de genade verheffen. Hierbij valt te denken aan schelpdiertjes op de rotsen: ze zijn zo broos dat men er een dozijn tegelijk van zou kunnen vertrappen met één voetveeg. Maar het water mag woeden en de branding beuken, ze zijn niet weg te slaan! Omdat ze kleven aan de rots: zelf krachteloos, teren ze op de onwrikbaarheid van de rotsgrond. Zo is het met een ieder die uit God geboren is en zich niet van Jezus weg laat slaan! Hij weet van geen grond in zichzelf, alleen van de draagkracht der genade. Luther sprak wel van de passieve rechtvaardiging van God, waarbij God door ons wordt gerechtvaardigd en wij God alle glorie toekennen en onszelf bekennen zodanig als wij zijn. „Wie toch zal genade en gerechtigheid aannemen, tenzij wie bekent dat hij een zondaar is?" Niet dat wij deze zelfveroordeling aandragen als toch nog een vorm van aanbetaling voor God. Dat zou wel de meest geraffineerde vorm van nederige hoogmoed zijn. Ons besef van eigen bezitloosheid en roemloosheid kan nooit een tegemoetkoming zijn voor Gods genadebetoon, maar onderstreept juist het volstrekte, onvoorwaardelijke en kosteloze karakter daarvan. Te roemen valt er slechts in de Heere alleen. Te rusten in slechts Christus alleen. God kwalificeert ons niet op grond van enige kwaliteit in onszelf, maar juist bij gebrek daaraan (Koopmans). Wij rusten louter op de kwantiteit van de gekruiste Christus, Die de onze is wanneer wij in Hem geloven.

Het is de aard van het geloof om te ontvangen en toe te eigenen, omdat het de aard van de Heilige Geest is om de beloften van het Evangelie ter hand te stellen. Christus de onze! Hij ons fundament om voor God te kunnen bestaan zonder verschrikking. Is dat niet een wat boude bewering: Christus de onze? Hééft het geloof Hem? Ja. Maar dan altijd vanuit een chronische behoeftigheid en armlastigheid. „Het leven van Gods heiligen bestaat meer in begeren dan in hebben, meer in vroom wórden dan in vroom zijn" (Luther). Zij hebben het, maar hebben het juist zonder ophouden van node! Dit hangt samen met Luthers diep in de Schrift verankerde „simul iustus et peccator" (tegelijk rechtvaardige en zondaar). Hetgeen ook zo te zeggen is: simul iustus et tentatus (aangevochten). De heiligen - schrijft Luther - zijn van binnen altijd zondaren, in eigen oog. Derhalve worden zij altijd van buitenaf, door God gerechtvaardigd. Hypocrieten zijn van binnen altijd rechtvaarig, in eigen schatting. Derhalve zijn ze van buiten, voor God altijd zondaren. Zondaren in werkelijkheid, rechtvaardig in hope. „Zijn we soms volmaakt rechtvaardig? Neen, maar tegelijk zondaar en rechtvaardig, zondaar metterdaad, maar rechtvaardig naar de rekening en vaste belofte van God". Buiten ons ligt al ons goed, dat Christus is. Geborgen in de schoot van de beloften. En daarom ligt alle lof van de kerk in Christus, Die door het geloof in haar woont, zoals alle licht op aarde niet van de aarde, maar van de zon is. Drie eeuwen later is het Kohlbrugge die dit oerreformatorische „simul iustus et peccator" als weinig anderen vertolkt. N.a.v. Jakob, aan de Jabbok vleugellam geslagen maar nochtans gezegend schrijft hij: „Opdat de mens nooit met de eer zal gaan strijken, verwringt de Heere bij al de zijnen zodanig de heup, dat zij tenslotte allen - zoals Jakob - van kracht ontbloot, hinkende voort moeten gaan, opdat zij opgehouden hebben met hun hoofd in de wolken te wandelen. Zo gaat het volgens het oude lied:

Met onze kracht wordt niets gedaan
wij zijn zeer ras verloren.
Hij strijdt voor ons, de rechte Man,
Die God ons heeft verkoren.

En daarom is dit het verschil tussen het menselijke en het goddelijke: wat van mensen is heeft geen gebroken gang. Daar heeft geen worstelen plaatsgehad met de God van Bethel. Wat van mensen is heeft de beide benen even lang en kan zelf zijn gang bepalen. Daar weet men op een duimbreed hoe het allemaal moet. Daar staat men rotsvast in datgene wat men naar eigen gevoelens heilig en goed dunkt. Al wie uit God is, krijgt een houding en gang als Jakob......
De goddelozen zijn daarin goddeloos, dat zij altijd vooruit kunnen. Zij maken zich groot in hun eigen doen. In hun hart leeft het IK, eigen vroomheid en heiligheid. De heiligen kunnen nooit vooruit. Alles is hun altijd uit handen genomen. Doch God is hun toevlucht en sterkte, hun licht en troost. Zij verwachten niets van het vlees. Zij vermogen niets en „hebben" geen wijsheid en ook geen geloof als het erop aankomt, maar zijn vol vrees...... Maar het is de God van Bethel die hen doorhelpt en dan juist zó, dat alle vlees - ook hun eigen vlees! - daarbij te niet wordt gemaakt......
Daarom moet u de moed volstrekt niet opgeven, als u in het geheel niet meer vooruit kunt en gevoelt dat uw heup verwrongen is. Want Zijn Woord, Zijn Naam, Zijn zegen zal het doen, zo waar Hij heeft gezegd: „Ik zal de hinkenden behoeden". Ook de N.G.B, zuivert alle zelfroem radicaal uit: Indien wij voor God moesten verschijnen met enige steun van het vlees - hoe weinig het ook was! - wij moesten verslonden worden. Het is van tweeën één. Met de leer der rechtvaardiging staat of valt niet alleen de kerk. Ook de zaligheid. Ook de onze. Wie in zelfverzekerdheid -of dat nu een roomse of schijnbaar gereformeerde is! - het gericht tegemoet gaat, die bekere zich. Wie in de zekerheid van het behoeftige geloof roept: „Heere, ga niet in het gericht met mij", die mag reeds hier en heden horen uit de mond van Christus, Pleitbezorger en Plaatsbekleder: Gij komt niet in het gericht van God. Ik was er al. Voor u. En Ik zou niet weten wat gij er dan nog doen moest.


(Rede uitgesproken door drs. A. de Reuver, op Hervormingsdag 1979 in de Nieuwe Kerk te Delft.)


Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1979

Protestants Nederland | 8 Pagina's

Vreemde vrijspraak

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1979

Protestants Nederland | 8 Pagina's