Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De christelijke school: van zuil naar zout 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De christelijke school: van zuil naar zout 1

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In deze rubriek iedere maand een opiniërende bijdrage van een kritische denker die betrokken is bij het onderwijs. Het artikel is bruikbaar voor bespreking in docenten- of managementteam. Deze maand: dr. C.P (Kees) Boele Voorzitter College van Bestuur van de Protestantse Theologische Universiteit

Wij leven in een seculiere cultuur. Het aantal mensen dat in Nederland momenteel regelmatig de kerk bezoekt is geslonken tot zo’n 10 procent. Met name onder jongeren gaat het hard. Dit is nog niet alles. We leven in een soort levensbeschouwelijk labyrint, een maatschappij met vele goden, waardemaatstaven, religieuze en halfreligieuze zinduidingen. Ondertussen neemt de intolerantie jegens christenen toe, vanuit (natuur)wetenschappelijke kring en in de politiek (discussies over de vrijheid van onderwijs).

De grondwettelijke gelijkheid gaat steeds meer prevaleren boven de evenzeer grondwettelijke vrijheid. Onze cultuur is vooral ook seculier vanwege het filosofisch-intellectuele klimaat, dat de intolerantie voedt. Allerlei (meng)vormen van oud, heidens stoïcijns, Epicurisch en sceptisch gedachtengoed herleven.

Deze kenmerken komen sterk overeen met de eerste drie eeuwen van onze jaartelling, de tijd van de vroege kerk, ofwel de periode voorafgaande aan keizer Constantijn (280-337). Ook in die tijd was er sprake van een minderheidspositie van de kerk. Stoïcijnen, Epicuristen, sceptici en neoplatonici stempelden het intellectuele klimaat. En het Romeinse Rijk kenmerkte zich door een religieus veelgodendom. Christenen werden regelmatig vervolgd of hoogstens gedoogd, zolang zij de traditionele godsdienstige rituelen, in het bijzonder de keizercultus, respecteerden.

HUISGODSDIENST EN CATECHESE

In die tijd waren er opvallend genoeg geen christelijke scholen, zoals wij die nu kennen. De kinderen van christenen namen gewoonlijk deel aan het reguliere Romeinse onderwijs. Dat betekende dat ook zij de namen van de heidense goden uit het hoofd moesten leren en kennis moesten nemen van de mythologie en heidense gedichten met hun onchristelijke moraal. De vroege kerk waardeerde vooral het taalonderwijs binnen het heidens onderwijs positief, want dat kwam ten goede aan de bestudering van de Heilige Schrift. Christenen gaven ook gewoon les in de hele toenmalige onderwijskolom. De afwezigheid van christelijke scholen betekende overigens allerminst dat er geen ‘christelijk onderwijs’ was. Dat was er wel degelijk, maar de spits daarvan lag in de grondige kerkelijke catechese en in de christelijke vorming thuis.

Het fenomeen christelijke school is een vrucht van het ‘corpus christianum’. Dat is het verbond tussen de staat en de kerk, dat zich ontspon vanaf de regering van keizer Constantijn, die rond 311 christen geworden was. Het christendom werd staatsgodsdienst. Dit verbond, dat zeventien eeuwen dienst heeft gedaan, brokkelt in hoog tempo af. De zuilen zijn niet meer en de kerk en de christelijke instellingen hebben geen vanzelfsprekende aanspraken meer op macht. Kenmerkend daarvoor is dat allerlei vormen van ‘christelijke’ ethische wetgeving, die vanaf het begin van de twintigste eeuw waren gemaakt, verdwenen zijn (bijvoorbeeld de legalisering van abortus provocatus en de afschaffing van de wettelijke bescherming van de zondagsheiliging). En ook het christelijk onderwijs staat in toenemende mate onder druk, onder meer blijkens de regelmatig terugkerende discussies rondom de vrijheid van onderwijs en de bekostiging van christelijke scholen. Daarover moeten we ons niet verbazen, want het past in de tijdgeest.

Wat betekent het als deze dingen zich doorzetten, als de cultuur steeds meer seculier wordt en de intolerantie jegens het christelijk onderwijs toeneemt? Dit: catechese en christelijke vorming thuis worden belangrijker dan het instituut christelijke school, dat in de vergelijkbare periode, vóór Constantijn, zelfs niet bestond. De notie van vreemdelingschap komt dichterbij. En: christen-docenten kunnen overal zout zijn, evenals toen.

