Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN PREDIKHEER TOT PREDIKANT (VERVOLG X)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN PREDIKHEER TOT PREDIKANT (VERVOLG X)

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zou oneerlijk van me zijn, als ik beweerde dat ik als kapelaan te Rotterdam en te Amsterdam tussen de verschillende soorten „herders" een vervelend of verdrietig leven had gehad. Want dat was helemaal niet het geval. Puur menselijk beschouwd was dat leven zelfs bijzonder aantrekkelijk, afwisselend en plezierig. Ik had een gezellige kamer in de pastorie, eten en drinken op tijd en meer dan genoeg. Ik kreeg nogal eens gelegenheid om ook buiten de eigen parochie te preken; ik hield lezingen voor de verschillende vakbonden, waarvan ik „geestelijk adviseur" was, zoals dat heette. Ik had een jongenskoor en verder de gewone werkzaamheden van een kapelaan als huisbezoek doen, dopen, trouwen, begraven, vergaderingen leiden, enz.

En daarbij viel dikwijls van alles te beleven en kreeg je de meest wonderlijke verhalen te horen.

„Moeder, hij is los"

Zo vertelde men mij dat Rotterdammers nogal erg hielden van rake, flink gepeperde, zogenaamde „donderpreken" in de kerk. Vandaar dat paters die op dit gebied niet voor een kleintje vervaard waren, steeds volle kerken trokken. Maar bij een dergelijke gelegenheid zat er ook eens een klein jongetje in de kerk. Heel bedeesd en stil was hij samen met zijn moeder oor- en ooggetuige van een bulderende, alles overdonderende boetepreek door een reusachtige pater Franciscaan, die met een enorm stemgeluid de mensen in de stampvolle kerk roerloos aan de banken hield genageld, terwijl hij hevig met zijn armen zwaaide en zo nu en dan zelfs met zijn vuisten dreunend en dreigend op de preekstoel sloeg.

Ten gevolge van dit woeste godsdienstige geweld zwiepte midden onder de preek plotseling het dikke koord dat een pater Franciscaan om zijn bruine pij draagt, omhoog, zodat het over de rand van de preekstoel kwam te hangen. Het angstig weggedoken kleine jongetje verbleekte. En terwijl hij nog dichter tegen zijn moeder aankroop en met zijn vingertje in de richting van de bruine geweldenaar op de preekstoel wees, fluisterde hij zenuwachtig: „Moeder, hij is los!"

Voor mij was dit verhaal een wenk dat ik bij preken voor Rotterdammers geen blad voor de mond behoefde te nemen, maar dat men dat in tegenwoordigheid van kinderen toch maar beter wél kon doen.

Dat was trouwens niet de enige wenk die ik kreeg. Want toen ik pas met het huisbezoek begon, zei men mij dat ik dit bij onkerkelijke Rotterdammers toch maar met de nodige voorzichtigheid moest doen. Anders kon ook mij wel eens gebeuren wat een al te voortvarende kapelaan al eens was overkomen.

Daar niet

Vol heilige ijver belde deze goede man aan de deur van een huis om de mensen daar met een kerkelijk huisbezoek te gaan vereren. Maar de kleine, stevig gebouwde volksvrouw die daar woonde, bleek van een dergelijke visite niet erg gediend. Ze weigerde hem binnen te laten. En toen de kapelaan daarna toch nog eventjes bleef treuzelen en niet vlug genoeg weer uit het deurgat verdween, trapte zij de kapelaan zo hard als ze maar kon tegen zijn achterwerk naar buiten. Terwijl de kapelaan zich hevig verontwaardigd omdraaide vroeg hij, met zijn hand op de pijnlijke plek, aan de vrouw: „Weet u niet wie u voor u hebt? Weet u niet dat ik gewijd ben?" waarop het mens antwoordde: „O ja? Maar dan daar toch zeker niet!"

Ik was indertijd graag in Rotterdam. Ik hield van dat soort mensen. En ook het werk daar vond ik prettig. Vooral omdat het voor een groot gedeelte op sociaal terrein lag vanwege mijn adviseurschap van verschillende vakbonden.

