Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mijn recht, een licht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mijn recht, een licht

Waar God reddend optreedt, wordt de chaos overwonnen

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Al van oude tijden wordt het kerstfeest verbonden met het licht. Zo spreekt de Bijbel er zelf ook over: de komst van het Licht der wereld – een grote vreugde voor hen die in duisternis dwalen.

Een minder bekende – en misschien ook wel veronachtzaamde – verbinding is die tussen het licht en de wet van God. Het Oude Testament zingt daar overigens op uitbundige wijze over, bijvoorbeeld in de Psalmen 19 en 119. Uw wet, een licht! Jesaja 51 spreekt op een verrassende en vérstrekkende manier over de wet van de Heere, die onlosmakelijk samenhangt met het licht voor de volken. Het licht schijnt werkelijk overal. Over een bijzondere kerstverlichting gesproken.

Twee groepen

In het Jesajaboek moeten teksten niet geïsoleerd gelezen worden. In hoofdstuk 51 is (verrassend!) niet meer de profeet, maar de Heere Zélf aan het woord: ‘Sla acht op Mij, Mijn volk, Mijn natie, hoor Mij aan, want een wet zal van Mij uitgaan en Mijn recht zal Ik tot rust doen komen tot een licht voor de volken.’ (51:4) Zonneklaar is dat het slot van het vorige hoofdstuk in de uitleg van dit Godswoord meegenomen moet worden. Jesaja, de ‘profeet met de luidste stem’ (Chrysostomos), spreekt in hoofdstuk 50 over mensen die in duisternis wandelen en geen licht hebben, maar vertrouwen op de Naam van de Heere (50:10).

Daartegenover staan zij die bij eigen licht willen leven. Mensen die een vuur aansteken, voor wie het echter eindigt in volslagen duisternis (50:11). In feite zijn er dus slechts twee soorten mensen: zij die luisteren en zij die zich doof houden voor de stem van God. De eerste groep, die ‘de wet in zijn hart heeft’ (51:7), gaat in het spoor van de luisterende Knecht (50:4-5), wandelt daarom niet meer in de inktzwarte, Egyptische duisternis. Voor hen ging het licht op, verrassend en bemoedigend (9:1). Het lijkt echter maar een kleine groep, een rest, te zijn, vergelijkbaar met hen ‘die de verlossing in Jeruzalem verwachtten’ (Luk.2:38).

Luisteren

Opvallend is de indringende oproep tot luisteren, die maar liefst drie keer klinkt. Luister naar Míj (51:1).

Sla acht op Míj (51:4). Luister naar Míj (51:7). Het appèl in vers 4 ontvangt extra klemtoon, omdat deze als enige wordt uitgewerkt. Bovendien wordt hier een werkwoord gebruikt dat aangeeft dat er speciale aandacht voor de boodschap wordt gevraagd én de toon is emotioneler, inniger: Míjn volk, Míjn natie.

Kennelijk moeten we tot horen worden gemaand, gaat het allemaal niet vanzelf. Hoewel dit toch voor het volk Israël vanzelf zou moeten spreken? Luíster, Israël! (Deut.6:4) Tot het verbondsvolk behoren – uit genade – betekent één-en-al oor te zijn voor wat Hij te zeggen heeft.

Abraham als rots

De Heere wijst het volk op Abraham en Sara – en gebruikt daarbij een beeld dat nog niet eerder in het Oude Testament gevonden wordt, namelijk de eerste aartsvader als een rots waaruit het volk is voortgekomen. Deze beeldrijke uitdrukking brengt uitleggers in grote verlegenheid. Wat wordt hiermee toch bedoeld? We moeten in ieder geval oppassen het beeld te overvragen, er dingen in te lezen die zo niet bedoeld zijn. Dat is overigens makkelijker gezegd dan gedaan. We worden doorgaans snel verliefd op onze eigen exegese. Oudtestamenticus N.A. van Uchelen wijst in een verhelderend artikel op de parallel tussen de zogenaamde exodus van Abraham uit Ur der Chaldeeën (51:1-2) en de exodus van het volk uit Babel (51:9- 10). Begon het bij Abraham ook allemaal niet met luisteren, hóren naar de stem van God?

Dient het beeld van de rots verder om duidelijk te maken dat de geboorte van het volk (uit Abraham) een verrassend wonder is? Heel goed mogelijk. Een zoon voor Abraham en Sara zat er immers niet in, het kón gewoonweg niet meer. Het ging Sara ‘niet meer naar de wijze van de vrouwen’ (Gen.18:11).

