Hoe breng ik hel en hemel ter sprake in prediking en pastoraat
Het is moeilijk geworden De redactie vroeg mij iets te schrijven over dit onderwerp. Daar ligt de gedachte achter dat het in deze tijd niet meer zo vanzelfsprekend is om hemel en hel aan de orde te stellen. Diverse factoren maken het voor ons als ambtsdragers moeilijk.
In de eerste plaats wijs ik op de cultuur, waarin we ook als kerkmensen leven en ademen. Daarin gaat het er vooral om dat we hier en nu leven en genieten. Het eeuwenlange motto ‘hier beneden is het niet’ is vervaagd en alle nadruk ligt nu op dit aardse leven. De Bijbelse boodschap, dat we vreemdelingen zijn op aarde en dat onze definitieve bestemming ergens anders ligt, wordt hoe langer hoe minder beleefd. We zijn meer aardsgericht dan onze voorgeslachten. In dit deel van de wereld hebben we het over het algemeen goed. Wat moet de hemel dan eigenlijk nog toevoegen als we hier voor ons gevoel al een hemel op aarde hebben?
In de tweede plaats is de realiteit van vooral de hel, de ondergang, problematisch geworden. Uit diverse enquêtes blijkt dat steeds minder (kerk) mensen in het bestaan van een hel geloven, terwijl ook het geloof in een hemel, zoals de Bijbel die beschrijft, minder wordt. Deels door een materialistische wereldbeschouwing: Alleen wat ik met mijn eigen ogen zie, is reëel; iets anders kan niet bestaan. Aan de andere kant door bepaalde stromingen in de theologie, die de hel zien als een dreiging, die God slechts gebruikt om ons op de goede weg te brengen. God is te zeer liefde, dan dat hij mensen laat verloren gaan. Uiteindelijk komt het met iedereen wel goed. Een bekende theoloog noemde de hel eens: “Een onmogelijke mogelijkheid.”
In de derde plaats is er het stigma hel- en verdoemenisprediker. Geen enkele ambtsdrager wil graag zo te boek staan. In de middeleeuwen was er een grote – en eenzijdige – aandacht voor de hel. De leer van het vagevuur bevorderde dat. Er was een oproep om boete te doen om niet vanuit het vagevuur in de hel te komen. Op een aangrijpende manier werd de wanhoop en het eindeloze lijden in de hel getekend. Aflaathandel was er om geliefden, die in het vagevuur waren, te bewaren voor de hel. Maar is het angst inboezemen het juiste middel om zondaren tot bekering te brengen? Is het niet eerder de goedertierenheid van God die tot bekering leidt (Rom. 2: 4)?
In de praktijk
In het pastoraat ligt het wellicht eenvoudiger dan in de prediking. Daar zijn we immers in gesprek met elkaar. Daarin kan de ambtsdrager hel en hemel rustig ter sprake brengen. Er kunnen vragen over en weer worden gesteld en misverstanden worden weggenomen. In de prediking ligt het moeilijker, vooral als het gaat over de hel. Hoe komen mijn woorden over? En komen ze op het juiste adres? Het komt nogal eens voor dat eerlijke woorden over het verloren gaan de verstokte ongelovigen in het geheel niet raken, terwijl een worstelend kind van God, met een zwak geloof, erdoor in verwarring raakt.
Op het eerste gezicht lijkt het in het ouderenpastoraat gemakkelijker dan in het jeugdpastoraat. Toch ligt het genuanceerder. Meelevende jongeren aanvaarden vaak heel onbevangen de realiteit van hemel en hel. Omdat het nog zover weg ligt? Bij sommige ouderen signaleer ik meer vragen. Juist ook over de hemel. “Hoe moet ik me het nu voorstellen? Wij nemen altijd wel aan wat de Bijbel zegt, maar hoe is het nu met mijn gestorven man of vrouw? Kunt u er niet iets meer over zeggen?” Dat zijn niet zozeer vragen vanuit het ongeloof, maar meer omdat de werkelijkheid zo dichtbij is gekomen.
Twee wegen
Ik kan er echter als ambtsdrager niet omheen om deze twee werkelijkheden ter sprake te brengen. Het Woord van God is daarin immers zo duidelijk. Er zijn maar twee wegen: de brede en de smalle weg. De ene leidt naar het verderf, de hel, en de andere leidt naar het leven, de hemel. (Matth. 7: 13,14) Ook in het OT zien we deze twee wegen. Psalm 1: 6 zegt dat de HEERE de weg der rechtvaardigen kent, maar dat de weg der goddelozen vergaat. In Openbaring 21 wordt het nieuwe Jeruzalem getekend als een stad met 12 poorten. In vs. 8 en 27 lezen we echter dat de ongelovigen buiten zullen blijven in de poel die brandt van vuur en zwavel.