Ik was horizontalist

Mijn preken hadden trouwens ook meestal een sociaal karakter. Ze hadden altijd wel ergens iets te maken met naastenliefde, sociale rechtvaardigheid en maatschappelijke verhoudingen. Echte godsdienstige preken over de verhouding tussen de mens en God en over andere aspekten van het geestelijk leven hield ik maar zelden.

Ik vond dat ook niet zo belangrijk. Ik was echt wat ze tegenwoordig een „horizontalist" noemen zouden. Het meest interesseerde mij de verhouding tussen de mensen onder elkaar en daarin zag ik ook het wezen van de verhouding tussen de mens en God, overeenkomstig de legende van de heilige Martinus, die de helft van zijn mantel aan een arme man gaf en die later ontdekte dat die arme man Jezus Zelf was geweest. Het evangelie was voor mij in de eerste plaats de boodschap van de liefde en van de rechtvaardigheid. Ik bekeek het evangelie veel meer van de sociale dan van de godsdienstige kant.

In mijn priesterzijn en christenzijn en kerklidzijn stond daarom eigenlijk niet God in het middelpunt - al deed ik wel alsof! - maar de mens. Zelfs bij de godsdienstoefeningen in de kerk vroeg ik mij niet in de eerste plaats af, hoe God een bepaalde manier van doen zou beoordelen, maar wat de mensen ervan zouden denken en of de godsdienstoefeningen voor de mensen wel aantrekkelijk zouden zijn.

Op dezelfde manier ging ik te werk in gesprekken met „andersdenkenden" en met de jeugd. Dan deed ik alles om de kerk voor deze mensen zoveel mogelijk „geloofwaardig" en „aanvaardbaar" te maken door over wezenlijke dingen, zoals bekering, wedergeboorte, genade en gebedsleven, waarvan ik trouwens zelf ook niet zo erg veel wist, maar liefst niet te praten en door alleen maar die dingen te benadrukken die menselijk en sympathiek aandeden en verwachtingen wekten.

De mens stond bij mij in het middelpunt. De horizontale lijn kreeg nagenoeg alleen alle aandacht. De vertikale lijn, de persoonlijke verhouding met God (die bij mij ook verre van in orde was), speelde daarbij maar een ondergeschikte rol. Zoals reeds gezegd, lag voor mij die vertikale lijn in de horizontale besloten.

Geen zin in bidden

Daarom voelde ik ook een voortdurende tegenzin tegen bidden en allerlei traditinele godsdienstoefeningen in de kerk. In het klooster was dat al zo. Dat lag me niet. Ik had daarin gewoon geen zin. Het deed me eigenlijk innerlijk niets. Een collega bij wie dit duidelijk wél het geval was, beschouwde (en behandelde) ik als een wat naïeve, wereldvreemde „heilige", die niet met beide benen op de grond stond. Tegenwoordig zou men hem een „onpraktische vertikalist" noemen.

Ook voor mij was een dergelijk leven toen maar vreemd. Want ik wist eigenlijk helemaal niet wat een werkelijk en levend geloofs- en gebedsleven was, ook al had ik daarover veel gehoord en gelezen. Maar dat betekent nog niet dat het diep tot je doordringt en een levende werkelijkheid voor je wordt. Veel meer dan de gebruikelijke verplichte gebeden, zoals het breviergebed en de vaste formuliergebeden in de kerk, bad ik niet. En dat betekende dat ik nooit bad. Ik heb tenminste eens een vrome en wijze kloosterling horen zeggen: „Een priester die alleen zijn brevier bidt, bidt nooit." Want dat gebeurt dikwijls automatisch, heel erg vlug en gedachteloos, en dan is het niet veel meer dan een uiterlijke formaliteit. Persoonlijk deed ik dat meestal ook zo, om toch maar zo snel mogelijk weer aan het werk te kunnen gaan, want ik was nu eenmaal een volbloed horizontalist. En in een bepaald opzicht ben ik dat nóg!

