Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Martin Bucer, een vergeten reformator (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Martin Bucer, een vergeten reformator (3)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Twist rond het avondmaal
Niet alleen met rooms-katholieken en Dopersen is Bucer in de slag geweest. Tot zijn grote verdriet dreigde ook een breuk in de protestantse gelederen. De verschillende opvattingen ten aanzien van het Heilig Avondmaal vormden een splijtzwam die het reformatorische front danig verzwakte. Over één ding waren alle hervormers het eens: van de rooms-katholieke avondmaalsleer wilden zij niets weten. De zogeheten transsubstantiatiegedachte wezen ze unaniem en radicaal af. Er is geen sprake van dat de elementen bij het avondmaal veranderen in het lichaam en bloed van Christus. Brood blijft brood en wijn blijft wijn. Over de vraag of en hoe Christus bij het avondmaal tegenwoordig was gingen de meningen echter uiteen.
In 1525 had Zwingli in zijn 'Commentaar over de ware en valse religie' zijn gedachten nog eens op papier gezet. Hij verdedigde een visie die sterk beïnvloed was door Cornelis Hoen, een advocaat uit 's Gravenhage. Deze verklaarde de woorden uit de mond van Christus: Dit is Mijn lichaam als: Dit betekent Mijn lichaam. Hij stond, met andere woorden een spiritualistische opvatting van het avondmaal voor. Het was voor hem vooral een gedachtenismaal. Christus had immers tegen Zijn jongeren gezegd: Doe dit tot Mijn gedachtenis. Christus is niet lichamelijk aanwezig, de tekenen zijn 'slechts' symbolen, zinnebeelden van Zijn tegenwoordigheid. Voor een goed verstaan moeten we wel bedenken dat voor Zwingli het gedenken van de dood van Christus méér betekende dan alleen maar een herinnering aan wat ooit op Golgotha gebeurd is. Hij meende dat Christus op bepaalde wijze toch aanwezig was. Alleen: niet in het brood. Hij laat Zich op geestelijke wijze genieten doordat wij in geloofde tekenen tot ons nemen. Ook Bucer had in 1524 bezoek gehad van Hinne Rhode, rector van de Latijnse school te Utrecht en afgezant van Hoen. Hij voelde zich door diens opvattingen wel aangesproken. De brief die hem namens Hoen overhandigd werd en de uitleg die de Utrechter er aan toevoegde overtuigden hem. Voortaan hield hij het erop dat de elementen brood en wijn weliswaar verwijzen naar de gekruisigde Christus, maar niet Diens lichaam en bloed bevatten. Bucer verheugde zich er bovendien over te vernemen dat ook Zwingli zich voor deze verklaring had laten inwinnen.
Luther wilde van deze visie op het avondmaal echter niets weten. Hij noemde Zwingli een dweper en een onchristen. Zelf legde Luther sterke nadruk op de lichamelijke aanwezigheid van Christus bij de bediening van dit sacrament. Niet op de manier zoals Rome het leerde. Er vindt geen verandering van elementen plaats, maar Christus is met en onder de tekenen van brood en wijn present. Net zoals vuur een stuk ijzer helemaal kan doortrekken en op die wijze in het metaal aanwezig is.

