Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mensbeelden in verleden en heden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mensbeelden in verleden en heden

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het eerste deel "Mensbeelden in verleden en heden" dat door dhr. D. Vogelaar geschreven is, w/orden heel w/at opvattingen t.a.v. de mens doorzichtig gemaakt. Dit gedegen stul< w/erk draagt een kritisch karakter. Het is de bedoeling te komen tot "voorzetjes voor een bijbels-reformatorische doorlichting van de antropologie, zonder daarbij als enige richtingwijzer te gelden" (p. 10). Nu is de antropologie (= de leer van de mens) niet alleen voor de wijsbegeerte van het grootste belang, zij heeft ook belangrijke gevolgen voor de praktijk van opvoeding en onderwijs. Immers, achter publikaties op onderwijs-pedagogisch terrein en achter het handelen in de onderwijspraktijk, gaat een bepaalde mensvisie schuil.

\^ ^et eerste hoofdstuk worden kort enkele gezichtshoeken besproken waaruit de mens beschreven wordt: de klassiek-

antropologische optiek waarin de wezensvragen van de mens centraal staan; verder de mens zoals die beschreven wordt vanuit het biologisch, kultuurscheppend, sociaalmaatschappelijk en functionele perspectief. Van bijzonder belang zijn de tendenzen die gesignaleerd worden in het antropologische denken. Samenvattend kan het volgende gesteld worden (p. 15/16):

- Bij het zoeken naar het specifieke van het mens-zijn heeft een accent-verschuiving plaats gevonden; een accentverschuiving van het wezen (het zijn) van de mens, naar

het worden (het niet-zijn). - Door de verwetenschappelijking van de antropologie is het accent meer komen te liggen op de verschillende aspecten van het mens-zijn i.p.v. het mens-zijn in zijn totaliteit, waardoor de vragen naar het wezen, de oorsprong en de bestemming van de mens niet meer gesteld worden.

Wij kunnen en mogen het ons inderdaad niet veroorloven om deze stellen. De antropologische constanten mogen niet uit het oog verloren worden. De antropologieën diezich willen losmaken van een normatieve benadering verliezen daarmee hun normatief karakter niet. In iedere niet-religieuze antropologie zijn heel wat religieuze knopen doorgehakt. Daarom is het nodig deelaspecten en wordingsaspecten van het mens-zijn een beperkte geldigheid toe te schrijven en te beoordelen in het licht van onze bijbels-reformatorische antropologie gegrond op Gods onfeilbaar woord.

Van de moderne antropologieën worden die stromingen beschreven die de meeste invloed hebben: de positivistische, marxistische en existentieel-fenomenologische visie op de

mens. In het positivisme (A. Comte) en het neo-positivisme tracht men de mens te bestuderen los van theologische of metafysische beschouwingen.

Alleen de positieve feiten, het feitelijk gegevene is nuttig en maatschappelijk zinvol. Opvallend is dat binnen dit paradigma - waarin ook het behaviourisme valt - de menswetenschappen bestudeerd worden met behulp van de natuurwetenschappelijke methode.

De schrijver geeft ook enkele verschillen weer tussen het positivisme en het neopositivisme. Bij het lezen van dit gedeelte kreeg ik de indruk dat Popper beschouwd wordt als een vertegenwoordiger van het neo-positivisme; een kwalificatie die hij zelf met klem verwerpt. Maar dit terzijde. Het zijn met name de existentiële fenomenologen geweest die zich afgezet hebben tegen de positivistische en behavioristische

benadering van de mens. Kan de mens als mens beschreven worden met behulp van methoden die ontleend zijn aan de natuurwetenschap? Het mens-zijn (dasein) is wezenlijk anders dan het zijn van een ding. Vanuit dit perspectief worden enkele wezenskenmerken van de mens beschreven. Een daarvan is de uitspraak van Sartre: "De existentie gaat aan de essentie vooraf". Hiermee wordt bedoeld dat de mens meer is dan hij feitelijk is. De mens kan buiten zichzelf treden (ex-sistere) en valt nooit met zichzelf samen, zoals dat bij een ding wel het geval is. We stuiten hier tegelijkertijd op een ander wezenskenmerk van de mens, nl. zijn vrijheid. De mens kan pas vrij zijn als hij niet geheel gedetermineerd is door de natuur. Andere thema's die aan de orde komen betreffen de verhouding ziel-lichaam en de subjectieve ervaring van het mens-zijn (p. 31/32). Ook de marxistische mensvisie krijgt aandacht Bij de beantwoording van de vraag of er wel een marxistische antropologie bestaat, haalt de schrijver Kwant en Banning aan. Kwant merkt op dat Marx geen traditionele antropologie heeft ontwikkeld "die personalistisch en individualistisch is" maar "dat de mens bepaald wordt door

het maatschappelijke". Ook Banning doelt op hetzelfde als hij zegt: "De mens, dat Is de wereld der mensen, de stad, de maatschappij".

