Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De aansluiting van basisschool en voortgezet onderwijs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De aansluiting van basisschool en voortgezet onderwijs

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

door B.Stolk,

Jaarlijks verlaten vele duizenden leerlingen de basisschool, om hun studie voort te zetten op een school voor voortgezet onderwijs. Reeds in de zesde klas van de basisschool moet een keuze gemaakt worden uit de twee hoofdrichtingen, die aansluiting geven op het basisonderwijs, nl. het algemeen voortgezet onderwijs (vwo, havo en mavo) en het lager beroepsonderwijs (lts, Ihno, leao enz.). Deze keuze hangt niet alleen af van de ambitie van de leerling; ook de aanleg en de kapaciteiten spelen een belangrijke rol. De ouders zullen zich in dezen graag laten adviseren door de hoofdonderwijzer, terwijl elke school een bij de wet verplichte toelatingskommissie heeft, die op grond van verschillende gegevens een beslissing neemt. Die beslissing kan zij baseren op de uitslagen van de schoolvorderingentests of een toelatingsexamen, op een psychologisch onderzoek, op het oordeel van het hoofd van de basisschool en op de wijze waarop de leerling funktioneert in een proefklas van de school waarop hij geplaatst wil worden.

In de praktijk beperkt de kommissie zich vrijwel tot de testuitslagen en het oordeel van de hoofdonderwijzer; de overige kriteria spelen op de meeste scholen geen rol. De proefklas levert grote organisatorische problemen op, evenals de afname van een klassikaal psychologisch onderzoek. Bovendien lijkt het ons toe dat van dit onderzoek beter gebruik gemaakt kan worden bij de twijfelgevallen aan het eind van het brugjaar of op een moment, dat de leerling aanzienlijk van de verwachtingen gaat afwijken. Ook aan het toelatingsexamen zijn grote bezwaren verbonden. Het is een éénmalige kennispeiling, waarbij enkele docenten uit het voortgezet onderwijs in een paar uur een oordeel moeten vellen over vaak zenuwachtige en in minder goede konditie verkerende kinderen.

• DE WERKWIJZE MET DE SCHOOLVORDERINGENTESTS

Meer dan de helft van alle scholen maakt voor de determinatie van de leerlingen gebruik van de Cito-toets, opgesteld door het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling. De overige scholen, gelegen in enkele grote steden met randgemeenten zoals Rotterdam, Amsterdam, Utrecht, Eindhoven, Groningen werken met toetsen die door de schooladviesdiensten in deze steden ontwikkeld zijn. Wanneer in dit artikel gesproken wordt over schoolvorderingentests of standaardproefwerken, dan heeft dit betrekking op de toetsen die in de regio Rotterdam worden gebruikt. Daar de Citotoetsen en de toetsen uit de verschillende regio van dezelfde principes uitgaan, kan men de opmerkingen en konklusies die straks zullen volgen als algemeen maatgevend beschouwen.

Vanaf 1968, het jaar waarin de mammoetwet werd ingevoerd, ontwikkelt

de Schooladviesdienst te Rotterdam een systeem van standaard-proefwerken voor rekenen en taal voor het vijfde en zesde leerjaar van de basisschool. Eenmaal in klas vijf en tweemaal in klas zes, steeds met ongeveer een half jaar tussenruimte, wordt van alle kinderen een aantal proefwerken afgenomen. De kommissie die deze proefwerken samenstelt, waarin o.a. hoofden van basisscholen en leraren uit de verschillende vormen van voortgezet onderwijs zitting hebben, zoekt vooraf enkele onderdelen van de leerstof uit, die in het betreffende halfjaar beslist behandeld zijn en die van belang zijn voor het voortgezet onderwijs. Over deze onderwerpen wordt een proefwerk samengesteld met opgaven, variërend in moeilijkheidsgraad. De onderwijzers van de betrokken klassen krijgen tijdig bericht over welke onderwerpen de proefwerken zullen handelen en op welke wijze de stof gevraagd zal worden. Zij kunnen dus de stof met hun klas nog eens globaal doornemen, zodat het examenkarakter vrijwel geheel verdwijnt. Een straffe training in de stof is niet wenselijk en niet nodig.