Marburgs gesprek
De kloof tussen Luther en Zwingli leek on­overbrugbaar. Iemand die zich veel zorgen maakte over deze verwijdering tussen Wittenberg en Zürich was de landgraaf Filips van Hessen. Hij zag de hervormers het liefst op één lijn, om zo een gesloten front te kunnen vormen tegenover keizer Karel V en de paus. Om deze reden nodigde hij zowel de Zwitserse als de Duitse reformatoren uit om op zijn slot in Marburg over de gerezen problemen te praten. Aan dit bekende godsdienstgesprek namen behalve Luther en Zwingli ook deel Luthers collega in Wittenberg Melanchton, Oeculampadius uit Bazel en de Straatsburgers Hedio, Sturm en Bucer. De sfeer was niet om over naar huis te schrijven. Luther was met tegenzin gekomen. Hij wantrouwde bij voorbaat iedere poging om tot een voor allen aanvaardbare formulering te komen. Bovendien ergerde hij zich mateloos aan de kleding van Zwingli, die verscheen in een zwart uniform, met een degen van een el lang een een grote tas met boeken.
's Morgens om zes uur begon het gesprek. Over veel zaken werd men het spoedig eens. Eigenlijk zat het hele conflict vast op maar één woordje, het woordje 'is' uit de bijbeltekst. Dit is Mijn lichaam. Om dat duidelijk te maken had Luther deze tekst met krijt op de tafel geschreven. De mannenbroeders kwamen er niet uit. Zwingli bleef erbij dat het gaat om een symbolische opvatting, om een geestelijk genieten van het brood. Luther hield onverkort vast aan de letterlijke zin van de woorden.
En Bucer? De Straatsburger probeerde te bemiddelen tussen Luther en Zwingli. Inhoudelijk stond hij dichter bij Zwingli dan bij Luther. Hij beklemtoonde de geestelijke presentie van Christus en het geestelijk eten van Hem in het avondmaal. Jezus' woorden over het 'brood des levens', uit Johannes 6 spraken hem erg aan. Hij zag daarin 'sacramenteel onderwijs', waaruit wij kunnen leren dat de uiterlijke tekenen het heil niet kunnen bevatten, maar dat het gaat om een geestelijk gebeuren. Maar Bucer was ook van mening dat het conflict in Marburg niet onoplosbaar was. Hij vond het meer een woordenstrijd dan een werkelijk probleem. Dat het niet tot overeenstemming gekomen is lag volgens hem meer aan de halsstarrigheid van de Wittenbergers, met name Melanchton dan aan de zaak zelf. Hij schrijft dat later ook met zoveel woorden in een brief. Even zou Luther geneigd zijn geweest toe te stemmen in avondmaalsgemeenschap, maar toen moet Melanchton 'tussenbeide zijn gekomen'. Het zal Bucer dan ook diep geschokt hebben dat de Wittenbergers na afloop weigerden nog eens met de Straatsburgers te praten. Nog meer pijn moet het hem gedaan hebben dat Luther hem botweg toevoegde: 'Het is duidelijk dat uw geestelijk inzicht en het onze niet overeenstemmen. Gij zijt van een andere geest dan wij.'

Het vervolg
Terwijl Luther en Zwingli zich achteraf beiden als overwinnaar beschouwden, meende Bucer dat er in Marburg enkel sprake was van verlies. De eenheid tussen de hervormden was gebroken. Hij vond het maar naïef om in dit soort zaken de overwinning te willen behalen. Een godsdienstgesprek is geen strijdtoneel. 'Laat Christus overwinnen en niet wij'.
Een jaar na het Marburger godsdienstgesprek kwamen Bucer en Capito met een eigen belijdenis, waarin hun visie op het avondmaal was neergelegd. Samen met drie andere steden had Straatsburg dit stuk aanvaard en aangeboden tijdens de rijksdag van Augsburg. Vandaar de naam ervan: Viersteden-belijdenis (Confessio Tetrapolitana). Ondanks alle pogingen lukte het Bucer niet om Zwingli en de zijnen te winnen voor zijn standpunt, zoals dat in deze belijdenis was omschreven. De zozeer gewenste overeenstemming met de Zwitsers bleef uit. De verwijdering werd eerder groter.
Verrassend genoeg is er later wel overeenstemming gekomen tussen Straatsburg en Wittenberg. In 1536 wordt de zogeheten 'Wittenbergse Concordia' gesloten. Bij deze gelegenheid nodigde Luther zijn Straatsburgse collega uit om voor hem te preken. De eenheid was hersteld, hoewel accentverschillen bleven. Luther vond Bucer nog altijd wat overgeestelijk. Hij had het almaar over de Geest, de Geest. Hij zou meende Luther, meer moeten bedenken dat God tot ons gekomen is op deze aarde, zelfs vlees en bloed heeft aangenomen in Jezus Christus.