Bronnen zonder water

Ik heb nog steeds een grote hekel aan mensen die het Evangelie proberen terug te brengen tot alleen maar bidden, „braaf" zijn en in de kerk zitten, vooral als ze tegelijk liefdeloze wezens zijn, uitbuiters, egoïsten of slechte werkgevers. Ik ben nog steeds een vurig voorstander van hulp aan arme mensen en volkeren, van rechtvaardige menselijke en arbeidsverhoudingen en van een samenleving, die op naastenliefde en sociale rechtvaardigheid gebaseerd is.

Want dat is een dwingende eis van het geloof, dat immers „door liefde werkende is" (Gal. 5:6). Werkelijk gelovig zijn is daarom niet bestaanbaar zonder ook gelovig handelen. En Jezus is volkomen onbegrijpelijk als „hoop der wereld", wanneer de christenen die zich Zijn volgelingen en geestverwanten noemen, niet solidair zijn met armen en zieken en met lijdende en verdrukte medemensen. De vertikale lijn in een mensenleven heeft geen zin en is slechts schijnbaar, als die niet gepaard gaat met een even sterke horizontale.

Vroeger dacht ik echter dat de horizontale lijn wél alleen kon bestaan en zinvol zijn, ook zonder een vertikale en dat de vertikale eigenlijk vanzelf vervat lag in de horizontale. Maar dat geloof ik nu niet meer. Een puur horizontale, sociale levenshouding en belangstelling, zoals ik die vroeger had, is op het uitsluitend natuurlijke en menselijke vlak zeker van niet geringe betekenis, maar om de mens te redden (niet alleen maar tijdelijk van de honger en de onderdrukking, maar ook van de zonden en van de verlorenheid voor eeuwig) is die uitsluitend horizontale lijn en belangstelling volstrekt waardeloos, als daarbij de vertikale lijn, dat wil zeggen een even sterk geloofsen gebedsleven, ontbreekt.

Dat geloofs- en gebedsleven had ik in Rotterdam niet en later in Amsterdam ook niet. Daarom léék het alsof mijn handelen in het horizontale vlak voortkwam uit een diepe geestelijke overtuiging en bewogenheid en zekerheid, maar in werkelijkheid was daar helemaal geen sprake van. In werkelijkheid behoorde ik tot degenen die wel eens iets origineels en interessants kunnen zeggen en die uit een of ander puur natuurlijke bewogenheid wel eens graag een medemens op stoffelijk gebied willen en kunnen helpen, maar die zelf innerlijk verre van rustig, zeker en gelukkig zijn. Feitelijk behoorde ik tot degenen van wie de Heilige Schrift zegt dat zij zijn „bronnen zonder water, nevelen, door een windvlaag voortgejaagd, voor wie de donkerste duisternis is weggelegd" (2 Petrus 2:17). En ik behoorde niet tot degenen van wie Paulus zegt dat ze „geheiligden in Christus" zijn en kinderen van God, „geroepen tot gemeenschap met Zijn Zoon Jezus Christus, onze Here" (1 Cor. 1:9).

Duisternis over mijn leven

Van dat geloof en van die gemeenschap met Jezus was in mijn leven geen sprake. Als iemand erover sprak, zoals die „heilige" collega, dan veroorzaakte dat in mij meteen een afweerhouding, want ik vond dat verschrikkelijk wereldvreemd, onwerkelijk en eenzijdig. Maar mijn eigen, veel sterkere en op de koop toe ook nog heilloze eenzijdigheid zag ik niet.