Waar het voor mensen ophoudt, ligt Gods genadig begin. In het boek Jubileeën (ook wel: de openbaring van Mozes; een hervertelling van het boek Genesis) wordt gesuggereerd dat de zwangerschap van Sara door God bewerkt is, zonder tussenkomst van Abraham. Vergelijkbaar dus met de geboorte van de Heere Jezus uit Maria, zonder Jozefs toedoen. Hoe dan ook: hier is sprake van ‘Goddelijke interventie’. De kerkvader Eusebius geeft een verrassende verklaring van de rots, waaruit het volk gehakt is wanneer hij haar betrekt op Christus. Was de rots waarin de Heere Jezus begraven werd niet uitgehakt (Matt.27:60), en vinden wij het leven niet in Zijn dood en opstanding?

Mijn volk

Een ander verrassend detail vraagt onze aandacht. Het valt pas op wanneer we nauwkeurig luisteren. De Heere noemt Israël in vers 4 ‘Mijn volk’. Dat is – na de grote scheiding der geesten in het vorige hoofdstuk – de eerste keer dat God het volk zo noemt. Het zat geweldig op slot, beter gezegd: het volk had de deur in het slot gegooid. Maar Hij zoekt toenadering, onbegrijpelijk voor mensen die voortdurend bij Hem vandaan lopen. We begrijpen kerkvader Hiëronymus, die de profeet Jesaja vanwege dergelijke teksten liever evangelist wilde noemen.

Het slot van vers 4 geeft enige hoofdbrekens, omdat men in de vertaling meerdere kanten op kan. Duidelijk is dat God stelt dat de wet van Hem uitgaat. Maar wat wordt er bedoeld wanneer de Heere zegt dat Hij Zijn recht tot rust laat komen tot een licht voor de volken? Wie de Griekse vertaling van het Oude Testament (de Septuaginta) volgt, komt tot de conclusie dat God benadrukt dat Híj Zijn recht spoedig nabij brengt. Als in een flits. Ja, precies zo is de Heere – ‘flitsend’ brengt Hij heil, zegen, redding! Zo ging het in de kerstnacht ook. Plotseling verblindend licht in de inktzwarte duisternis. Als Hij eenmaal aan het redden slaat, heeft Hij haast – dan is er geen houden meer aan. Dat is overigens exact de bedoeling van het woord gerechtigheid in deze godsspraak. Zijn gerechtigheid is onze redding (45:8). Luther zag het ineens, als in een flits.

Mijn recht

Een breed perspectief opent zich wanneer de Heere stelt dat Hij Zijn recht tot rust laat komen tot een licht voor de volken. Pinksterlicht gloort in het Oude Testament: voor de volken. Bepaalde uitleggers willen vanwege de universaliteit van deze belofte dit woord liever aan het boek Jesaja ontzeggen. Helemaal niet nodig. Hier was het de Heere juist van meet af aan om begonnen toen Hij begon met die ene man; in en door Abraham zouden alle volken gezegend worden (Gen.12:3). Simeon keek ook verder, voorbij de horizon van het volk Israël: ‘een licht om de heidenen te verlichten’ (Luk.2:32).

Wat recht (het Hebreeuwse misjpat) is, wordt het beste duidelijk door het tegenovergestelde te benoemen, namelijk chaos. Waar God reddend optreedt, wordt de chaos overwonnen. Zoals in het begin (Gen.1:2).

We moeten het ook zo zeggen: waar Hij ons aantreft, vindt Hij ons in de chaos van zonde en schuld. Eigen schuld. Waar Zijn licht opgaat – bepaald geen kunstlicht – vestigt Hij Zijn recht en daarvoor neemt Hij Zijn wet mee. Die wet geeft verrassend licht, ontdekkend licht ook. Je ziet er jezelf in, zoals God je ziet. Zo had je jezelf nog nooit eerder bekeken. Begrijpelijk dat de Joodse traditie de wet steeds verbindt met licht. Zonder Zijn heilzaam onderricht blijven we in het duister tasten over onszelf en over de Heere. Verstoken van dit licht blijft het eeuwig en volslagen donker, hoeveel kaarsjes, lantaarntjes of zelfs vreugdevuren je ook aansteekt.

Wandelen in het licht

Wie wandelt in het licht met Jezus, gaat dus in het spoor van Zijn goede geboden. Dat kán niet anders. Zijn onderricht beknot ons leven niet, maar bevrijdt ons van heilloze dwaalwegen en voert ons tot de hoogte van Zijn Koninkrijk.

We stelden inmiddels vast: de kerstbelofte in Jesaja grijpt naar Pinksteren: licht voor de volken. We moeten zelfs nog een stap verder gaan. In deze aloude toezegging komt de eeuwige toekomst in zicht: het hemels Jeruzalem waarin het Lam de lamp vormt en de naties die zalig worden, in haar licht zullen wandelen (Openb.21:24).

Sla acht op Mij, Mijn volk!

Hoe zalig is het volk dat naar Uw klanken hoort!

Zij wandelen, Heere, in het licht van het Goddelijk aanschijn voort.

Psalm 89:7 (ber.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 2020

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Mijn recht, een licht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 2020

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's