Het spreken over deze twee wegen is zelfs een Goddelijke opdracht voor iedere ambtsdrager. Wanneer Ezechiël als wachter op de muur is aangesteld, moet hij rechtvaardigen aanzeggen dat het hun goed zal gaan, maar de goddelozen dat het hun slecht zal gaan. De Heere maakt hem zelfs persoonlijk verantwoordelijk. Wanneer hij de goddeloze niet waarschuwt en zo iemand gaat verloren, dan zal het bloed van zijn hand worden geëist. (Ezech. 3: 17-21). Het Woord van God is als het mes van de chirurg dat in alle scherpte snijdt, niet om pijn te doen maar om het leven te redden. Wanneer ik het kwade niet zou aanwijzen, zou ik – met alle goede bedoelingen – meewerken aan de ondergang van een zondaar.
Houding essentieel
Belangrijk is niet alleen dát het ter sprake komt, maar vooral hóe. Waarom konden we als jongeren van de ene ambtsdrager meer aannemen dan van de ander? Terwijl ze toch beide dezelfde boodschap brachten. Het heeft te maken met ‘uitstraling’. Wanneer ik merk dat de ambtsdrager het zelf meent en mij de zaligheid zo gunt, zal ik eerder iets aannemen dan wanneer iemand de waarheid correct brengt, zonder dat ik er een hart achter voel kloppen. Het maakte een wereld van verschil of de farizeeën iemand op zijn zonde wezen of dat Jezus dat deed. Ze brachten in dat opzicht dezelfde boodschap, maar het kwam anders binnen.
In de Bijbel is het juist de Heere Jezus die het meest over de hel heeft gesproken. Het is opvallend hóe Hij dat deed. Bij de intocht in Jeruzalem ziet Hij vanaf de Olijfberg de stad liggen. Dan tekent Hij in schrille kleuren de ondergang van deze ongelovige stad. (Lukas 19: 41-44) De hele stad, van klein tot groot, zal ten onder gaan. Geen steen zal op de andere blijven. Een sterke oordeelspreek. Maar Jezus preekte anders dan Jona in Ninevé. In vs. 42 staat: “En als Jezus nabij kwam en de stad zag, weende Hij over haar.” Hij sprak het oordeel niet met droge ogen uit. Jezus’ tranen zeggen dat Hij die mensen zo lief had en hen wat anders gunde.
In Zijn oordeelsprediking zat tevens een liefdevolle oproep tot inkeer. “Och, dat u ook nog in deze dag zou onderkennen wat tot uw vrede dient.” Hij verkondigt de ondergang tegen de achtergrond van de open poort die er bij de Heere nog is. Wat liggen daar een lessen in voor ons als ambtsdragers. Er kunnen emoties bij ons zijn, boosheid, dat men spot met de Heere en Zijn dienst. En ik kan dan zeggen: “Als je zo doorgaat, ga je voor eeuwig verloren.” Dat is de waarheid. Maar is de toon goed? Voelt die ander de liefde van God in mijn woorden?
Het is een hele kunst om op de goede toon over de hemel en de hel te spreken. Een ambtsdrager zal zich biddend moeten voorbereiden op een gesprek of op een preek. Er is ook een categorie mensen die het aangenaam vindt dat de voorganger eens goed over de hel preekt. Het kan niet fel genoeg. Na de dienst zegt men: “Dominee heeft het weer eens goed gezegd.” Als echter de persoonlijke vraag wordt gesteld hoe hij of zij zelf tegenover de Heere staat, kan het zomaar stil blijven…. Het gaat er om dat zondaren erdoor aan de voeten van de Heere Jezus komen.
Sober
Niet alleen onze houding is belangrijk, ook soberheid. Ze preekte de kerkvader Augustinus over de hel altijd in sobere woorden. Want weten wij precies hoe het in de verlorenheid is? Maar de werkelijkheid van het verloren kunnen gaan, komt in zijn preken steeds duidelijk terug. Ook over de hemel sprak hij in sobere bewoordingen. Dat was voor hem trouwens een tijdelijk verblijf. Want de volle zaligheid wordt beleefd in het nieuwe Jeruzalem, de stad van God.
