Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heilige oorlog (61)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heilige oorlog (61)

Nog geen genade?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mensziel heeft voor de derde keer een verzoekschrift aan Prins Immanuël aangeboden, ditmaal door de heren Ontwaakte Begeerte en Wenend Oog. Ze hebben dat gedaan in het besef dat goede werken Mensziel niet kunnen redden, erkennend dat ze strafwaardig en onwaardig zijn. Ze smeken om barmhartigheid.

Wenend Oog

Nadat heer Ontwaakte Begeerte uitleg heeft gegeven over zijn komst naar Immanuël vraagt de Prins wie zijn metgezel is in deze gewichtige kwestie. Ontwaakte Begeerte vertelt dat het een arme buurman van hem is en een van zijn intiemste vrienden. Hij vervolgt: ’Zijn naam is Wenend Oog. Ik hoop niet dat U Zich daaraan ergert dat ik mijn arme buurman heb meegebracht, want er zijn veel bedriegers met die naam, maar niet in waarheid.’ Daarna buigt ook de heer Wenend Oog diep voor de Prins en verontschuldigt zich voor zijn komst. ’O, mijn Heer,’ zegt hij, ’wie of wat ik ben weet ik zelf niet eens. Ook weet ik niet of mijn naam bij mij past of niet. Anderen hebben verteld dat deze naam mij is gegeven omdat mijn vader meneer Berouw heet. Maar er zijn goede mannen die slechte kinderen hebben, en er zijn oprechte vaders die huichelaars voortbrengen. Mijn moeder noemde me zo bij mijn geboorte. Maar ik weet niet of het is vanwege het vele vocht in mijn hoofd of vanwege de zachtheid van mijn hart. Zelf zie ik vuil in mijn tranen en zie ik veel in mijn gebeden wat de naam zuiverheid niet waard is. Maar ik smeek U’, zegt hij wenend, ’dat U onze overtredingen niet gedenkt en Zich ook niet ergert aan de dwaasheid van ons. Wilt U toch de zonde van Mensziel niet aanzien en ons niet langer zonder Uw heerlijke genade laten zijn?’

De reactie van de Prins

Hierna verzoekt de Prins hen om op te staan. Ze doen dat bevend. Daarna zegt Hij: ’De stad Mensziel heeft zwaar gezondigd door tegen Mijn Vader in opstand te komen. Ze hebben Hem als Koning verworpen. Ze hebben er zelf voor gekozen om geregeerd te worden door een leugenaar, een moordenaar en een zwerver. Deze door jullie hoog geëerde Diábolus is in Ons eigen paleis in opstand gekomen tegen Mijn Vader en Mij. Hij dacht prins of zelfs koning te worden. Maar zijn plannen werden tijdig ontdekt, waarna hij vanwege zijn goddeloosheid is gebonden in kettingen en samen met zijn vrienden geworpen in de diepte. Hij heeft zich aan u aangeboden en u hebt hem ontvangen. Dat was een grote belediging voor Mijn Vader. Daarom stuurde Hij een machtig leger om u tot gehoorzaamheid te brengen. Maar u weet hoe onze kapiteins en hun raadgevingen door u werden geminacht. U kwam in opstand tegen hen, u sloot uw poorten, u bood aan om te vechten en streed tegen hen en voor Diábolus.

Daarna vroegen ze Mijn Vader om meer legers. Ik en Mijn mannen zijn toen gekomen om u te onderwerpen. Maar zoals u de kapiteins behandelde, behandelde u ook hun Prins. U gedroeg zich vijandig tegen Mij, sloot de poorten voor Mij, hield u doof voor Mij en verzette zich zolang als u kon. Maar nu heb Ik u overwonnen. Smeekte u om genade in de tijd dat u hoopte de overwinning te behalen? Maar nu Ik de stad heb ingenomen, weent u. Waarom deed u dat niet toen de witte vlag van Mijn genade, de rode vlag van gerechtigheid en de zwarte vlag van de oordeelsaankondiging werden opgericht? Nu Ik Diábolus heb overwonnen zoekt u Mijn gunst. Maar waarom hielp u Mij niet tegen die machthebber?

Toch neem Ik uw verzoek in overweging. Ik zal ermee doen zoals het is tot Mijn eer. Ga nu en beveel de kapiteins Boanerges en Overtuiging om de gevangenen morgen naar Mijn kamp over te brengen. Zeg tegen de kapiteins Oordeel en Strafoefening dat zij in het kasteel blijven en zorgen dat Mensziel zich rustig houdt totdat Ik met verdere bevelen kom.’

Terug naar de stad

Daarna keren de indieners van het verzoekschrift terug naar hun stadsgenoten. Ze zijn echter nog maar goed en wel op weg of ze bedenken dat de Prins tot nu toe niet heeft gesproken over genade voor Mensziel. Op weg naar de stad, waar ze hun vrienden bij de gevangenis willen ontmoeten, zijn ze zo bezet met die gedachte dat ze niet weten hoe ze de boodschap van de Prins over moet brengen.