Op vastgestelde data worden de standaardproefwerken afgenomen, onder leiding van de onderwijzers van de betrokken klassen. Ze worden vervolgens aan de hand van meegezonden normen door de onderwijzers zelf nagekeken. De gekorrigeerde proefwerken worden daarna opgestuurd naar het Wetenschappelijk Bureau, waar voor iedere klas een foutenanalyse wordt gemaakt en de percentielscores voor alle kinderen worden berekend. De proefwerken worden, voorzien van percentielscores, teruggestuurd naar de school. De onderwijzer kan dan op een eenvoudige wijze nagaan hoe elk van zijn leerlingen staat ten opzichte van alle kinderen in de Rotterdamse regio en of hij al dan niet een kans zal maken op een bepaald schooltype. Ook ontvangt iedere onderwijzer de foutenanalyse van zijn klas. Daaruit kan hij zien of bepaalde onderdelen door de klas als geheel al dan niet begrepen zijn en ook, hoe ieder kind deze onderdelen verwerkt heeft. Bij het verdere onderwijs kunnen deze gegevens gebruikt worden. Een afschrift van de uitkomsten van de standaardproefwerken moet worden gezonden naar de scholen, waar zijn leerlingen het voortgezet onderwijs hopen te volgen. Met het doorgeven van de uitslag van de proefwerken aan de ouders moet de school de nodige voorzichtigheid betrachten. De percentiels core, een getal in de reeks van 1 tot 100, kan zomaar niet vertaald worden in een repetitiecijfer van 1 tot 10. Het is een relatieve maat, die dus een betrekkelijke waarde heeft. Wanneer een kind bv. voor taal een percentielscore van 65 behaalt, wil dit zeggen dat het een betere prestatie geleverd heeft dan 64% van de deelnemende kinderen. Een percentielcijfei is voor een onderwijzer daarom moeilijk te voorspellen. Een kind dat op een gemakkelijk proefwerk bv. 3 fouten maakt en daarvoor een waardering van 85 ontvangt, zal bij een moeilijk proefwerk misschien 10 fouten maken, maar kan daarvoor dezelfde waardering van 85 krijgen. Dit jaar gaat de Rotterdamse Schooladviesdienst over op een berekening in de decielscores (een getal van één cijfer), waaraan exact dezelfde berekening ten grondslag ligt.

• DE TOELATING TOT HET ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS

Zoals gezegd baseert de toelatingskommissie haar beslissing op het oordeel van het hoofd van de basisschool en op de uitslagen van de school-

vorderingentests, waarbij het eerste gegeven meestal de doorslag geeft. Een leerling met een praktische aanleg, met weinig studiezin en met name een gering taalgevoel zal geadviseerd worden het beroepsonderwijs te gaan volgen. Wat de testuitslagen betreft neemt men globaal aan dat een leerling, wiens gemiddelde score voor taal en rekenen tussen 75 en 100 ligt, geplaatst kan worden op de afdeling havo/vwo van een scholengemeenschap. De kategorie leerlingen die 50 tot 75 punten scoort kan worden verwezen naar de mavo-afdeling van een scholengemeenschap of, daar de meeste scholengemeenschappen geen mavo-afdeling hebben, naar een kategoriale mavo. Ligt de score beneden de 40 of behaalt de leerling voor één van de twee vakken nog geen 35 punten, dan wordt toelating tot de mavo een bedenkelijke zaak. Het ligt voor de hand dat de toelatingskommissie in twijfelgevallen persoonlijk kontakt met het hoofd van de basisschool opneemt, waarna de beslissing uiteindelijk genomen wordt.

Wanneer de ouders uit principe voor hun kind een positief christelijke school voor algemeen voortgezet onderwijs kiezen en er is geen gelijkwaardig alternatief op een lager niveau, dan is het voor de toelatingskommissie bijzonder moeilijk zo'n leerling af te wijzen. Zij zal hem in geval van twijfel zeer zeker een kans moeten geven. Wanneer echter duidelijk is dat het kind beslist niet op de mavo thuis hoort, dan is het in het belang van de leerling én van de school dat het niet toegelaten wordt. De praktijk leert dat, wanneer men de toelatingsnormen soepel hanteert, vele twijfelgevallen aan het eind van het eerste jaar verwezen moeten worden naar een lts, leao of Ihno, waar deze leerlingen zich wat hun niveau betreft veel beter thuis voelen.

