De Belijdenissen Van Augustinus (2) – Drie Bedoelingen
Augustinus’ binnenkamer
‘Wie de Belijdenissen van Augustinus leest, heeft de binnenkamer betreden van een kind Gods’, schrijft de Augustinusvertaler A. Sizoo ergens. Treffend typeert hij daarmee de bijzondere vorm waarin Augustinus zijn boek geschreven heeft: de ‘Belijdenissen’ hebben het karakter van een gebed.
Nadat we de vorige keer kort kennismaakten met de schrijver, stellen we deze keer de vraag, met welke bedoeling Augustinus zijn ‘Belijdenissen’ geschreven heeft. In dit artikel drie antwoorden op die vraag.
Gods Naam grootmaken
Augustinus’ eerste bedoeling is: Gods Naam grootmaken. Dat wordt al in de openingszinnen duidelijk: ‘Groot zijt Gij, o Heere, en zeer te prijzen; groot is Uw kracht en Uws verstands is geen getal. En de mens wil U prijzen, de mens, een deel van Uw schepping’.
Augustinus wijst er vervolgens op, dat ondanks de diepe val van ons mensen, dát het grote doel is waartoe God de mens geschapen heeft: ‘Ja, de mens, ofschoon hij zijn sterfelijkheid in zich omdraagt, en de getuigenis zijner zonde, en de getuigenis dat Gij de hovaardigen wederstaat. Toch wil de mens, een deel van Uw schepping, U prijzen. Gij wekt hem ertoe op, dat het zijn lust is, U te loven. Want Gij hebt ons geschapen tot U. En onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U’.
Diep is Augustinus ervan doordrongen, dat als Gods lof door mensenlippen bezongen wordt, dat alleen maar mogelijk is vanuit het stof van de verootmoediging. Veelzeggend is in dat verband de oorspronkelijke titel van zijn boek: Confessiones. We kunnen dat Latijnse woord op minstens twee manieren vertalen: met ‘lofprijzingen’ en met ‘belijdenissen’. Om die twee dingen gaat het Augustinus precies: hij wil Gods Naam grootmaken en prijzen. Maar dat gaat niet buiten de ootmoedige belijdenis van zijn zonde en schuld om. Treffend is wat de bisschop van Hippo Regius hierover in zijn grote werk over de Psalmen zegt: ‘De weldaden des HEEREN kunnen niet voor uw ogen zijn, als uw zonden ook niet voor uw ogen zijn… Zoveel zonden u hebt, zoveel zijn Zijn weldaden’.
Anderen aansporen
Nog een tweede doel heeft Augustinus voor ogen, als hij zijn ‘Belijdenissen’ schrijft. Met wat hij vertelt over zijn eigen leven en bekering wil hij ook anderen aansporen tot bekering. Laten zij die nog niet tot bekering kwamen, de Heere gaan zoeken! Onwillekeurig denken we aan wat Paulus schrijft in 1 Timotheüs 1: 16: ‘Maar daarom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste ben, al Zijn lankmoedigheid zou betonen, tot een voorbeeld dergenen die in Hem geloven zullen ten eeuwigen leven’.
Dat Augustinus ook over zijn bekering schrijft om anderen tot bekering aan te sporen, is niet zo vreemd, als we bedenken hoe het voorbeeld van anderen bij zijn eigen bekering een grote rol speelde. De Heere heeft dat genadig willen gebruiken. Net zoals vandaag de Heere nog het voorbeeld van ouderen en jongeren die tot echte bekering komen, kan gebruiken om anderen te brengen tot bezinning of tot heilige jaloersheid.
Intussen ligt er in het voorbeeld van Augustinus’ bekering ook een moedgevende boodschap voor ouders die hun kind(eren) zagen afdwalen bij de Heere en Zijn dienst vandaan. Ik denk even aan wat een zekere bisschop ooit tegen Augustinus’ moeder heeft gezegd toen ze haar zorgen over de ziel van haar jongen aan hem bekendmaakte.
Augustinus woonde toen samen, leefde volop in de zonde en was verstrikt geraakt in – wat we vandaag zouden noemen – een oosterse sekte. Toen de bisschop niet alleen de tranen van moeder Monnica zag, maar ook begreep wat de reden van haar tranen was, sprak hij: ‘Zo waar als gij leeft, is het onmogelijk dat een zoon van zulke tranen verloren gaat’.
Dwalingen weerleggen
Voor Augustinus’ derde bedoeling met de ‘Belijdenissen’ moeten we bedenken, dat hij al enkele jaren bisschop is, als hij dit werk schrijft. De vorige keer hoorden we, hoe het ook tot zijn bisschoppelijke verantwoordelijkheden behoorde om allerlei dwalingen te weerleggen. Welnu, dat doet Augustinus ook in zijn ‘Belijdenissen’. Al schrijvend weerlegt hij de dwalingen van het manicheïsme, donatisme en pelagianisme.
Een enkel voorbeeld: Tegenover de dwaalleer van Pelagius, waarbij zalig worden ten diepste als een werk van de mens wordt beschouwd, laat Augustinus telkens weer zien, hoe het Gods genade is waardoor hij werd opgezocht en tot bekering bracht. En ook na ontvangen genade blijft in zijn ‘Belijdenissen’ het gebed om genade klinken: ‘Wie zal mij geven rust te vinden in U? Wie zal mij geven, dat U komt in mijn hart? (…) Zeg mij om Uw barmhartigheden, o Heere, mijn God, wat U mij bent. Zie, de oren mijns harten zijn vóór U, Heere; open ze en zeg tot mijn ziel: Ik ben Uw heil’.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 november 2021
Bewaar het pand | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 november 2021
Bewaar het pand | 12 Pagina's