Uiteindelijk komen ze bij de poort aan, waar hun stadsgenoten in spanning op hen wachten. Iedereen loopt op hen af om te horen welk antwoord ze hebben gekregen op het verzoekschrift.

Een wenende bidder eerlijk behandeld

Bunyan is tijdens zijn ontmoetingen als predikant er wel achter gekomen dat niet alle tranen ware tranen zijn. Eerlijk laat hij ook zien dat Christus niet al bij de eerste tranen klaar staat om van genade te spreken. Terwijl velen zouden zeggen: ’Houd moed, dit is van de Heere’, wil Christus laten gevoelen dat de Rechter geen genade buiten het recht kan schenken.

Veel bedriegers

Emoties kunnen bedriegen. Tranen kunnen krokodillentranen zijn. Schuldbelijdenissen kunnen niet meer dan lippentaal zijn. Daarvan zijn in de Bijbel voorbeelden te vinden. Een geestelijke nazaat van John Bunyan en eveneens Engels baptistenpredikant, ds. C.H. Spurgeon (1834-1892), beschrijft op aangrijpende wijze de zondebelijdenis van zeven mannen 1 . Farao sprak: Ik heb mij ditmaal verzondigd (Ex. 9:27). Spurgeon noemt hem ’de verstokte zondaar’. Bileam (Num. 22:34: Ik heb gezondigd) omschrijft hij als ’de dubbelhartige zondaar’. Voorwaar, ik heb tegen de HEERE, den God Israëls gezondigd (Joz. 7:20) – dit werd door Achan, ’de twijfelachtige boetvaardige’, gezegd. Saul sprak dezelfde, maar onoprechte belijdenis uit: Ik heb gezondigd (1 Sam. 15:24) 2 . De schuldbelijdenis van Judas (Matth. 27:4: Ik heb gezondigd) is een uiting van ’het berouw der wanhoop’. Kort verklaart Spurgeon daarna ’het berouw van de heilige’, waar Job heeft gevraagd: Heb ik gezondigd? (Job 7:20); hij noemt dat een Gode welbehaaglijk berouw. Uiteindelijk komt hij terecht bij ’de zalige belijdenis’ van de verloren zoon: Vader, ik heb gezondigd (Luk. 15:18). Vijf personen noemt Spurgeon die een schuldbelijdenis 3 uitspreken zonder waarheid in het binnenste, twee mensen worden aangehaald die schuld hebben beleden, gepaard gaande met oprecht berouw 4 . Daarom laat Bunyan zeggen door Ontwaakte Begeerte: ’… want er zijn veel bedriegers met die naam, maar niet in waarheid’.

Een vreemde voor zichzelf

Kenmerkend voor de in waarheid berouwhebbende zondaar is dat hij zijn eigen hart niet kan doorgronden. Voor zo iemand is het de vraag, beter gezegd: de strijd, of het berouw een zaak van het verstand (’veel vocht in het hoofd’) of van het hart is. Hij weet het zelf niet. Maar hij weet wel: er zit vuil in zijn tranen en zijn gebeden zijn niet zuiver.

Een onderzoekende behandeling

Het klinkt scherp, maar het is tot meerdere ontdekking van de dwaasheid aan de zijde van de mens, als Bunyan de Prins erop laat wijzen dat Zijn genade is veracht. En nu blijkt dat de satan de ziel alleen laat staan, wordt er een beroep gedaan op Zijn gunst. Het is alsof de ontdekte zondaar wordt afgevraagd: hoe echt zijn uw tranen? Maar zonder dat de ziel het beseft, wordt dit gebruikt om zich nog meer te verootmoedigen en Christus te benodigen.

Er zijn mensen die beweren dat Bunyan niet onderscheidend heeft geschreven. We menen toch dat dit standpunt niet volgehouden kan worden, als we zijn beschrijving goed tot ons laten doordringen. Hoe noodzakelijk is toch het gebed: Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten. En zie of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg (Ps. 139:23, 24).

Noten

1. C.H. Spurgeon, Gelijkenissen van de Heiland, uitg. T. Wever B.V., Franeker, 7 e ongewijz. druk, z.j. (pag. 262-276).

2. Saul heeft deze schuldbelijdenis in ieder geval drie keer gedaan, opvallend genoeg in de tijd dat hij meer en meer van God afdwaalde en David vervolgde.

3. In de Bijbel zijn uiteraard ook nog vele andere schuldbelijdenissen in allerlei andere bewoordingen en uitingen te vinden.

4. Van David lezen we trouwens meerdere malen dat hij dit gezegd heeft. Ook Hizkia en Micha hebben deze woorden uitgesproken.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 november 2020

De Wachter Sions | 12 Pagina's

De heilige oorlog (61)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 november 2020

De Wachter Sions | 12 Pagina's