Daarom hing, ofschoon ik me er niet van bewust was, de „donkerste duisternis" boven mijn leven. Niet alleen de eeuwige verwerping die volgens de Heilige Schrift iedereen die niet gelooft en die niet met Jezus leeft, onherroepelijk te wachten staat, bedreigde mij. Want mijn uiterlijke rust en zekerheid en opgewektheid waren in werkelijkheid slechts door een zeer dunne wand gescheiden van een voortdurende innerlijke onzekerheid, neerslachtigheid en onrust. O, het is zo ontzettend waar wat Augustinus neerschreef in zijn Belijdenissen: „Onrustig is ons hart, totdat het rust in U, o God!" Wie geluk en glans voor zichzelf en voor anderen probeert te zoeken buiten Hem en zonder Hem in een hoofdzakelijk horizontaal levensgedrag, zoals ik dat als „geestelijke" deed in Rotterdam en Amsterdam, zal die nooit kunnen vinden, ook niet hier op aarde. Zo iemand zal steeds zenuwachtiger, steeds meer onzeker en steeds meer geestelijk verkrampt zich op de grote problemen van het leven en de mensenmaatschappij werpen, altijd naar nieuwe vormen, betere ideeen en frissere en originelere formuleringen blijven zoeken, maar nooit de oplossing vinden en voortdurend teleurgesteld opnieuw beginnen.

En dat brengt een mens dan gemakkelijk tot de mening die de meest afschuwelijke dwaling is in het moderne denkpatroon, nl. dat werkelijke rust en zekerheid voor een mens op aarde onbereikbaar zijn. Maar die zijn wél bereikbaar! Echter niet zolang een mens die probeert te vinden in een nagenoeg uitsluitend horizontale levenslijn. Dan zal inderdaad de vrede en de vreugde aan een mens altijd blijven ontglippen.

Een wesp vloog zich dood

Want al die puur menselijke dingen alléén kunnen een mensenhart nu eenmaal nooit helemaal vullen, omdat God het mensenhart zó groot heeft geschapen dat Hijzelf alleen het helemaal kan vullen! Daarom zal bij een uitsluitend of al te horizontale levenshouding een mens noch zichzelf noch zijn medemens ooit werkelijk gelukkig kunnen maken.

Wie dat denkt en probeert, gelijkt op een wesp die op een warme zomerdag een kamer binnenvloog door een raam, waarvan de helft openstond. Nauwelijks was de wesp binnen en weggeraakt uit de frisse lucht en het zonlicht buiten, of hij probeerde de weg terug te vinden. Met een wijde boog keerde hij in de kamer om en vloog in volle vaart op het raam af, waarachter zon en frisse lucht blinkend en warm stonden te trillen en te lokken in de dag. Maar in plaats van door de openstaande kant van het raam te vliegen, probeerde de wesp het langs de gesloten kant, waar het licht en de lucht éven lokkend nabij leken. Het gevolg daarvan was dat de enthousiast vliegende wesp met een harde klap tegen het glas botste.

Suf en teleurgesteld zeilde het diertje langs de ruit omlaag. Maar met een grote, sierlijke boog door de lucht nam het dapper opnieuw een aanloop. De botsing in volle vlucht met de ruit was daarna echter nog pijnlijker en verdovender dan de eerste keer. Toch hield het beestje vol. Ondanks de teleurstellingen en de pijnlijke botsingen met de ruit bleef het geloven dat licht en lucht uiteindelijk toch langs deze weg weer bereikbaar zouden moeten zijn. En het begreep maar niet, waarom dat steeds niet lukte.

's Avonds toen de zon onderging, lag de kleine wesp dood op de vensterbank, zonder het licht en de lucht bereikt te hebben, ondanks de energiekste, dapperste en indrukwekkendste persoonlijke inspanningen.

En vlak naast hem stond de andere kant van het raam nog steeds wagenwijd open. Maar de arme, kleine, dappere wesp had het niet gezien en alle aandacht en energie alleen besteed aan een schijnbaar aantrekkelijke, maar in werkelijkheid onmogelijke weg. Deze vergissing moest het met de dood bekopen. Zoiets als die wesp deed ik indertijd ook. Ik zocht mijn geluk en dat van anderen uitsluitend langs de horizontale weg. Dat is echter wel een zeer aantrekkelijke, maar tegelijk volstrekt onmogelijke weg, die van de ene teleurstelling naar de andere leidt en tenslotte naar de dood. In dit geval de geestelijke, eeuwige dood.

