Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heilige oorlog (67)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heilige oorlog (67)

Terugblik: De capitulatie en de gevolgen daarvan

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit artikel wordt teruggeblikt op de gebeurtenissen uit het vijfde hoofdstuk van Bunyans boek ’De heilige oorlog’. Mensziel geeft zich over aan de Prins, Die vergeving schenkt. Het leidt tot grote blijdschap. Het ongeloof is eindelijk verslagen.

Mensziel ingenomen

Na verschillende aanvallen lukt het Prins Immanuël om Mensziel via de Oorpoort binnen te dringen, waar Hij Zijn troon plaatst. Diábolus heeft zich in het kasteel teruggetrokken.

De Prins beveelt de kapiteins Boanerges, Overtuiging en Oordeel naar het huis van de oude heer Geweten te gaan. De stormrammen beuken de ingangen. De heer Geweten beeft over zijn hele lichaam. Het huis wordt ingenomen door de kapiteins. Geweten erkent een verrader te zijn en dat hij heeft gezondigd door te zwijgen wanneer hij had moeten spreken en door de gerechtigheid te verdraaien in plaats van te doen. Hij ziet niet anders dan dood en verderf voor ogen.

Overwinningen door de kapiteins

Kapitein Strafoefening jaagt vurig op heer Vastewil en geeft hem in geen enkele schuilhoek rust. Vastewil is blij als hij zich kan verstoppen in een hol. Veel soldaten van Vastewil worden gedood.

Bij de Oogpoort delen de kapiteins Goede Hoop en Liefde rake klappen uit. Kapitein Goede Hoop weet Kwaderust te verslaan.

Erkenning van zonden

Men besluit een verzoekschrift te sturen naar de Prins, Die in de stadspoort zit. In het verzoekschrift bekent Mensziel zijn zonden. De Prins reageert echter niet. Mensziel maakt daaruit op dat de Prins hen haat. Toch buigt men diep voor de prachtig geklede Prins, Die richting het kasteel gaat met Zijn legers. Mensziel bezingt dan Zijn heerlijkheid en schoonheid.

Diábolus’ gevangenschap en vertrek

De Prins beveelt Diábolus tevoorschijn te komen en zich over te geven. Diábolus wordt gegrepen en met ketenen gebonden, zodat hij bewaard wordt voor het vonnis wat over hem is uitgesproken. Maar Diábolus richt zich op en smeekt of Immanuël hem niet in de diepte zal werpen, en hem zal toestaan Mensziel in vrede te verlaten. Immanuël leidt hem echter naar de markt waar hem zijn wapen rusting afgenomen wordt.

Nadat Diábolus vernederd is, beveelt Immanuël dat Diábolus met kettingen aan de koninklijke wagen wordt gebonden. De Prins rijdt in triomf door de stad Mensziel en via de Oogpoort naar Zijn legerkamp. De reus wordt verbannen. Daar gaat hij, zoekend naar rust, op weg om in het zoutland dorre plaatsen te beërven; maar hij vindt die niet.

Smeken om genade

De Prins verblijft de eerste tijd in Zijn koninklijke tent.

Op zekere dag krijgt kapitein Boanerges het uitdrukkelijk bevel om alle stadsbewoners op te roepen naar het plein bij het kasteel te komen. Daar zullen de heren Verstand, Geweten en Vastewil onder strenge bewaking te zien zijn, totdat bekend is wat de Prins van plan is met hen.

Mensziel weet niet beter te doen dan samen met de gevangenen weer een verzoekschrift op te stellen. Men schrijft: ’Wij smeken U nederig dat we genade in Uw ogen mogen vinden. Gedenk niet aan onze vorige overtredingen, noch aan de zonden van onze stadsbestuurders. Maar spaar ons naar de grootheid van Uw barmhartigheid. Laat ons niet sterven, maar leven voor Uw aangezicht.’ Kapitein Overtuiging wordt gevraagd de petitie aan te bieden, maar hij weigert. Weer gaat de heer Ontwaakte Begeerte op stap, nu met een touw om de nek. De Prins verwijdert Zich even na de ontvangst van het verzoekschrift en weent. Daarna keert Hij terug en zegt de boodschap in overweging te nemen.