Zicht op zending
In deze jaren houdt ook de verbreiding van het Evangelie onder de heidenen Bucer sterk bezig. Het tekent de open blik en de wereldwijde betrokkenheid van de Elzasser. Hij was één van de weinigen onder de reformatoren die oog hadden voor de roeping van de kerk om de God van de Bijbel te verkondigen aan de volkeren. Het is opmerkelijk dat tal van zendingstheologen aan dit belangrijke aspect in het denken van Bucer voorbijgezien hebben. In het lijvige werk over de zending van dr. J. Verkuyl wordt zijn naam niet genoemd, evenmin als in het bekende boek, 'Gij die eertijds verre waart', dat geschreven werd door mensen uit de Gereformeerde Gezindte. In een boeiend artikel over de zendingsgedachte in het Gereformeerde Protestantisme legt dr. S. v.d. Linde wel de vinger bij Bucers zendingsbewustzijn. Hij zwaait hem de lof toe in dit opzicht ver boven Luther en Zwingli en ook boven Calvijn uit te gaan. Bekend is hoe de hervormer van Geneve dacht over het zendingsbevel uit Mattheüs 28. Calvijn wilde de opdracht van de opgestane Christus om de wereld in te gaan beperken tot de apostolische tijd. Voor christenen uit later eeuwen zou dit niet meer op dezelfde wijze gelden. Bucer dacht er heel anders over. Hij wijst erop dat het zendingsbevel nog maar zeer ten dele is opgevolgd en derhalve nog altijd openstaat. De zending over de volkeren is en blijft de opdracht die Gods kerk op de schouders is gelegd, god heeft onder alle volkeren Zijn uitverkorenen en daarom moeten wij hen het goede nieuws van Christus verkondigen. Niemand weet wat de uitwerking van de prediking zal zijn, maar het gebod van God vraagt om vervulling. Wij mogen ons daar niet aan onttrekken.

