Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Discussie rondom herderlijk schrijven

In de laatste tijd is er wel een uitvoerige discussie ontstaan rondom het herderlijk schrijven van de generale synode. De Persschouwer heeft daarvan het een en ander in zijn rubriek doorgegeven. Prof. van Niftrik, een vurig verdediger van dit herderlijk schrijven, is in Kerk en Theologie ingegaaan op allerlei kritiek. Toch geeft Prof. van Niftrik toe. dat de doorbraak in dit herderlijk schrijven in bescherming genomen wordt.

Ik wil echter gaarne erkennen, dat dit Herderlijk Schrijven naar zijn toon en opzet hen in bescherming neemt, die gemeend hebben de confessionele organisaties te moeten verlaten. Die bescherming was in de concrete situatie van het jaar 1955 nodig en geboden, gezien de absolutistische allures, die sommige christelijke organisaties plegen aan te nemen. Ook een èndere beslissing dan de in de midden-orthodoxie gebruikelijke kan voor God verantwoord zijn — , wil de Synode zeggen. Zij beschermt daarmede laat ik kortweg zeggen: de doorbraakmensen, maar verkondigt daarmede tegelijk een bevrijding óók voor hen, die in de christelijke organisaties gebleven zijn; geen enkele christelijke organisatie is een geloofsartikel, om met Brillenburg Wurth te spreken.

Men heeft het herderlijk schrijven niet goed gelezen, zo betoogt Prof. van Niftrik telkens. Nu zijn de stukken van de synode over het algemeen voor een gewoon mens en een gewone dominee niet best te lezen en te verstaan. Menigmaal heeft men al gesproken in dit verband van een soort geheimtaal. Maar nu hebben professoren en geleerde dominees ook al niet goed gelezen:

Het zwaarst weegt mij evenwel de beschuldiging, dat het Herderlijk Schrijven art. 36 van de Neder -

landse Geloofsbelijdenis zou schrappen en een stap terug achter de Kerkorde zou betekenen. Prof. Haitjema poneert, dat het stuk ogenschijnlijk met de theocratische visie geheel en al afgerekend heeft. Ds Gerbrandy uit Utrecht zegt in het Herv. weekblad „De Gereformeerde Kerk" ongeveer hetzelfde. Wanneer ik mij afvraag hoe dit misverstand (want dat is het) kon ontstaan, dan lijkt mij de oorzaak te liggen in de redactie van hoofdstuk III, par. 2, „De Kerk in de staat", de paragraaf, waarin gesproken wordt over de kerkstaat en de staatskerk, die beide afgewezen worden. Ik geef onmiddellijk toe, dat in dit verband gepoogd had kunnen worden zóveel van Hoedemakers inzichten te verdisconteren als de Hervormde Kerk in eerlijkheid op dit ogenblik als Kerk kan uitspreken. Stellig bestaat de Hervormde Kerk niet overwegend uit aanhangers van de ideeën van Hoedemaker, maar ruimte voor deze visie is er zeker. Maar is het nu werkelijk zo, dat de theocratische visie zelfs in het onvolledige paragraafje III, 2 helemaal ontbréékt? Wordt hier niet van de Kerk gezegd, dat zij is „dienend in de geest van Christus' liefde en oordeel en zo werkende, opdat de krachten van het Koninkrijk louterend en heiligend dit leven mogen doordringen? Want zij heeft het Woord der profetie..." Wat is dit nu anders dan theocratie? Óf... willen de theocraten méér? En wat is het precies wat zij méér willen?

Is dit herderlijk schrijven niet te veel op de aarde gericht? Prof. van Niftrik meent dat dit nodig is:

Ik protesteer, wanneer Prof. Haitjema de nadruk op het „leefbaar" en „menswaardig" bestaan karakteriseert als een matte en al te zakelijke reductie van Gods bedoeling. Om deze dingen gaat het dan toch maar in de huidige cultuursituatie. Eerlijk gezegd (maar daardoor zal ik mij de toorn van Van Ruler wel op de hals halen) vind ik een concreet ingaan op de noden van het ogenblik, zoals op blz. 26 van het Herderlijk Schrijven geschiedt, belangrijker dan een louter formele erkenning van God in de Grondwet. Zeker is het waar: al is des mensen materiële situatie nog zo gunstig, dan kan hij toch als mens ondergaan. Ik zie de gevaren van een welvaartsstaat ook wel. Deze zorg voor de mens als gééstelijk wezen kan echter niet betekenen onverschilligheid voor zijn materieel welzijn. Dat materiële welzijn behoort er in ieder geval óók bij. Ik ben de zoon van een arbeider. Ik heb in mijn jeugd het getob gezien om de kinderen met fatsoen groot te brengen en wat te laten leren. Men moest eens weten hoe blij ik ben nu hoogleraar te zijn van een Kerk, die zegt wat zij op blz. 26 zegt. Al te lang heeft die Kerk in de wolken geleefd. Nu komt zij eindelijk met haar beide voeten op de aarde te staan. En dat is een goed ding. Mat en zakelijk? Neen, eis van het ogenblik!

Maar de Persschouwer ziet juist op dit ogenblik, dat ook door de welvaart velen zich afwenden van God en zijn dienst. Dat het materiële boven alles gaat en dat vergeten wordt dat het de mens gezet is eenmaal te sterven en daarna het oordeel. Zou dan in dit herderlijk schrijven niet het woord van de Heere Jezus door moeten klinken: Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid?

