Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geen sjabbat, niet kosjer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen sjabbat, niet kosjer

Joden en christenen onder één dak tijdens de onderduik

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Veel Joodse onderduikers kwamen tijdens de Tweede Wereldoorlog in protestantse of katholieke gezinnen terecht. Uit verschillende bronnen, onder andere dagboekfragmenten, kan een beeld geconstrueerd worden van hoe de onderduikers het samenleven met deze gezinnen beleefd hebben.

Het is helaas een bekend gegeven: tijdens de oorlog werd ruwweg driekwart van de Joodse gemeenschap in Nederland vermoord. Vaak op locaties ver van huis stierven ze een eenzame dood. Een klein deel van hun familieleden en vrienden wist echter tijdig een onderduikadres te vinden. Zo’n 25.000 Joden hebben ondergedoken gezeten, van wie 16.000 mensen tot aan de bevrijding niet gepakt werden.

Ingrijpend

Onderduik was een ingrijpende ervaring, zowel voor de onderduikers als voor de onderduikverleners. Wat het betekende om vreemden de hele dag om je heen in te hebben, in je eigen huis, overzag bijna niemand aan het begin van het traject. Vaak was de gedachte dat de onderduik maar tijdelijk zou zijn, een paar maanden hooguit, totdat de bevrijding plaats zou vinden. Velen dachten in 1943, toen het aantal Joodse onderduikers snel toenam, dat een geallieerde invasie spoedig ophanden zou zijn. Pas gaandeweg bleek dat dit niet het geval was en regen de maanden zich aaneen: onderduiken werd een jarenlange ervaring, die ieders doorzettingsvermogen, wijsheid, humor en inschikkelijkheid op de proef stelde.

Gescheiden werelden

Een van de elementen die de onderduik tot zo’n bijzondere ervaring maakte, was dat hierdoor mensen bij elkaar kwamen die voor de oorlog vaak in gescheiden werelden leefden. Een flink deel van de Joden kwam terecht in gereformeerde, hervormde of katholieke gezinnen – mensen die ze uiteraard hier en daar in de maatschappij wel tegen waren gekomen, maar die slechts zelden tot hun sociale leefwereld behoorden. In de verzuilde samenleving die Nederland was, bewogen Joden zich vooral in liberale of socialisti‑sche kringen, terwijl de ‘confessionelen’ voor hen niet alleen een andere religieuze, maar ook politieke wereld belichaamden.

En toen kwam de onderduik en vertoefden Joden en christenen onder één dak. Zij moesten samen een huishouden gaan vormen, waarbij de geloofsgebruiken van de gastgevers uiteraard de standaard zetten. Hoe ging dat in die nieuwe, samengestelde Joodschristelijke huishoudens? In veel gevallen weten we daar weinig vanaf. Zo dook de Utrechtse opperrabbijn Justus Tal onder bij de oudtestamenticus van de VU, professor Cornelis van Gelderen. Waar zouden ze het over hebben gehad? We weten het niet, Van Gelderen overleed een paar maanden na de bevrijding en Justus Tal, die de nieuwe opperrabbijn van Amsterdam werd, liet er zich niet meer over uit. Hij had zijn handen vol aan het weer opbouwen van zijn Joodse gemeenschap én zag het onder meer als zijn taak om te strijden tegen de invloed die veel Joden tijdens de onderduik van het christendom hadden ondergaan. Hij herpubliceerde nog in 1945 een brochure met een veelzeggende titel: Voor ons ons Jodendom – en niet het Christendom.

Gewetensnood

Uit andere bronnen weten we namelijk wel het een en ander over hoe Joden en christenen samenleefden tijdens de onderduik. Zeker voor orthodoxe Joden leverde dat allerlei problemen op. Het was onmogelijk om nog langer kosjer te eten: men moest eten wat de pot schafte en zeker tijdens de hongerwinter was men blij met alles wat maar voedde. Het leverde hier en daar wel gewetensnood op. Toch was de Joodse traditie op dit punt duidelijk: als het gaat om het redden van je leven, dan moet je zelfs de halachische (Joods-juridische) regels rond het kosjer eten overtreden.

Ook het ritme van de Joodse kalender werd doorbroken. In de onderduikgezinnen werd geen sjabbat gevierd en al evenmin de Joodse feest- en gedenkdagen. Juist op dergelijke dagen waren Joden zich extra bewust van het verlies van hun vrijheid: ze waren niet alleen beroofd van de vrijheid om zonder angst de straat op te gaan, maar ook van de vrijheid om de Joodse feesten te vieren.

Gebedenboek

Het Rotterdams-Joodse tienermeisje Carry Ulreich documenteert dat op bijzondere wijze in haar dagboek ’s Nachts droom ik van vrede. Samen met haar ouders, zus en beoogde zwager zit ze ondergedoken bij een overtuigd katholiek gezin. De katholieke kalender, met zijn talrijke feest- en heiligendagen, geeft het ritme aan in huis. Als het sjabbat is, wordt naar de radio geluisterd – iets wat Carry thuis nooit gedaan zou hebben. Iets van Joodse normaliteit probeert ze echter vast te houden: op sjabbat wil ze geen aardappels schillen, dus doet ze dat op vrijdag alvast voor twee dagen. En schrijven in haar dagboek is er al evenmin bij.