Het geopende venster

Gode zij dank mocht ik echter nog op tijd het wijd geopende venster naar vrede, rust en geluk voor een arme, zoekende mens vlak naast me ontdekken in de wijd opengeslagen bladzijden van de Heilige Schrift. Dat venster was er al veel langer en stond ook al veel langer voor mij open, maar, evenals die kleine, arme wesp, had ook ik dat niet gezien. En daarin stond ik niet alleen. Want het trieste is juist dat, zoals toen, ook nu nog heel veel mensen dit niet zien, met als gevolg dat ze zich in hun leven geestelijk en voor eeuwig doodvliegen, ondanks de meest bewonderenswaardige pogingen om het geluk en de innerlijke vrede voor zichzelf en voor anderen te bereiken.

Daarom zie ik met zorg en met verdriet, hoe die bijna uitsluitend horizontale, heilloze weg die ik indertijd in Rotterdam en in Amsterdam bewandelde, in onze tijd hoe langer hoe meer gezocht en aanbevolen wordt, ook door priesters en predikanten. Steeds minder hoort men spreken en preken over fundamentele bijbelse begrippen als „wedergeboorte", „genade" en „gebed" en hoe langer hoe meer over „ontwikkelingshulp" en over het „geloofwaardig" en „aannemelijk" maken van de kerk. Heel wat priesters en predikanten wekken tegenwoordig zelfs de indruk dat de Kerk van Christus volgens hen niet bestaat in een geestelijke vereniging en gemeenschap van gelovigen in Christus, zoals de Heilige Schrift dat leert, maar in een soort vereniging van goedwillende mensen die „samen onderweg" zijn, zonder te weten waar naar toe, en die samen streven naar welvaart, welzijn en vrede onder de mensen en naar een „hemel op aarde".

Voor mij persoonlijk klinkt dit echter helemaal niet als iets nieuws, al stelt men dit graag zo voor. Integendeel, het komt mij allemaal griezelig bekend voor!

Vanuit de leegte

En daarom heb ik door langdurige en vooral ongelukkige persoonlijke ervaringen op dit gebied gegronde redenen om heel ernstig te vrezen dat degenen die tegenwoordig zo voortvarend de horizontale lijn propageren, dat dikwijls niet doen, omdat de vertikale geloofs- en gebedsverhouding met de Here dat dwingend van hen eist, maar omdat ze die feitelijk niet zo belangrijk vinden, al zullen ze blijven doen alsof het wél zo is, zoals ik dat indertijd ook deed.

En die vrees heb ik des te meer naarmate het opvalt dat juist die zo sterk horizontaal ingestelde mensen, priesters en predikanten, ook de eersten zijn die graag sceptisch praten over wat geloven nu eigenlijk is, hoe men zich God moet voorstellen, wat de zin is van het bidden, etc. Dan vrees ik dat deze mensen in dezelfde geestelijke leegte leven als ik indertijd in Rotterdam en dat ook zij fervente horizontalisten zijn, omdat ook bij hen een vertikale lijn, een werkelijk levend geloofs- en gebedsleven praktisch helemaal ontbreekt!

Helaas moet ik dat ook vrezen bij verschillende predikanten, als ik hen hun, overigens maar schijnbaar, nieuwe meningen hoor verkondigen. Sinds ik zelf predikant ben, is dat zelfs mijn grootste teleurstelling geworden. Als ik het nieuwbakken enthousisme van sommige predikanten zie voor de horizontale lijn en de verkondigers daarvan en hun vriendelijk medelijden met een 'vertikalist', die in onze tijd nog durft te praten over 'bekering', 'wedergeboorte', en 'bidden', in plaats van over 'ontwikkelingshulp', 'vraagtekens zetten' en 'geloofwaardig maken' van de kerk, dan krijg ik het nare gevoel dat ik deze collega's als het ware tegenkom: zij op weg naar waar ik vandaan kom! En dan begint het woord 'collega' een wel heel vreemde klank te krijgen.