Verwacht de toelatingskommissie voor een leerling grote moeilijkheden in de mavo-afdeling van de scholengemeenschap en willen de ouders hun kind toch graag een mavo-opleiding laten volgen, dan is voor hem een kategoriale mavo aan te bevelen boven een scholengemeenschap (we gaan er van uit dat de ouders geen principiële voorkeur hebben voor de scholengemeenschap). Immers, wanneer de scholengemeenschap uitsluitend werkt met heterogene brugklassen dan zal de zwakke mavo-leerling het tempo, dat terwille van de toekomstige havo-en vwo-leerlingen niet te laag mag liggen, niet bij kunnen houden. Vormt de scholengemeenschap vanaf het begin mavo-gerichte brugklassen, dan blijft toch ongemerkt het gevaar bestaan, dat de aanbieding van de leerstof in de havo/v^vo-brugklassen en de mavo-brugklassen te weinig verschilt, vooral wanneer de leraren geen ervaring bij het lager of het mavo-onderwijs hebben. Het lerarenbestand op een scholengemeenschap is immers voor een groot deel samengesteld uit leraren, die hun carrière bij het voortgezet onderwijs begonnen zijn. De leraren op een kategoriale mavo daarentegen zijn meestal werkzaam geweest bij het basisonderwijs, waardoor ze veelal in staat zijn de zwakke leerlingen beter te benaderen. Bovendien heeft de kategoriale mavo het voordeel dat ze minder groot is, zodat de zwakke leerling niet zo gauw het gevaar loopt in de massa verloren te gaan.

• DE VOORSPELLENDE WAARDE VAN DE STANDAARDPROEF­ WERKEN EN VAN HET OORDEEL VAN HET SCHOOLHOOFD

In hoeverre beantwoorden de prestaties van de leerlingen aan de verwachtingen, zoals die zijn uitgedrukt in het advies en de per centiels cores?

Om op deze vraag een antwoord te kunnen geven dat getoetst is aan de praktijk, ben ik konkreet nagegaan in welke afdeling de 242 leerlingen, die per 1 augustus 1974 tot de brugklas van de scholengemeenschap "Guido de Brés" te Rotterdam werden toegelaten, na de nodige overplaatsingen bij het kerstrapport j.1.7 per 1 januari 1976 geplaatst zijn. Vooraf zij opgemerkt dat deze scholengemeenschap werkt volgens het systeem van de verlengde brugperiode, waardoor de leerlingen ook in het tweede jaar kunnen doorstromen naar een ander niveau, dat aangepast is aan hun kapaciteiten. Wat de adviezen van het hoofd betreft loopt bij dit onderzoek de scheiding tussen mavo enerzijds en havo/vwo anderzijds. Een nadere splitsing in havo-en vwoadvies is niet mogelijk, daar vele hoofden van scholen bij hun advisering deze grens niet trekken. Enerzijds is dit niet gemakkelijk, anderzijds is het niet relevant, daar de havo-en vwo-leerlingen toch in dezelfde brugklas komen. Anders ligt het met het mavo-advies. Vele scholengemeenschappen hebben geen mavo-afdeling en zullen de toekomstige mavo-leerlingen moeten afwijzen. Heeft men wêl een mavo-afdeling, dan is men toch wel geïnteresseerd in dit advies i. v.m. de indeling van de brugklassen. Wat de percentielscores betreft heb ik als benedengrens van havo/ vwo 75 gekozen, van mavo 45.

Van de 242 leerlingen zitten er thans 159 (65, 7%) op het niveau dat door de schoolvorderingentests was voorspeld. 48 leerlingen (19, 84%) zitten op het mavo-niveau, terwijl de testuitslagen hoop gaven voor een havo/ vwo-niveau; bij 35 leerlingen (14, 46%) zien we juist het tegendeel. Wat de adviezen van het hoofd van de basisschool betreft zijn deze getallen respektievelijk 170 leerlingen (70, 25%), 47 leerlingen (19, 42%) en 25 leerlingen (10, 33%). Het zou mooi zijn, wanneer het percentage van de leerlingen die te hoog zijn aangeslagen (respectievelijk 19, 84% en 19, 42%) dezelfde personen betrof. Dit is echter niet zo. Bij 57 van de 242 leerlingen, dit is bij 23, 55%, klopt het advies van het schoolhoofd tot nog toe niet met de testuitslagen.