In de Middeleeuwen verdween die soberheid. Hiervoor noemde ik al de opkomst van de voorstelling van een vagevuur. Veel verder ging Dante in zijn bekende La Divina Comedia. (ongeveer 1320). Daarin maakt de schrijver een denkbeeldige reis door de drie onderdelen van het hiernamaals, zoals men dat toen zag: de hel, het vagevuur en de hemel.
Hierin is zowel de hemel als de hel ingedeeld in negen sferen of kringen. Het lijken wel rijen zitplaatsen in een stadion. De echte heiligen zitten heel dicht bij Gods troon, dan komen degenen die minder hebben betekend. Er zijn veel gradaties. Hetzelfde geldt voor de hel. De allerslechtsten zitten het dichtst bij het vuur en de minst slechten zitten er het verst vandaan. Mede door de schilderkunst (Gustav Doré) heeft dat grote invloed gehad op het denken over de hemel en de hel.
Wij weten veel dingen niet van de hemel, omdat wij ons als sterfelijke mensen geen voorstelling kunnen maken hoe die werkelijkheid zal zijn. “Vanaf de achttiende eeuw krijgt het beeld van de hemel onder invloed van de Romantiek een meer menselijke invulling. De hemel is dan vooral een plek waar familieleden en vrienden elkaar ontmoeten. De radicale gerichtheid op God komt onder druk te staan” (dr. J. Kamp).
Laten we de hemel vooral tekenen als de plek waar we “met Christus zijn.” (Fil. 1: 23) Dat is het kardinale. Verder is daar geen ziekte, geen lijden, geen pijn meer, omdat de zonde weg is. Dat leven met Christus wordt niet meer onderbroken door de dood. Aan de andere kant is de hel zo erg, omdat de Heere daar niet meer is. Bidden is daar niet meer mogelijk. Voor altijd zit de deur van de genade op slot. Het is een eeuwigdurende wroeging, dat de deur van de genade mijn leven lang openstond en dat ik niet ben binnen gegaan.
Tenslotte
Een ambtsdrager kan gemakkelijk in de verleiding komen om bepaalde dingen niet te zeggen om mensen te sparen. Juist wanneer hij de mensen goed kent. Ik begrijp dat wel. We zijn daar allemaal gevoelig voor. Je wilt geen pijn doen. Maar ben ik niet ontrouw tegenover de Heere wanneer ik bepaalde dingen niet zou benoemen? Is de opdracht van Ezechiël om mensen te waarschuwen ook niet ónze opdracht? En brengt dat uiteindelijk niet veel meer zegen?
Vooral begrafenisdiensten, waar het evangelie mag klinken, zijn gelegenheden om de twee wegen te laten zien. Er zijn kinderen, kleinkinderen, soms achterkleinkinderen en verdere familie. Als vader, moeder, opa of oma goed zijn heengegaan, zullen we dat duidelijk mogen benoemen. We mogen de heerlijkheid in alle aanlokkelijkheid tekenen. Maar laat het nageslacht dan ook weten dat genade geen erfgoed is. Dat er persoonlijk geloof en bekering nodig is en dat verloren gaan een vreselijke mogelijkheid is. Wanneer dat in de liefde gebeurt en in de juiste verhouding, is daar niets op tegen. Bij deze gelegenheden zijn mensen meer ontvankelijk dan in gewone diensten. En hoe vaak is in deze tijd een deel van het nageslacht niet van de kerk vervreemd.
Het is een gemiste kans wanneer bij een rouwdienst geen woord van liefdevolle waarschuwing meer klinkt. Zelfs mensen die helaas niet meer naar de kerk gaan, merken dat op. Meermalen heb ik buitenkerkelijke mensen gesproken die een kerkelijke begrafenis hadden meegemaakt van een familielid of een kennis. “Er was geen woord van waarschuwing. Het leek wel of iedereen vanzelf naar de hemel zou gaan. Denkt die voorganger dat al die mensen daar in die rouwdienst gelovig zijn?” Zelfs de ‘wereld’ - hoe ver afgedwaald ook – verwacht van een ambtsdrager, dat hij beide kanten laat zien, ook al is men het zelf met de boodschap niet eens.
Laten we met goede moed verder gaan met het evangelie te brengen in prediking en in pastoraat. Niet de cultuur of het gevoel van de mensen zal bepalen wat wij verkondigen, maar de Heere Jezus, Die Zelf onder tranen beide kanten van het evangelie bracht. Zouden wij Hem daarin niet vrijmoedig mogen navolgen?
B. de Graaf
Drs. De Graaf is emeritus predikant en woont in Nunspeet.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 2022
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 2022
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's