Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan de kinderen van K. te E.,

Het doet mij goed als ik van kinderen uit een gezin een vraag ontvang. Het blijkt uit het schrijven dat jullie met elkaar de leer van Gods Woord bespreken. En ook mocht ik van jullie horen dat daarbij de goede oude schrijvers worden onderzocht. En dat heeft jullie gebracht tot een vraag over wat te lezen is in het boek 'Het zien op Jezus' van Ambrosius. Een bepaalde uitspraak hebben jullie daarin gevonden die jullie wat te denken gaf. Die uitspraak hebben jullie me onder de ogen gebracht en ook precies de bladzijde genoemd waar die uitspraak is te vinden. Maar in het boek dat ik heb, vind ik die uitspraak niet op die bladzijde. Jullie hebben mij een uitgave genoemd van 1861. Het boek dat ik heb is een uitgave van 1874. Ik heb verder nog gezocht om die uitspraak te vinden, maar ben daar niet in geslaagd. De tijd ontbreekt me gedurig om daar lang naar te zoeken. Maar het gaat in die uitspraak over de nodiging tot de bruiloft, zoals we die beschreven vinden in Mattheüs 22:9. Ik heb daarover al een paar vragen gehad en die hebben wellicht al beantwoord in ons blad gestaan eer u een antwoord van mij voor uzelf zult mogen vinden. Het gaat in de uitspraak van Ambrosius over de nodiging tot de bruiloft zoals hij die ook doorgeeft aan de lezers van zijn boek. Hij zegt dan in die uitspraak dat er geen mens is in de wereld of hij wordt genodigd. De nodiging komt tot hen allen: alle gij dorstigen. Nu is het jullie vraag of hij daar de gehele wereld als dorstigen ziet en of dit niet strijdt met de leer die wij voorstaan.

Jullie hebben mij de vraag niet op een verkeerde wijze gesteld en daarom wil ik graag een antwoord zien te geven op die vraag. We moeten allereerst goed zien wat Ambrosius op het oog gehad heeft in het beschrijven van dit bijzondere boek, dat zo geestelijk van inhoud is. Het is daartoe nodig om zijn inleiding goed te lezen. Hij schrijft in geheel dit boek over een geestelijk zien op Jezus. En hij laat ons dan weten dat hij niet anders dan een bevindelijk geestelijk zien op Jezus op het oog heeft. Maar hij spreekt ook de wens uit dat het lezen van zijn boek ook een gezegende uitwerking mocht hebben op de onbekeerde lezer. Zelf heb ik dit boek ook wel bij stukjes 's avonds met mijn vrouw gelezen voor het naar bed gaan. Ik heb daartoe dus niet altijd een dagboek gebruikt. Ik heb ook andere boeken daartoe gebruikt en dan moet men er verwonderd over zijn, hoe men zo'n boek in een betrekkelijk korte tijd geheel doorneemt. En zo mag ik u dan nu schrijven dat het boek van Ambrosius tot een bijzondere stichting voor me is geweest, als ik het 's avonds zo heb mogen doornemen. Op welk een kostelijke wijze heeft hij de geloofsleer daarin beschreven, met steeds het zien op Jezus daarin tot een richtsnoer te stellen. En dan heeft hij steeds op zulk een treffende wijze geschreven over het verlangen naar Jezus in betrekking tot het verhandelde, de hoop op Jezus, het geloof in Jezus, het beminnen van Jezus, het verblijden in Jezus, het aanroepen van Jezus en de gelijkvormigheid met Jezus.

