Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ik hoef niet vooraan te staan, als ik maar mag medegaan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ik hoef niet vooraan te staan, als ik maar mag medegaan

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als het Prinsjesdag is, gaan er velen naar Den Haag om de gouden koets te bekijken en al het moois daaromheen. En vooral om de koning en de koningin te zien. Dan staan er vele rijen dik. Niet iedereen kan dan vooraan staan. Maar toch kun je al blij zijn, wanneer je een glimp kan opvangen van de koning en de koningin. Dan zou je kunnen zeggen: Ik hoef niet vooraan te staan, als ik maar mag medegaan. Als ik maar wat mag zien!

De uitdrukking wordt nogal eens gebezigd, als het gaat over het geestelijk leven en beleven. Het verlangen wordt daarmee uitgedrukt te mogen vertoeven in de gemeenschap met de Heere, samen met al Zijn kinderen, ook al zou je niet de beste plaats hebben.

Ruth
In de geschiedenis van Ruth kunnen we daarvan ook wel een voorbeeld vinden.
En als we dan dat voorbeeld op ons in laten werken, dan mogen we de conclusie trekken, dat het bij zo’n gezegde nauw samenhangt met de doorleving van eigen onwaardigheid.
Ik denk aan Ruth op de akker van Boaz. We kennen de geschiedenis. Ruth is getrokken uit Moab, het land van de goddeloosheid.
Ze heeft na de beproevingen van de kant van haar schoonmoeder Naomi een hartelijke keuze mogen laten horen, gewerkt door de Geest: ‘Uw volk is mijn volk en uw God mijn God’ (Ruth 1:16b). Bij die keuze kan het niet blijven. Ze moet verder geleid worden.
Als ze in Bethlehem-Juda aankomen, is dat in het begin van de gersteoogst. Niet bij geval, want nu komt ze op de akker van Boaz terecht. Daar op de akker mag ze aren rapen. Dat is een groot voorrecht voor Ruth. Zo kan ze immers samen met Naomi in leven blijven.

Boaz
Maar wat is het een wonder voor Ruth, dat ze die Boaz mag zien en dat hij zich tot haar wendt en begint te spreken. Hij heeft belangstelling voor haar. Meer nog, hij heeft zorg voor haar. Wat heeft Ruth toen in de verwondering uitgeroepen? ‘Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben?’ (Ruth 2:10b). En nadat Boaz geantwoord heeft, zegt ze: ‘Laat mij genade vinden in uw ogen, mijn heer, dewijl gij mij getroost hebt en dewijl gij naar het hart van uw dienstmaagd gesproken hebt, hoewel ik niet ben gelijk een uwer dienstmaagden’ (Ruth 2:13).
U proeft wel in deze woorden, dat het geen kleine zaak was in de ogen van Ruth om een dienstmaagd van Boaz te mogen zijn. Ze is immers een vreemde en ze is het niet waardig. Het was genade en een onverdiende weldaad, hoewel ze niet is als één van zijn dienstmaagden. Nee, Ruth hoeft niet vooraan te staan, als ze alleen maar mee mag gaan.

De zondares
Een ander voorbeeld vinden we in het Nieuwe Testament, als het gaat over die zondares in het huis van Simon de farizeeër: ‘En staande achter aan Zijn voeten, wenende, begon zij Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste Zijn voeten en zalfde ze met de zalf’ (Lukas 7:38). Het was dus niet een plaatsje vooraan. Maar het was de plaats van een onwaardige, boetvaardige zondares. Het was de plaats van vernedering, van verootmoediging, van verwondering. De farizeeër zag met minachting op haar neer, maar het is toch de beste plaats, als we die plaats mogen innemen: ‘Ik hoef niet vooraan te staan, als ik maar mag medegaan’.

De tollenaar
Ten slotte nog het voorbeeld van de farizeeër en de tollenaar. Twee tempelgangers! Twee kerkgangers! Maar ze zijn precies tegenovergesteld aan elkaar. De één is goed en vroom, de ander is slecht en goddeloos. De één neemt een vooraanstaande positie in in het kerkelijk leven. De ander is een uitgestotene, die op één lijn staat met een heiden.
Maar beiden gaan naar de tempel en ze worden geen van beiden geweerd. Toch durfde die tollenaar amper naar binnen te gaan. Want hij wist dat hij de minste was. Bij iedere stap was het alsof hij hoorde: ‘Onrein, onrein!’ Totdat hij niet meer verder durfde. Toen bleef hij staan: ‘En de tollenaar van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God, zijt mij zondaar genadig’ (Lukas 18:13). Als hij op die achterste plaats niet zou behoeven te bezwijken voor Gods rechtvaardigheid en heiligheid, dan was dat voor hem al een groot wonder. En dat was geen nederige hoogmoed, maar dat was waarachtige ootmoed. Te moeten missen en niet te kunnen missen! Dan wordt de bede geboren: ‘Ik hoef niet vooraan te staan, als ik maar mag medegaan’.

ds. J. Schipper, Leerdam

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 2015

De Saambinder | 20 Pagina's

Ik hoef niet vooraan te staan, als ik maar mag medegaan

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 2015

De Saambinder | 20 Pagina's