Om tot de kern van Marx' antropologie door te dringen is het o.a. nodig te weten dat de (vrije) arbeid van de mens een noodzakelijke voorwaarde is voor het humane bestaan van de mens. Door de vrije arbeid - niet de arbeid die geschiedt bij arbeidsdeling en eigendomsverhoudingen - verandert de mens niet alleen de natuur, maar werkt hij ook aan zijn eigen natuur. Doel van de arbeid is menselijke zelfproductie of humanisatie.

Aan het einde van het tweede hoofdstuk schetst Vogelaar enkele overeenkomsten en verschillen bij de beschreven mensvisies (p. 33/34).

Een van de belangrijke overeenkomsten is dat alle drie de mensbeelden een "anti- of a-metafysisch" karakter dragen. Interessant zijn de opgeworpen vragen, o.a.:

- "Hoe geven wij een bijbelse vulling aan de relaties als mens-God, mens-medemens, mens-natuur"?

- "Hoe kijken wij aan tegen de verhouding ziel (geest) - lichaam en het vraagstuk van het dualisme"?

In het deel van Bregman wordt op deze en andere vragen naar een bijbels antwoord gezocht.

In het laatste hoofdstuk komt het ontstaan van een aparte kind- en jeugdvisie ter sprake. De ontdekking van het kind als een eigen, uniek wezen wordt toegeschreven aan Rousseau, terwijl de romantische dichter Klopstock aan de "jongeling" een aparte eigenheid ging toeschrijven. Later ontstond er een verdergaande differentiatie in de periode tussen de kindertijd

en de volwassenheid. De ontwikkelingspsychologie die op deze differentiatie stoelt, ontstond weldra.

Vogelaar schetst in zijn studie twee gezichtshoeken vanwaaruit de jeugd bekeken wordt: een ontwikkelingspsychologische gezichtshoek en een optiek waarin de verhouding jeugd-maatschappij sterk benadrukt wordt. Bij de beoordeling van deze twee lijnen neemt Vogelaar een duidelijk standpunt in. Hij wil een lans breken voor de ontwikkelingspsychologische benadering. Met de overwegingen die hij daarbij geeft kan ik meegaan.

Psychische ontwikkeling en geestelijke groei vormen nooit een spontaan verlopend proces. Het gedrag van de mens (ook het gedrag dat in de ontwikkelingspsychologie beschreven wordt) iseen functie van aanleg, rijping, ontwikkeling én omgeving, leiding en opvoeding. Het woordje "en" moet hier niet opgevat worden als een optelling van twee aparte eenheden. Aanleg en omgeving zijn zeer nauw met elkaar verweven. Wat wij theoretisch willen onderscheiden of zelfs scheiden, vormt in werkelijkheid een integrale eenheid.

Voor de pedagoog vormen ontwikkelingspsychologische gegevens niet alleen "gegevens" maar tegelijkertijd ook een opdracht. De auteur pleit ervoor om voor het christelijk onderwijs op een kritische wijze de pedagogische en ontwikkelingspsychologische lijnen van Waterink c.s. naar onze tijd door te trekken. Ik kan me wel

vinden in deze stellingname. Waterink stelt als volgeling van de geesteswetenschappelijke en antropologische georiënteerde traditie de persoonsvorming centraal. Bij deze persoonsvorming dienen we ons in te leven in de psychische verschijnselen maar tegelijkertijd de universele waarden en waarheden te aanvaarden voor de persoons-ontwikkeling. Bovendien kunnen we door deze benadering ontsnappen aan het gevaar om slechts aan enkele aspecten van de menswording aandacht te schenken.

in deze studie is grondig en belangrijk werk verricht. Het unieke en het bijzondere van deze studie is dat iemand van reformatorische huize een confrontatie aangaat met moderne filosofen en pedagogen.

Hopelijk krijgt deze studie die aandacht die het om verschillende redenen verdient. Een van die redenen is zeer kort aangeduid aan het begin van deze bespreking. Verder is de publikatie niet alleen onmisbaar bij de bezinning op het mens-en kindbeeld ten dienste van onze schoolwerkplanontwikkeling, het is bovendien ook noodzakelijke kost voor studerenden, met name in de sociale wetenschappen!

B. Stam.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1984

De Reformatorische School | 60 Pagina's

Mensbeelden in verleden en heden

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1984

De Reformatorische School | 60 Pagina's