Onkerkelijkheid

In de Rotterdamse Kerkbode heeft Ds W. L. Tukker een artikel geschreven over onkerkelijkheid. In het eerste deel van dit artikel wijst hij als een van de oorzaken der onkerkelijkheid aan de verdeeldheid van de protestanten. Hij wijst er daarbij op, dat er van r.k. zijde bij een promotie op gewezen is, dat de afscheiding van de vorige eeuw in Friesland de onkerkelijkheid in de hand gewerkt heeft. Hij ziet dit echter niet als de enige oorzaak, maar het zou al veel gewonnen zijn, wanneer er meer samenbinding kwam.

Een niet onbelangrijke figuur, die het kerkelijk leven in Nederland wel overzien kan, zeide onlangs: „Ik vrees dat de kerk in Nederland bezig is zich snel te ontbinden." En wij weten dat ontbinding de dood betekent. Tegen ontbinding helpt maar één ding: binding; binding aan dat, wat de kerk raakt in haar kern. Wij moeten terug naar elkaar, wij moeten terug naar Gods Woord, allemaal. Als wij zeggen te geloven in één heilige algemene kerk en als wij er nog bijzeggen te geloven in de gemeenschap der heiligen, dan moet ons deze zaak branden op de ziel van Zondag tot Zondag, als wij dat belijden. Het moet ons te meer bekommeren om zoveel afgedwaalden, die en het spoor en de tel kwijt zijn.

Inderdaad, we kunnen wel eens angstig worden wanneer men de ene scheiding op de andere ziet komen, waardoor de kerk tot ontbinding komt. Dat mag ook tot ons als hervormd gereformeerden wel gezegd worden, dat we niet meehelpen de kerk te ontbinden. Maar hoe moeten we de onkerkelijken nu bereiken? Hoe kan er weer samenbinding komen?

Is ten diepste alleen de vraag naar de waarheid het enige wat samenbinding onderling kan geven, de vraag naar de waarheid lijkt mij ook het enige, wat het afgedoolde kan terechtbrengen. Hier mag in het geding gebracht worden de melk en de vaste spijze. Men zal in de brieven, waarmee de apostelen op de onkerkelijken in prima forma losgingen, moeilijk kunnen aanwijzen wat nu precies de melk en wat precies de vaste spijze is. Maar de onderscheiding is er wel en zij is bijbels.

Als wij het Evangelie voor de onkerkelijken hebben te brengen (en wie heeft dat niet te doen? ), dan hebben wij ook het Evangelie te brengen. En dat is niet naar de mens, evenmin naar de onkerkelijke mens als naar de kerkelijke mens. Paulus had de moed om voor Felix en Drusilla, de upperten van onkerkelijkheid en semi-kerkelijkheid te prediken over rechtvaardigheid en matigheid, om ook anderzijds voor afglijdende kerkelijkheid te spreken over de hoop der opstanding. Dit artikel wil slechts zijn een bezinnen op de taak aan de onkerkelijken. Wat moeten wij hun zeggen? Slaan wij de buitenkerkelijken niet te laag aan? Zij zijn in de eerste plaats schepselen Gods. Zij zün onkerkelijk, maar zij zijn niet achterlijk. Vrijwel allen hebben goed schoolonderricht genoten, sommigen hunner hebben zelfs veel ontwikkeling verkregen, 'k Geloof niet, dat de buitenkerkelijken graag zitten in de aparte klas voor degenen, die bijgewerkt moeten worden, 'k Geloof ook niet, dat ze graag in de watten gelegd willen worden. Het gewone leven doet ze dat ook niet, zomin als ons.

Mij dunkt, ze moeten gewoon aan de tafel komen, waar de gewone spijze opgediend wordt. Als ik dat zo eens zeggen mag, dan lijkt mij de doodgewone catechismuspreek de beste stof om de buitenkerkelijken voor te zetten. Dit is de hoofdsom van wat de bijbel u vertellen wil, dit is de hoofdzaak van wat wij geloven.

Hoe krijgen wij ze daar? Hoe krijgen we daar de bootwerkers, de kantoorheren, de ingenieurs? Hier komen allerlei vragen over stijl en stem van de prediker, de sfeer van kerkgebouw en gemeente, de taal waarin gesproken moet worden. Inderdaad dingen, waar veel over te zeggen valt. Maar al deze vragen worden overstemd door de ene» opdracht: „Geef gij hun te eten!" Zet het ze maar voor, dat gewone brood, waarvoor Ik gebeden heb en dat Ik gezegend heb. Er is wel voor vijfduizend genoeg. Overigens geen onaardig aantal voor een stad. Daar zou nog menig onkerkelijke bij mee kunnen eten.

Ja maar wederom de vraag: Hoe krijgen wij ze daar? Hoe hard moeten wij daar voor lopen, boeveel bezoeken maken en wat moeten wij tot nodiging zeggen? Eerst het brood op de tafel, dan zien wat de Here, de Opdrachtgever doet, of Hij ook Zijn duizenden trekt en dan kunnen wij die vraag weer onder de ogen zien. De kruisgezanten, die in de achtste en negende eeuw de inderdaad onkerkelijke wereld van ons land binnentrokken, zullen wel niet met het persoonlijk bezoek begonnen zijn, maar met de openbare preek, zij het dan op veld of brink. Veel meer is ons niet opgedragen. En als wij dan toch meer willen ('k weet niet of er buiten de geordende gemeente ook sprake kan zijn van cura specialis), dan maar met de korf met brood naar hen, die bezijden de schare van de vijfduizend staan of zitten. Maar met datzelfde brood. Misschien geloven ze het woord van de Heiland: „Ik heb een spijze om te eten, die gij niet weet."

De Persschouwer geeft het bovenstaande gaarne door. Hij meent dat Ds Tukker hier tot de kern van de zaak is gekomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 oktober 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 oktober 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's