Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Koosjere erwtensoep en accentloos Nederlands in Israëlische bejaardentehuizen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Koosjere erwtensoep en accentloos Nederlands in Israëlische bejaardentehuizen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie vanuit Nederland naar elders is geëmigreerd, wordt graag oud tussen voormalige landgenoten. Israël heeft twee bejaardentehuizen speciaal voor bewoners van Nederlandse afkomst. Achter elke kamerdeur in deze huizen bevindt zich een schat aan herinneringen, ervaringen en verhalen: droefenis over de vermoorde familieleden, trots over het verkregen nieuwe vaderland.

In Herzliya, een voorstad van Tel Aviv, staat al vijftien jaar Beth Juliana. Toen koningin Juliana destijds zeventig werd, verleende ze dit huis ("beth") het recht om haar naam te dragen. Beth Juliana heeft 98, meest Nederlandse bewoners, van wie er 25 worden verpleegd op de verpleegafdeling. Tot voor kort zwaaide Itsik Lahav hier als directeur de scepter. Dankzij een Nederlandse echtgenote spreekt hij vloeiend Nederlands: „Onze bewoners hebben een goeie ouwe dag verdiend. Ze hebben een oorlogsverleden in Europa of ze hebben hier als pionier het land opgebouwd. We leggen ze daarom graag in de watten."

Slager
In Beth Juliana worden directiemededelingen nog steeds in het Nederlands gedaan, want sommige bewoners zijn pas op latere leeftijd naar Israël verhuisd en leerden geen Ivriet. Mevrouw Markus uit Zwolle is daar een goed voorbeeld van. Met een verrassend Zwolse tongval kan ze boeiend vertellen. „Mijn man was slager, maar we hadden in Zwolle ook een joodse dokter Markus. Die stond maatschappelijk gezien bij de mensen natuurlijk in hoger aanzien. Ik dacht dan altijd: mijn man is dan misschien maar een eenvoudige slager, hij is wel een schat van een man. Die dokter was altijd maar met zijn werk bezig!" Wie herhaaldelijk Beth Juliana bezoekt vraagt zich steeds af: zou die-en-die nog leven? Leeft meneer Grünbaum nog? Hij zag de bui van de nazi's hangen en vertrok al in 1936 naar Israël. In vlekkeloos Nederlands vertelt hij dat de goud- en zilversmeden hem destijds niet nodig hadden en dat hij vanwege het belastingstelsel naar oude Turkse wetgeving zijn eigen beroep van accountant ook niet kon beoefenen. „Mijn ouders zijn in de oorlog omgekomen, maar mijn zuster (ze woont nog steeds in Nederland) heeft twee jaar Auschwitz overleefd". De bewoners van Beth Juliana worden zeer oud, misschien wel door de goede verzorging. Daardoor komen er maar weinig kamers vrij. Er staan nu meer dan driehonderd mensen op de wachtlijst. Onder meer daarom zijn er vergaande uitbreidingsplannen. De benodigde 12,8 miljoen dollar financiert het bestuur uit inleggelden van nieuwe bewoners, uit subsidies van de overheid en met giften uit Nederland, van het Bejaardentehuis Den Haag en de stichting "de Joodse Invalide".

Joodse humor
In Haifa torent 'Beth Joles' hoog boven de berg Karmel uit. Het bejaardenhuis dankt zijn naam aan de joodse, Haarlemse oprichter. Het Joleshuis is een opvallend hoog gebouw; het staat er al meer dan twintig jaar. In het bejaardentehuis, de aanleunwoningen en de verpleegafdeling wonen gemiddeld 120 bewoners. Omdat Haifa niet in het dichtstbevolkte deel van Israël ligt, lukt het niet om uitsluitend Nederlanders in huis te krijgen; een aanzienlijk deel van de bewoners is Duitstalig. In de lift hangt een bord met de namen van de bewoners. De Nederlandse namen klinken heel bekend: Vos, Oppenheimer, Koperberg, Polak, Nathans, van Frank, Goudsmit, Slijper of Verdooner. Een babbeltje op de gang is zo gemaakt, zeker als je Minie van Dam treft. Samen met mevrouw Menko vertegenwoordigt zij de Twentse tak van het Nederlandse immigrantendom. Minie van Dam heeft de oorlog als onderduikster overleefd en kan interessant praten over haar leven, haar kinderen, de Enschedese textielfabriek van haar vader: alles inclusief zwaar Twents accent.
Wie vaker in Beth Joles komt, doet er goed aan te buurten bij Ben Oudkerk. Hij heeft altijd wel een hapje en een drankje in voorraad. „Mijn voorgeslacht komt uit het Friese plaatsje Oudkerk. Ik ben in de verte familie van PvdA-Tweede-kamerlid Rob Oudkerk." Aan de wand van zijn woonkamer hangen collages met foto's van omgekomen familieleden. Oudkerk heeft joodse humor: „Het klinkt misschien vreemd, maar ik kijk met de beste herinneringen terug op mijn eigen onderduiktijd. De mensen bij wie we ondergedoken zaten hadden het zo gezellig met ons, dat ze er wel eens over hebben gedacht om nooit te zeggen wanneer de oorlog zou zijn afgelopen. Dat betekende immers ons vertrek..." Ook de foto's van de dappere Rotterdammers die hun leven voor de Oudkerks waagden, ontbreken in de kamer niet. Oudkerk trok als Amsterdamse banketbakker in de jaren vijftig naar Israël, om daar een nieuw beroep in de verzekeringen op te pikken. Hij spreekt nog steeds accentloos Nederlands, is geabonneerd op het blad "Onze Taal" en verzorgt in Beth Joles het bewonerskrantje.