De kerk èn de overheid
Aan wie is de taak tot verbreiding van het Evangelie opgedragen? Bucer noemt in de eerste plaats de dienaren van de kerk. Aan hen is de opdracht allereerst en allermeest toevertrouwd en in hen aan de hele gemeente. De gemeente in haar totaliteit is, met andere woorden, een gezonden gemeente. Door middel van Zijn Geest regeert en leidt Christus Zijn kerk. De gemeente heeft als zodanig de roeping om getuige van het heil in Christus te zijn. Ieder levend gemeentelid heeft zich als instrument te laten gebruiken in de dienst van Christus. Bucer wil de gemeente niet opsplitsen in geestelijken die het werk doen enerzijds en leken, die passief aan de kant blijven staan anderzijds. Naast de bijzondere ambten is er ook het priesterschap van alle gelovigen. Ambt en charisma (genadegave) vormen voor de hervormer geen tegenstelling, maar zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden en op elkaar aangelegd. Ieder levend lidmaat van Christus ontvangt gaven van de Geest, die moeten worden aangewend tot opbouw en uitbreiding van de gemeente.
Wel is het zo, dat er onderscheid blijft in gaven en taken. Aan de herders der gemeente wordt met name de dienst aan het Rijk van Christus toevertrouwd. Hun taak is het 'dat alle uitverkorenen Gods die de Vader aan onze Heere Christus heeft gegeven, en nog niet tot de kerk, dat is tot Zijn stal, gebracht zijn, eens tot de kerk en tot Zijn schaapskooi gevoerd en in onze Heere ingelijd worden. En degenen die tot de kerk en Zijn gemeenschap zijn gebracht, zullen niet alleen daarin bewaard blijven, maar ook tot volkomen volwassenheid in Christus groeien'.
Opvallend is in dit citaat de nadruk op de uitverkiezing. Heel vaak wordt gedacht dat dit leerstuk een belemmering, een struikelblok vormt voor zendingsactiviteiten. Bij Bucer is daar evenwel geen sprake van. Integendeel, het feit dat Gods verkiezende liefde universeel is betekent voor hem een sterke stimulans om uit te gaan. Voor de hervormer bepaalt de belijdenis van de verkiezing juist de oorsprong en het doel van de zendingsdrang. De zendingstaak geldt niet alleen de volkeren ver weg, maar ook degenen die wel gedoopt, maar nog niet bekeerd zijn in eigen omgeving. Inwendige en uitwendige zending liggen in één lijn. Voor allen die Christus nog niet kennen geldt dat ze verloren schapen zijn, die door de herders moeten worden opgezocht en naar de veilige schaapskooi van de Goede Herder gebracht. Bucer meent dat ze daarbij het beste dichtbij huis kunnen beginnen. Het evangelisatiewerk is voor hem nummer één, hoewel de zendingsarbeid daar direct aan toegevoegd behoort te worden.
Behalve voor de herders der gemeente, ziet Bucer ook een taak weggelegd voor de overheid als het gaat om de verbreiding van het Rijk van Christus. Niet dat de overheidsdienaren het Evangelie hebben te prediken, maar wel dienen zij het zendingswerk te bevorderen. Helaas lieten de overheden in zijn tijd het op dit punt nogal eens afweten. De Straatsburger klaagt ergens, dat men ook hen moet zoeken en tot Christus brengen die vervreemd zijn van Christus als Heere, zoals joden. Turken en andere heidenen. Ja, wanneer ze (de overheden) het Rijk van Christus zo beminnen zouden en zouden begeren te verbreiden, als ze hun eigen heerschappij beminnen en zoeken te vergroten, dan zouden ze ook Christus' Rijk proberen te verbreiden. Nu echter zien we helaas, dat men wel der joden, Turken en andere heidenen land en goed wil winnen, maar hun zielen ook voor Christus winnen, blijft vrijwel achterwege; niet alleen de vorsten maken daar weinig ernst mee, maar ook degenen die men geestelijke overheden noemt.

De Koran
Opmerkelijk is Bucers bemoeienis met een vertaalproject van de Koran in zijn dagen. De Zwitserse theoloog Bibliander had zich voorgenomen een dergelijke vertaling ter hand te nemen. Daarnaast wilde hij in zijn publicatie ook enkele geschriften opnemen die gericht waren tegen de Islam. Veel tijdgenoten stonden huiverig, zo niet afwerend tegenover deze plannen. Men achtte het gevaarlijk om het boek van de Mohammedanen op deze manier onder de christen te brengen. Bucer zag er evenwel een nuttig instrument in om de Islam te bestrijden. Wie een tegenstander wil overwinnen, moet hem eerst goed leren kennen, zal hij gedacht hebben. Alleen wie op de hoogte is van de leer en de gebruiken van de Islam is in staat om met Mohammedanen in contact te treden. Bucer had er uitgesproken missionaire motieven voor om het project van Bibliander krachtig te ondersteunen. Deze vertaling zou een hulpmiddel zijn, waardoor de zending onder Turken en andere Islamieten des te krachtiger aangepakt zou kunnen worden. Hij was er diep van overtuigd, dat men deze mensen niet met geweld tot het christendom moest overhalen, maar door middel van overtuiging, van gesprek.
Samenvattend mogen we zeggen: de wereldwijde zendingsopdracht had een grote plaats in het hart en het denken van Martin Bucer. Niet zonder reden komt Van der Linde in het bovengenoemde artikel tot de verzuchting. 'Er is in Bucer een groot zendingsman verloren gegaan. Wat zou hij, de man met zo'n groot hart voor de ware zielszorg, voor zelfverloochening, om niet voor onszelf, maar voor God en de naaste te leven, als zendeling veel hebben betekend.'

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 1991

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Martin Bucer, een vergeten reformator (3)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 1991

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's