Op de feestdagen is er vooral het gemis én het verlangen naar een volwaardig vieren in vrijheid. In 1943 schrijft Carry in haar dagboek: ‘Pesach hebben we dit jaar natuurlijk zo goed als niet gevierd. De jaarlijkse Seider hebben we moeten missen. Laten we hopen dat ik hem maar eenmaal in mijn leven heb moeten missen. Maar in ons hart hebben we hem des te meer geëerd. Stel je voor, de uittocht, toen de Joden niet meer als slaven waren. L’histoire se répète. De slaven zijn teruggekeerd. Maar de vrijheid? Vast ook wel!’ Verstoken van Joods voedsel, vervreemd van de Joodse kalender, blijft vaak nog maar één ding over: bidden. In tal van brieven die bewaard zijn gebleven van onderduikers, blijkt dat ze dat veel doen en elkaar daartoe aansporen. De Zwols-Joodse orthodoxe Rebekka Herschel, die bij een Friese, hervormde familie ondergedoken zit, schrijft aan haar dochter op een adres elders in het land: ‘Wij hopen met Gods hulp elkaar spoedig te zien, ik bid er iederen dag om, jij neemt toch ook wel je gebedenboek, daar knap ik altijd van op.’ Een gebedenboek, het religieuze handboek voor de Jood, was natuurlijk een gevaarlijk voorwerp bij eventuele huiszoekingen. Lang niet iedere onderduiker zal er een hebben gehad.

Geloofsverschillen

Terwijl er de worsteling was om iets van het Joden‑dom vast te houden, maakten de onderduikers kennis met de binnenkant van het christelijke geloofsleven. Zij zaten aan tafel als er driemaal daags uit de Bijbel werd gelezen, ze hoorden de gebeden en sommigen die een vals persoonsbewijs hadden, gingen zelfs mee naar de kerk. Rebekka Herschel, die stevig in haar jodendom stond, deed dat ook – en met stichting. ‘Oudejaarsavond was ik naar de Hervormde kerk, een mooie preek, het laatste was: de Goede God zegene en behoede Hij lichte Zijn aangezicht naar U toe en vestige U vrede Amen.’ De priesterzegen, uitgesproken door de dominee, legde een band met haar Jodendom en even vielen hier de geloofsverschillen weg.

Op andere momenten waren die geloofsverschillen juist zeer aanwezig. Carry Ulreich en haar zus Rachel hadden met hun katholieke leeftijdsgenoten verhitte gesprekken over Jodendom en christendom. Met Kerst 1942 schrijft Carry: ‘We doen haast niets anders dan over godsdienst praten, over zionisme (Bob en Canis zijn ervoor, mijnheer tegen: gaat niet, zegt hij), geloof, katholicisme en Jodendom, over van alles. Maar we worden niet overtuigd, dus elke keer wordt er weer een vraag gesteld, en elke keer begint er weer een debat. Maar we kunnen ons niet helemaal uitspreken, want we willen hen niet kwetsen. Maar je kan er ook niet over uitgepraat raken, want we weten niet wie er gelijk heeft. Ieder voor zich denkt dat het het goeie is. Maar nu weet ik er iets meer van, en dat vind ik wel prettig.’ Op een gegeven moment werden de gesprekken zo fel dat vader Ulreich het zijn kinderen verbiedt om nog verder over geloof te praten.

Haderech

Een deel van de onderduikers raakt dermate onder de indruk van het christelijk geloof dat ze ontmoeten, dat ze besluiten om zelf christen te worden. Met name tieners en jongvolwassenen blijken dit te zijn. Daarnaast waren er zo’n 4000 kinderen ondergedoken, die voor een deel hun ouderlijk milieu al snel hadden vergeten en al spoedig volledig meedraaiden in de protestantse of katholieke huishoudens van hun pleegouders.

Als de oorlog afgelopen is, worden deze oorlogspleegkinderen de inzet van een pijnlijk gevecht tussen de Joodse gemeenschap en de christelijke oorlogspleegouders. Het voormalige verzet wilde de kinderen die door de oorlog wees waren geworden in de christelijke gezinnen houden. De Joodse gemeenschap wilde hen echter in Joodse pleeggezinnen en kindertehuizen plaatsen en hen zo terugbrengen in een Joodse sfeer. Het werd een groot, nationaal publiek debat, waarbij de posities fel tegenover elkaar stonden. Uiteindelijk moest de rechter over ieder kind afzonderlijk beslissen waar het naartoe zou gaan.

De jongeren die zich tijdens de oorlog tot het christendom hadden bekeerd, zochten elkaar na de bevrijding op. Zij stichtten een eigen Joods-christelijke vereniging: Haderech, ‘de weg’. Met zo’n dertig jongeren, onder leiding van Sal Wagenaar en Joop Hes, probeerden zij hun Joodse identiteit en hun nieuwverworven christelijk geloof met elkaar te verzoenen. Het kwam hen op felle, afwijzende reacties te staan vanuit de Joodse gemeenschap, opperrabbijn Justus Tal voorop. Maar anderzijds waren de kerken evenmin gelukkig met de zelforganisatie van de jonge Joodse christenen. Ze vielen tussen wal en schip.

Nieuwe relatie

De ervaringen tijdens de onderduik trokken diepe sporen bij de Joodse overlevenden. Sommigen hadden negatieve ervaringen en wilden alles het liefst zo snel mogelijk vergeten. Anderen koesterden de nauwe banden met de onderduikfamilie. Talrijk zijn de verhalen van Joden die voluit mee bleven doen met de familieverjaardagen en reünies, ook na een emigratie naar Israël. In veel gevallen had de onderduik Joden en christenen dichter bij elkaar gebracht – iets wat mede het zaad legde voor een nieuwe relatie tussen kerken en Joodse gemeenschappen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 april 2020

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Geen sjabbat, niet kosjer

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 april 2020

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's