Banketletters
Directeur van Beth Joles is Arjeh Cohen, in 1947 in de Rabenhauptstraat in Groningen geboren. Hij heeft er nog bij de PvdA er Jacques Wallage in de klas gezeten. Cohen trok rond zijn twintigste naar Israël: „Ik ben uit volle overtuiging naar Israël gegaan, heb er in militaire dienst gezeten en ben er met een Israëlische van Tsjechische afkomst getrouwd". Cohen moet als directeur de Nederlandse identiteit van het huis bewaken en is daar geknipt voor: „Ik heb altijd intensief het contact met Nederland gehouden. Een keer per jaar ga ik naar Nederland om me beroepsmatig te oriënteren of om er lekker vakantie te houden". Hoe Nederlands is Beth Joles nu eigenlijk? Arjeh Cohen: „De leidinggevende fiancties, evenals die van hoofdverpleegkundige, moeten in handen zijn van Nederlandssprekenden. De mededelingen aan bewoners doen we in het Nederlands en in het Ivriet. Maar het hele culturele leven is doordrenkt met Nederland, dat merk je in de bibliotheek en tijdens lezingen. En vergeet vooral niet onze koosjere maaltijden: hutspot, appelmoes, spruitjes, kroketten of erwtensoep zijn telkens weerkerende gerechten. In december missen banketletters en speculaas hier heus niet!" Cohen vertelt graag wat meer achtergronden: „Anders dan in Nederland krijgen wij als bejaardentehuis geen subsidie van de overheid. De bewoners kopen zich hier in met een inkoopsom. Daarnaast moet er een flink bedrag aan huur worden betaald. De Duitse bewoners krijgen meest "Widergutmachungsgeld" van de Duitse regering, de Nederlanders veelal een oorlogspensioen op grond van de Wet uitkering vervolgingsslachtoffers. Verder hebben we als huis dan nog de noodzakelijke inkomsten uit fondsen". De oorlog legt nog steeds een zware claim op de bewoners, zegt Cohen: „Slechts 10 procent van de bewoners was al in Israël voor het begin van de Tweede Wereldoorlog, sommigen waren vrijheidsstrijder. We hebben veel slachtoffers van de concentratiekampen in huis. De oorlog ligt erg gevoelig bij de bewoners, dat merk je als er weer nieuwe publiciteit in de media losbarst. Sommige mensen willen er eenvoudigweg niet over praten. Voor de echt grote problemen hebben we een maatschappelijk werkster in huis".

Max en Mientje
Terug naar Beth Juliana. Hoogtepunt daar is een ontmoeting met Max en Mientje Vlessing-Vomberg. Max en Mientje zijn over de tachtig („géén meneer en mevrouw hoor!") en hebben nog vreselijk veel te zeggen. Ontsnapt aan de dood, zag Max voor zijn gezin geen toekomst meer in Nederland. „Ik wilde dat mijn eventuele kinderen zouden opgroeien in een omgeving waar ze niet bang hoefden te zijn voor antisemitisme."
In het kamertje van de Vlessings hangen foto's aan de muur, familiefoto's. „Door gasverstikking om het leven gekomen", zo luidt het ingelijste overlijdensbericht van het Rode Kruis over de vader van Max. Hij zit scheef op zijn stoel en als orthodoxe jood draagt hij een zwarte alpino-pet op zijn grijze krullen. Mientje kijkt hem nog steeds een beetje verliefd aan. „Hij heefi: het nog altijd moeilijk met de oorlog", zo vertelt ze als Max de kamer even verlaat. „Er gaat haast geen nacht voorbij zonder dat hij schreeuwt in zijn slaap, maar gelukkig wordt dat nu minder, nu hij gesprekken heeft met de maatschappelijk werkster van het huis." De familie van Max komt van het eiland Texel, maar zelf is hij in 1915 geboren in Leeuwarden. „Eigenlijk ben ik dus een Fries", grapt hij. Hij is er trots op 'uit de provincie' te komen. Later is hij met zijn ouders en twee zussen verhuisd naar Alkmaar. Max bleek handig te zijn en het feit dat hij over twee rechterhanden beschikte, maakte hem zeer bruikbaar als klusjesman voor de Joodse Raad in Amsterdam. Max schatert als hij vertelt van zijn belevenissen als schoorsteenveger. In Amsterdam zag hij Mientje Vomberg voor het eerst. Zij werkte er als secretaresse bij dezelfde Joodse Raad.