Praten over, niet tot God

De weg die zij gaan is immers niet de mijne en ik kan die ook nog onmogelijk anders zien dan als een heilloze weg. Want als de vertikale lijn van een diep beleefd geloofs- en gebedsleven ontbreekt of wordt verwaarloosd, is alle werk in de horizontale richting geestelijk zonder zin, hoe sympathiek en medemenselijk die horizontale aktiviteiten op zichzelf ook mogen zijn. Als wij alleen nog maar kunnen 'discussiëren' over God, maar niet voortdurend praten tot God en leven met God, dan kunnen wij een medemens hoogstens maken tot een gelijkdenkende, tot iemand die het eens is met onze verstandelijke argumenten, tot een geestverwant of tot een medestander op maatschappelijk gebied, maar nooit tot een gelovige in de zin van de Heilige Schrift. Want dat is slechts het werk van Gods genade door de Heilige Geest. En die wordt niet verkregen door 'discussiëren', maar door het gebed van de gelovigen. Daarom is ook het zogenaamde 'geloofwaardig maken' van de kerk van lang niet zo'n groot belang als men het pleegt voor te stellen. Wat Paulus op de Areopagus in Athene stond te verkondigen, was voor de Grieken volstrekt ongeloofwaardig! En toch geloofden kort daarna duizenden Grieken het Evangelie, dat door Paulus gepredikt werd.

De 'dwaasheid' van het Evangelie

En toch was reeds 500 jaar later de tempel van de godin Athene die achter Paulus machtig omhoog torende als het symbool van een heel andere levens- en wereldbeschouwing, een christelijke kerk! Maar dat kwam niet, omdat Paulus de 'discussie' met de Grieken had gewonnen. Integendeel, die had hij eerder verloren. Maar dat kwam, omdat achter de woorden van Paulus. hoe wereldvreemd en ongeloofwaardig die ook voor mensenoren klonken, gemeenten stonden van horizontaal én even sterk vertikaal georiënteerde gelovigen én oceanen van gebed! Ik kan dit niet meer anders zien, nu ik geen uitsluitend horizontale levensinstelling meer heb, maar een minstens even sterke vertikale in een bewuste, levende geloofs- en gebedsgemeenschap met mijn goddelijke en alvermogende Here en Heiland.

Dit zal 'voor hen die verloren gaan een dwaasheid' zijn, maar niet voor 'hen die geloven', voor 'hen die geroepen zijn', voor 'allen die allerwege de naam van onze Here Jezus Christus aanroepen' (1 Cor. 1:2, 18, 21, 24). Zij zullen samen met mij blij zijn en danken voor deze 'gave van God' (Eph. 2:9).

Lief medekerklid, ik weet niet of u een horizontalist bent of een vertikalist of allebei, maar in ieder geval bid ik voor u temidden van de verwarring van deze tijd, dat u bij het vele horizontale werk naar buiten, dat geweldig onze aandacht opeist en opeisen moet, in de eerste plaats 'geheiligden in Christus Jezus' (1 Cor. 1:2) moogt zijn, 'opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God' (1 Cor. 2:5) en gij niet zoudt behoren tot 'hen, die verloren gaan, ongelovigen, wier overleggingen de god dezer eeuw met blindheid heeft geslagen' (2 Cor. 4:4), hoe sympathiek en medemenselijk hun aktiviteiten verder ook mogen zijn, maar dat u ook en vooral vertikaal moogt leven in een innige, levende, persoonlijke geloofsen gebedsgemeenschap met de Here en met elkaar.

O, Here, bewaar mijn lieve medechristenen voor nutteloze inspanningen en voor het jammerlijk zich te pletter vliegen tegen dingen, waardoor alleen slechts schijnbaar 'een nieuwe hemel en een nieuwe aarde' (Openb. 21:1) te bereiken zijn. Want 'onrustig is ons hart, totdat het rust in U, o God!'.

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1970

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

VAN PREDIKHEER TOT PREDIKANT (VERVOLG X)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1970

In de Rechte Straat | 32 Pagina's