Er is dus veel uit dit boek te leren. Voor deze tijd is het ook wel zeer nuttig om zo'n boek te lezen. Hij heeft ons daarin niet geleerd wat men er misschien wel weer van zal willen maken. Over de nodiging tot de bruiloft, zoals Jezus daarover gesproken heeft, heb ik nu al enkele brieven geschreven. De Heere Jezus heeft met die nodiging juist doen weten dat er bij velen geen plaats is voor zulk een nodiging. Degenen die daar wel gehoor aan gaven, waren de door God verkorenen. Er was dan ook nog een genodigde, die geen bruiloftskleed aan had. Het liep met hem verkeerd af. En dat heeft Jezus doen zeggen: ”Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.” Jezus heeft dus maar eerlijk en onomwonden over de uitverkiezing gesproken. Alle afwijkingen van de zuivere leer zijn eraan te kennen dat men liefst niet over de uitverkiezing spreekt. Maar ik heb me er altijd toch toe geroepen gevoeld om het voorbeeld van Jezus in de prediking te volgen. Als men het woord uitverkiezing in het geheel niet hoort gebruiken, wat in veel schijnbaar rechtzinnige prediking meest wel het geval is, dan moet u dat ook juist wel wat te denken geven. Maar Jezus heeft wel in deze gelijkenis doen weten dat de nodiging tot allen komt die uitwendig geroepen worden. En daar hopen we ons ook aan te houden. En daar heeft Ambrosius zich ook aan gehouden. Nu wordt in de door u genoemde uitspraak wel gesproken over geheel de wereld, maar dat moeten we ook goed opvatten. Immers gaan er velen in de heidenwereld verloren omdat de nodiging tot hen nooit komt. Wel heeft de Heere de van Hem afgevallen mens een natuurlijke Godskennis gelaten, waardoor men ook niet geheel te verontschuldigen zal zijn, maar de nodiging van het Evangelie komt wel tot allen die onder het licht daarvan mogen leven. Maar in de rechte prediking wordt wel gezegd waar de geestelijke dorst in bestaat. En dat heeft Ambrosius in zijn boek ook wel goed doen weten. Als hij spreekt over alle dorstigen in de gehele wereld, dan bedoelt hij niet anders dan dat elk mens in zijn natuurstaat ontbloot is van wat hem tot een lessing van de geestelijke zielendorst kan dienen. Immers is het wel zo dat de onbekeerde mens doodarm te noemen is omdat men het ware geestelijke leven missen moet. Nu haakt men naar zoveel wat nooit recht bevredigen kan, maar men is er onwetend van wat alleen de ledigen schatkameren der ziel kan vervullen. En als nu het Evangelie op een rechte wijze verkondigd wordt, dan wordt het de onbekeerden aangezegd hoe arm men is en hoe gelukkig men zou zijn als men zou mogen vinden wat alleen de dorst der ziel kan lessen. Als een leraar in de prediking het ware leven dat uit God is mag verklaren, dan kan hij de onbekeerden zomaar niet aan hun plaats laten, zonder ze uit liefde op het ene nodige te wijzen. Als zodanig worden ze dan ook geroepen tot de bruiloft. Maar zoals u uit het boek van Ambrosius hebt geciteerd, heeft hij ook de woorden gebruikt: ”Die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet.”

Om niet kan men dus het water des levens ontvangen. Maar dat houdt ook heel wat in. De mens wil het niet om niet ontvangen. We willen niet uit genade zalig worden. Hoe komt dus die nodiging in de rechte prediking tot ons? Als een heilrijke nodiging, als een blijde boodschap voor doodschuldige zondaren. Maar kennen we ons ook als doodschuldige zondaren? Nee, we zijn altijd nog te goed voor de hel. Ware zielsontdekking is ons nodig om ons als helwaardig te doen kennen. In de rechte prediking wordt ons dat dan ook eerlijk gezegd. Er worden mensen genodigd die geen geld hebben. Die kunnen komen en kopen zonder geld en zonder prijs wijn en melk. We zijn echter altijd nog te rijk en verrijkt en hebben geens dings gebrek en weten niet dat we ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt zijn. Er zal dus plaats moeten komen in ons hart voor vrije genade. In de rechte prediking wordt ons dat altijd voorgehouden. Als we de oude geschriften die ons nagelaten zijn, goed lezen, zullen we zien dat ons dat in die geschriften duidelijk gezegd wordt. Omdat men die geschriften niet goed leest, wordt er zulk een misbruik van gemaakt. Jullie moeten ook maar eens beginnen om samen de Viervoudige Staat van Boston goed te lezen. Slaat dat eerste stuk dan niet over waarin hij zo onomwonden zegt hoe het met de onbekeerde mens in zijn natuurstaat gesteld is. En dan volgt daarop in het volgende stuk, wat er aan de mens gebeuren moet. Niet anders hebben al de goede oude geschriften, ook van de Engelse schrijvers, ons doen weten. De nodiging hebben ze op zichzelf zeer ruim gesteld. En die kan ook nooit ruim genoeg tot ons komen. Maar diezelfde schrijvers hebben er over moeten

klagen, dat ze zo weinig vrucht op hun prediking zagen. Dat is dus ook wel het verschil met hen die nu zoveel vrucht op hun ruime prediking zien. Maar ze hebben daar ook smart over gedragen. Jesaja is daarin ook door hen tot een voorbeeld gesteld, als hij uit moest roepen: ”Wie heeft onze prediking geloofd? en aan wien is de arm des Heeren geopenbaard? ” De Heere Jezus heeft Zich ook op dat voorbeeld van Jesaja beroepen.