Gestolen fiets
Max vertelt graag. „In 1942 ben ik opgepakt en op transport gesteld naar Barneveld. De 'Barneveldse' joden en hun gezinsleden waren maatschappelijk min of meer vooraanstaande mensen. In Barneveld leden we geen gebrek en ook hoefden we er niet hard te werken. Hier trof ik Mientje weer". Hun verliefdheid resulteerde in een verloving. Max wist zich tijdig uit Barneveld weg te praten. Hij mocht 'zijn' fiets meenemen en wist de Duitsers zo nog een fonkelnieuwe Fongers afhandig te maken. Max en Mientje troffen elkaar later in kamp Westerbork. Max: „Mijn schoonvader zat ook in Westerbork, ik moest bij hem komen. Hij vroeg mij wat voor toekomst ik kon bieden aan Mientje. Ik heb gezegd dat die toekomst voor ons allemaal hetzelfde was, namelijk het concentratiekamp." Mientje weet wel raad met de vraag waarom mensen in Westerbork nog dachten aan een huwelijk: „Als ik dan toch dood zou moeten, dan liever als getrouwde vrouw!" Ze kochten een bewaker om met wat brood en boter. Zo konden ze in hun huwelijksnacht enige uren met z'n tweeën zijn. In 1944 werd het echtpaar op transport gesteld naar Theresienstadt. Max legt zijn handen in zijn nek. „Kijk, zo moest je je armen houden om de slagen van de Duitsers af te weren, je nek is immers een kwetsbare plek."

„Op een gegeven moment werden we bij de commandant geroepen. We konden vertrekken, naar Zwitserland. In gewone coupes, geen beestenwagens. We kregen te eten, werden volgestopt met vitamines en de vrouwen moesten zich opmaken. Daarna volgde een tocht door Duitsland. Grote steden als Neurenberg en Ulm waren platgebombardeerd. Alles stuk. Het bleek dat men ons ruilde tegen medicijnen. Die treinen met medicamenten zijn trouwens door de geallieerden gebombardeerd en nooit in Duitsland aangekomen."

Verzetsstrijder
In Palestina aangekomen, ging het echtpaar in een kibboets werken. Hun kindje werd geboren: een zoontje. Max sloot zich aan als actief verzetsstrijder tegen de Britse overheersing van Palestina. Max („Ik kocht te veel voedsel bij lokale Arabieren") kreeg chronisch last van zijn ingewanden. Omdat er in die dagen geen goede medicijnen waren, besloot het echtpaar terug te gaan naar Nederland. Max was door dyssenterie ernstig verzwakt. Na een bootreis van een halfjaar kwamen Max en Mientje weer in Amsterdam. Bij een onderzoek bleek dat Max op het schip de juiste medicijnen had gehad: bonen! „Eiwitrijk spul, precies wat ik nodig had, ik wilde zo TERDEGE snel mogelijk terug naar Palestina." Maar Mientje wilde niet. „En toen stierf ons jongetje, aan leukemie." Max verhaal stokt. „We kregen nog twee dochters, de een woont in Israël, de ander is doctor in de Middeleeuwse geschiedenis en woont inmiddels in Nederland." Mientje wilde niet nog eens naar Israël terug, dus bleef Max ook. Hij gaf rijles en kon weer sparen. „In 1950 zijn we toch weer vertrokken. We hebben gewerkt aan de opbouw van een boerderij. Ik werkte op het land en was monteur."

Zending
Het imago van boer valt niet helemaal goed in het nette Beth Juliana. De Vlessings horen wel eens wat gemompel over hun onconventionele optreden. Ze eten macro-biotisch en voeren tegen de regels in een zwerfkat op hun balkon. Maar er wordt wel vaker geroddeld in bejaardentehuizen. Mientje weet nog te vertellen hoe ze te maken kregen met zending onder joden vanuit Nederland, door de Near East Mission van Jan Willem van der Hoeven: „Dat waren hele fijne mensen. Ze sturen nog steeds post aan 'broeder en zuster' Vlessing, maar gelukkig naar ons oude adres, want je zou ze hier beneden aan de balie eens moeten zien." Max is gerust op een toekomst voor Israël: „De vrede zal eens komen in Israël, zeker weten. De Arabieren zijn onze neven. Samen zullen we eens rustig kunnen leven." „Kijk", zegt Max, „neem deze kalender mee naar je huis." Met sierlijke letters schrijft hij er (met datum) achterop: Van Mien en Max Vlessing-Vomberg, 1 Corinthiërs 13.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 14 mei 1997

Terdege | 92 Pagina's

Koosjere erwtensoep en accentloos Nederlands in Israëlische bejaardentehuizen

Bekijk de hele uitgave van woensdag 14 mei 1997

Terdege | 92 Pagina's