De konklusie die uit deze gegevens getrokken kan worden, nl. dat het advies van het hoofd betrouwbaarder is dan de uitslag van de tests, én dat men eerder geneigd is de leerling te hoog aan te slaan dan te onderschatten, wordt bevestigd door mijn onderzoek van de 184 leerlingen, die een jaar eerder de brugklas van onze scholengemeenschap bezochten en die thans in klas 3 zitten. Wat deze leerlingen betreft klopt 73, 17% van de testuitslagen met de werkelijkheid, van 16, 68% kon een niveau hoger verwacht worden; 10, 15% was te laag getaxeerd. Van de adviezen van het hoofd van de school komt tot nog toe 79, 24% uit, van 13, 96% had hij een hoger niveau verwacht en 6, 8% overtreft zijn verwachtingen; inplaats van op het verwachte mavo-niveau zitten zij op havo/vwo-niveau. Bij 31 leerlingen, dit is bij 16, 85%, is het advies in strijd met de uitslag van de tests. Wat ons hier opvalt is het gegeven dat, naarmate de leerlingen in een hogere klas komen, de verwachtingen meer overeen gaan komen met de werkelijkheid. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat de leerlingen in de

brugklas vaak met meer enthousiasme werken dan in de hogere klassen, terwijl ze in veel gevallen nog enige tijd kunnen teren op de kennis van de basisschool.

• FAKTOREN, DIE VOOR EEN GOEDE AANSLUITING VAN GROOT BELANG ZIJN

Het ligt voor de hand dat we ons afvragen hoe het komt, dat een vrij groot percentage testuitslagen en in mindere mate adviezen van schoolhoofden óf niet aan de verwachtingen beantwoordt óf deze overtreft. Hiervoor kunnen verschillende oorzaken genoemd worden.

De standaard-proefwerken geven primair de schoolvorderingen en de intellektuele kapaciteiten weer en niet zozeer de geschiktheid voor de studie, waarvoor faktoren als werkhouding, leergedrag en inzet van de leerling belangrijk zijn. Wanneer een leerling deze eigenschappen bezit dan kan hij het, al is hij dan ook begiftigd met een matig talent, ver brengen. Mist hij ze echter, dan blijft hij achter bij zijn kunnen.

Van grote betekenis is het milieu, waarin de leerling verkeert, zowel thuis als in de klas. Het meeleven van de ouders, de belangstelling voor het werk van hun kind, alsook het op z'n tijd geven van een bemoedigend of een vermanend woord kunnen de leerling stimuleren tot goede prestaties.

Een goede werksfeer in de klas heeft een positieve invloed op de zwakkere leerling; we zien vaak dat hij in het kielzog van de betere leerlingen wordt meegetrokken.

Een andere faktor, die bij het goed of minder goed funktioneren van de aansluiting een rol speelt, is de mate waarin de leerling van de basisschool zich kan aanpassen aan de nieuwe school. Hij komt immers bij de overgang van de basisschool naar het voortgezet onderwijs niet alleen in een ander schoolgebouw terecht, maar óók in een geheel nieuwe leersituatie. Op de basisschool had hij met één onderwijzer te maken, bij het voortgezet onderwijs kan dit aantal oplopen tot tien docenten, die ieder voor zich een eigen opvatting hebben over lesgeven en die ten aanzien van hun leerlingen vaak verschillende eisen stellen. De leerlingen die deze overgang maken, hebben aanwijzingen nodig op welke wijze de besproken leerstof verwerkt moet worden, hoe het huiswerk dient te worden gemaakt. Zij moeten leren hoofd-en bijzaken te onderscheiden, leren zichzelf te overhoren, aantekeningen te maken, kortom ze moeten leren studeren. Hiervoor kunnen de studielessen een nuttige funktie verrichten. De mogelijkheid bestaat dat de leerling op de basisschool niet voldoende voorbereid is op de leerstof, die voor een goede aansluiting op het voortgezet onderwijs reeds diende verwerkt te zijn. Oorzaak hiervan kan zijn dat de basisschool geruime tijd getobd heeft met vakatures of dat met name de hoofdonderwijzer de evolutie in het onderwijs niet voldoende gevolgd heeft. De leerling kan daardoor een achterstand oplopen, waardoor hij zich onzeker gaat gevoelen. Het is daarom gewenst, dat er een goede relatie bestaat tussen de basisschool en de school voor algemeen voortgezet onderwijs, waarbij men kennis neemt van eikaars problemen en wensen. Mét de ouders kan men dan gezamenlijk trachten de aansluiting van de basisschool naar het voortgezet onderwijs zo soepel mogelijk te doen verlopen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1976

De Reformatorische School | 44 Pagina's

De aansluiting van basisschool en voortgezet onderwijs

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1976

De Reformatorische School | 44 Pagina's