Als we dus over een aanbod van genade spreken, moeten we aan het voorwaardelijke vasthouden. Niet aan een voorwaarde die door de mens te vervullen is, maar aan de noodzakelijkheid van een plaatsmaking in onze harten voor wat het Evangelie ons te zeggen heeft. Daarover is de strijd destijds in ons kerkelijk leven ontstaan. Ik wil jullie dan ook waarschuwen voor een verkeerde voorstelling van wat er destijds gebeurd is. Er is na 1953 een ander geslacht gekomen, dat deze strijd niet heeft meegemaakt. Men weet niet goed wat er voorgevallen is. Daarom raad ik het jullie nu ook nog aan om je in het bezit te stellen van het boek over de Bestaansgrond der gemeenten van dr. C. Steenblok. Ik zie me nu weer genoodzaakt om daarover te schrijven, omdat er thans op een verkeerde wijze een toelichting daarover wordt gegeven. Met zulk een toelichting wordt dan ds. G.H. Kersten ook nog omlaag gehaald. Hij zou zich hebben laten beïnvloeden door dr. Steenblok. Voorheen zou hij ook wel anders gepredikt hebben en zo niet met de uitverkiezing naar voren zijn gekomen. Een dominee die dat beweert, heeft zelf onder een verkeerde leer gezeten en is daaronder geheel gekweekt. Dat was een prediking waarin gewaarschuwd werd tegen leraars die teveel over de uitverkiezing spraken. Men mocht in de prediking niet uit de eeuwigheid opkomen. Dat werd ons en ook dr. Steenblok gezegd, als men van de preekstoel kwam. Als dr. Steenblok de volgende keer weer uit de eeuwigheid opkwam in de prediking, behoefde hij niet meer terug te komen. Dat wordt nu maar open en eerlijk geschreven, maar daarmee verraadt men zichzelf wel. Echter, jammer genoeg, vallen velen daar wel bij. De rechte prediking zal eraan te kennen zijn, dat de uitverkiezing daarin niet verzwegen wordt. De diepste en vaste grond van de zaligheid ligt in het eeuwige welbehagen Gods des Vaders.

En och, jonge mensen, ik zou met alles wat in me is, je bij die Waarheid willen bewaren. Het zich afwijken daarvan zal zeker tot ons eeuwig verderf zijn. Zo zullen velen menen in te gaan, maar niet kunnen. Waarmee zullen ze worden afgewezen? Met de mededeling dat de Heere ze nooit gekend heeft. Vraag daarom of de Heere uit eeuwige verkiezende liefde naar je zal willen omzien. Dan werk je niet verkeerd met de uitverkiezing. Daar heb ik al meerdere malen op gewezen en dan de bede van Psalm 106 vers 3 tot een voorbeeld gesteld. Altijd worden we er maar van beschuldigd dat we met die verkiezingsleer de mens zo dood lijdelijk maken. Maar dat is een valse beschuldiging. We hebben ons volkomen te houden aan wat onze belijdenisgeschriften ons zeggen. En dan hebben we in het bijzonder ook wel te denken aan de Dordtse Leerregels of de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten. Het gaat in wat ik jullie nu schrijf, werkelijk om je eeuwig zielenheil. Jullie zijn nu nog in de genadetijd, in het kostelijk heden der genade, in de welaangename tijd, de dag der zaligheid. Ik ben ermee verblijd als jullie de oude geschriften nog met elkaar onderzoeken en jullie vragen aan mij niet op een verkeerde wijze gesteld hebben. In mijn schrijven als antwoord op jullie vragen, heb ik ook waarlijk welgemeend jullie eeuwig zielenheil op het oog. Ik vind het zo erg, als de mensen op reis naar de eeuwigheid met een verkeerde leer bedrogen worden en dus straks bedrogen zullen uitkomen. Wat zal dat toch een vreselijke tegenvaller zijn. En hoewel ik schreef, dat de rechte prediking niet zoveel bekeerde mensen als vrucht heeft, zo kan ik jullie toch ook schrijven, dat de Heere die prediking niet zonder vrucht doet blijven.