We moeten ons daarom instellen op een situatie waarin christelijk onderwijs eerst en vooral tot uitdrukking moet komen in de (kwaliteit van de) kerkelijke catechese en de christelijke vorming thuis. Ik denk dat dit voor de huidige christenjongeren zelfs te prefereren valt. Uit allerlei onderzoek blijkt dat geloofsoverdracht eerst en vooral thuis plaatsvindt. Ik denk dat de problemen in de catechese (en in de christelijke scholen) ook en misschien wel vooral te maken hebben met een gebrek aan christelijke vorming thuis, in de gezinnen. Hoeveel ouders nemen de derde vraag uit het klassieke doopformulier werkelijk serieus? Die vraag luidt: ‘Belooft u en neemt u voor uw rekening deze kinderen van wie u vader en moeder (of getuige) bent, bij het opgroeien in deze leer naar uw vermogen te onderwijzen en te laten onderwijzen?’ Als jongeren naar catechisatie worden “gestuurd” (of niet worden gestuurd als het schoolwerk of de sport belangrijker worden geacht), zonder dat zij merken dat het thuis een ernst en vreugde is om christen te zijn, dan heeft catechese weinig zin. Luther achtte de huisvader verplicht iedere week eenmaal zijn kinderen en huisgenoten te ondervragen en te onderzoeken wat zij weten van de catechismus en, als zij deze niet kennen, hen met ernst erbij te bepalen.

RELATIVERING

Onze seculiere tijd, die zich intensiveert, kan christelijke scholen misschien ook helpen om zaken wat te relativeren waar ze nu vaak druk mee zijn: allerlei ‘christelijke’ principes van didactiek, leiderschap, personeelsbeleid, toelatingsbeleid formuleren, alsmede fijnmazige discussies over de juiste grondslag. Ik denk dat christelijk onderwijs (nogmaals: voor zover geen catechese en christelijke vorming thuis) zeker in een seculiere cultuur vooral en bij uitstek een kwestie is van de persoon van de christendocent. Wat prikkelend gezegd: zet midden in de klas een bevlogen christendocent, die veel houdt van zijn of haar vak en van jonge mensen, en je bent er misschien al. Als we kritisch kijken naar wat christelijke scholen doen om hun instituut ‘christelijk’ te maken en te houden, dan blijkt dat vaak moeizaam en soms gekunsteld te zijn. Een ‘christelijke’ organisatie is een abstractum. Mensen zijn christelijk, of niet.

De profeet Jeremia schreef ooit een brief aan de ballingen hoe zij zouden moeten leven in het verre Babel (Jeremia 29). Deze ballingen waren, zoals de kerk nu, een ‘overblijfsel’ in een heidense omgeving. Hoe gedraag je je in zo’n seculiere omgeving? Het antwoord is verrassend eenvoudig: ‘Bouwt huizen en woont daarin, legt tuinen aan en eet de vrucht daarvan (…) vermeerdert en vermindert niet.’ Tot zover nog geen verschil met de niet-gelovigen: huizen bouwen, wonen, tuinen aanleggen, eten, trouwen, kinderen krijgen, lesgeven, leidinggeven. Maar er komt wel iets bij: ‘Zoekt de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot de HEERE, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn.’ Ballingen doen dezelfde dingen die elk mens doet, maar zij doen er iets bij: bidden voor de stad waarin ze wonen en werken.

VREDE ZOEKEN

Ben je docent? Jeremia zou zeggen: Geef dan gewoon heel goed les, daar is op zichzelf niets christelijks aan. Zoek de vrede in de klas en in de school en bid voor je leerlingen, studenten en collega’s. Ben je leidinggevende? Geef gewoon goed leiding, ook daar is niets christelijks aan. Maar bid wel voor je ondergeschikten en je omgeving.

Laten we ons in het christelijk onderwijs echt rekenschap geven van onze seculiere cultuur en ons daarom realiseren dat christelijk onderwijs, net als in de begintijd van de kerk, eerst en vooral een kwestie was van grondige catechese en een goede, christelijke opvoeding thuis. De christelijke school is dan iets wat ons ‘bovendien geschonken’ is. Het maakt kerkelijke gemeenten en ouders ook meer verantwoordelijk en de lat voor de christelijke school komt wat lager te liggen.

Bron

1. Samenvatting van een boek van de auteur dat in mei 2021 verschijnt bij KokBoekencentrum, getiteld: Van zuil naar zout. Christelijk onderwijs in een seculiere cultuur.


BESPREKEN

Onderstaande vragen zijn bedoeld als handvatten om dit essay in groepsverband te bespreken.

Hoe gaat u om met een cultuur die steeds meer seculier wordt? En hoe speelt u hierop in met lesgeven?

Deelt u de mening dat geloofsoverdracht vooral thuis zou moeten plaatsen? En op welke manier zou u dit thuis nog meer vorm kunnen geven?

Gesteld dat het gaat om goed docentschap; wat zouden reformatorische scholen kunnen doen om dit te verbeteren?

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2021

De Reformatorische School | 48 Pagina's

De christelijke school: van zuil naar zout 1

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2021

De Reformatorische School | 48 Pagina's