De wijze Prediker heeft Gods knechten een goede raadgeving doen horen. In Prediker 11 kunnen we die vinden. Daar lezen we: ”Werp uw brood uit op het water, want gij zult het vinden na vele dagen.” Wie is er nu zo onzinnig, zo zijn we geneigd te zeggen, om zijn zaad in het water te werpen? In Egypte geschiedde dat toch wel. We kunnen weten dat het jaarlijks overstromen van de Nijl juist een oorzaak van de vruchtbaarheid van het land was. Als het water van de Nijl nog niet geheel was teruggekeerd binnen zijn oevers, terwijl de velden nog drassig waren, werd het koren gezaaid op het water. Men gebruikte er dan wel varkens en andere beesten voor om dat zaad er goed in te trappen. Salomo was met een Egyptische prinses getrouwd en zal daar niet onkundig van zijn geweest. Een vreemdeling mocht de Egyptische landman wel bespotten en denken dat hij zijn zaad zomaar wegwierp, daar het onder water zou verrotten. Maar zo was het toch niet. De landman zaaide ter rechter tijd, al scheen het ook dat hij geen goed gewas had te verwachten. Dit beeld is door Salomo gebruikt voor de milddadigheid die men de armen bewijst. We horen Salomo ook zeggen in zijn Spreukenboek: ”Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden.” Er wordt ook gezegd dat God niet onrechtvaardig is, dat Hij zijn werk zou vergeten. Zoals dat beeld gebruikt wordt in betrekking tot de weldadigheid, ga ik daar nu niet verder op in. De beeldspraak die Salomo gebruikt, heeft de dienaren van het Evangelie ook veel te zeggen. Voor hen is er ook een zaaitijd. Hun zaaien schijnt ook veeltijds een nutteloos werk te zijn. Het schijnt ook wel voor hen, dat ze hun zaad strooien op het water en daar dus geen vrucht van te verwachten hebben. Dit kan zo moedbenemend voor hen zijn. Het lijkt wel alsof ze in hun werk onnuttig de aarde beslaan. Men ziet niet dat er nog mensen bekeerd worden en dat de prediking vrucht draagt tot ontdekking van de zondaar en tot wasdom in het leven der genade. Dat kan dus voor hen geen onverschillige zaak zijn. Men gaat met zielen om die voor een eeuwigheid bestemd zijn. Als men het gewicht der eeuwigheid voor zichzelf weleens recht gevoeld heeft, zal men dit ook voor de hoorders gevoelen. Maar nu worden die knechten er toch toe aangespoord om in hun arbeid volstandig door te gaan.

Ze zullen hun werk niet tevergeefs doen. De Prediker gaat verder in dat hoofdstuk, met te zeggen: ”Wie op den wind acht geeft, die zal niet zaaien, en die op de wolken ziet, die zal niet maaien. Gelijk gij niet weet welke de weg des winds zij, of hoedanig de beenderen zijn in den buik van een zwangere vrouw, alzo weet gij het werk Gods niet, Die het alles maakt. Zaai uw zaad in den morgenstond, en trek uw hand des avonds niet af, want gij weet niet, wat recht wezen zal, of dit of dat, of dat die beide te zamen goed zijn zullen.” Ik heb daar ook wel over mogen preken, als ik er ook wat moedeloos onder werd, als het scheen alsof ik al mijn arbeid tevergeefs moest doen. Maar dan werd ik ertoe aangespoord om over deze woorden te spreken. En nu ik bezig ben om daar iets over te schrijven, zou ik daar wel over door willen gaan, maar dat kan ik nu in deze brief niet doen. We worden in die woorden er op gewezen hoe onberekenbaar het Goddelijke werk voor ons is. En zo heb ik dus dit briefje aan jullie mogen schrijven. Maar dat mag ik dan ook echt uit de gunning doen. De Heere mocht het nog eens voor jullie gebruiken. Het mocht nog eens tot zulk een zien op Jezus komen, als Ambrosius daarop wijst. Dat is geen mensenwerk, maar dat is een werk Gods. En dat kunnen we in dat boek ons duidelijk zien voorgesteld. Als de ogen voor die Persoon eens open mogen gaan, dan ziet u iets wat de wereld u nooit te zien kan geven. Daar heeft de Heere Jezus Petrus op zalig gesproken, want Hij heeft tot hem gezegd: ”Vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader Die in de hemelen is.” Ik heb toch wel de waarheid van het woord van de Prediker bevestigd mogen zien, als hij zegt: ”want gij zult het vinden na vele dagen.” Die vrucht zal de eeuwigheid kunnen verduren. En dat wens ik jullie ook van harte toe. De Heere mocht daartoe mijn schrijven ook nog als middel dienstbaar willen stellen. Ik moet nu nodig besluiten en doe dat met de vriendelijke groeten, u Gods genade van harte toewensend.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 september 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 september 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's