Na de terugkeer van Ontwaakte Begeerte raakt iedereen in Mensziel in grote verwarring. Allerlei geruchten doen de ronde. Niemand vindt rust ’voor het hol van zijn voet’.

Dan begint het donker te worden. Mensziel is de hele nacht in grote verwarring.

Onwaardig

Als Mensziel de volgende morgen wat tot zichzelf is gekomen, wordt opnieuw een verzoekschrift opgesteld. Men erkent: ’We zijn het niet meer waard Uw Mensziel genaamd te worden, maar zijn het eerder waard om in de hel geworpen te worden. We hebben het verdiend als U ons wilt doden. Als U ons wilt veroordelen tot de hel, dan kunnen we niets anders zeggen dan dat U rechtvaardig bent. We kunnen U niet aanklagen over al wat U doet of in hoe U Zich tegenover ons gedraagt.’ Toch wordt ook om barmhartigheid gesmeekt.

Wie moet nu naar de Prins gaan? Eerst wordt gedacht aan de heer Goede Werken, maar dat lijkt toch niet zo’n goed idee. Genade op grond van goede werken is immers een tegenstrijdigheid. Dan komt men op het idee de buurman van Ontwaakte Begeerte mee te sturen. Het is de heer Wenend Oog. Ook nu gaat het touw om de nek.

Nadat ze hun verontschuldigingen hebben aangeboden, geven ze de Prins het smeekschrift. Op de vraag van de Prins wie Wenend Oog is, zegt deze dat hij het eigenlijk zelf ook niet weet.

De reactie van de Prins en van Mensziel

De Prins wijst op het zondige gedrag van Mensziel in de tijd die achter ligt. Hoewel ze het geheel verzondigd hebben, wil Hij het verzoek om genade toch overwegen.

Bij de poort vertellen de beide boodschappers wat er gebeurd en gezegd is. Ze vertellen ook dat de drie gevangen stadsbestuurders voor de Prins moeten verschijnen. Die nacht rouwt Mensziel, gezeten in zak en as.

Als de volgende dag aanbreekt en het tijd is om te gaan, trekken de gevangenen rouwkleren aan en doen touwen om de hals. Daar gaan ze, met gebogen hoofd en verslagen geest. In rouw en verdriet, met de stroppen om de hals, zich slaande op de borst. Ze durven hun ogen niet omhoog te richten.

Voor de Prins

De Prins beklimt Zijn troon en vraagt of de drie mannen (Verstand, Geweten en Vastewil) iets tot hun verdediging kunnen zeggen, waardoor ze aan de verdiende straf kunnen ontkomen. Dat kunnen ze niet. Daarmee is het ogenblik gekomen dat de Prins Zijn overwinning bekend kan laten maken en vergeving van zonden kan schenken. ’Ik heb de macht en het gebod van Mijn Vader om de zonden, overtredingen en ongerechtigheden die u al die tijd tegen Mijn Vader en Mij hebt gedaan, te vergeven, en dat doe Ik dan ook.’ De gevangenen krijgen nieuwe kleren en drie gouden juwelen, een gouden halsketting en gouden oorringen. De Prins omhelst en kust de drie mannen, die Hem te voet vallen, Zijn voeten kussen en met hun tranen natmaken en Hem loven.

Van verschrikkingen verlost en met vreugde vervuld

De vier kapiteins Boanerges, Overtuiging, Strafoefening en Oordeel verlaten de stad, die vanaf nu onder bevel staat van kapitein Geloof. De verschrikkingen zijn voorbij. Na een slapeloze nacht van blijdschap komt de dag dat secretaris Geweten de algehele vergeving bekend mag maken. Daar klinkt het: ’HEERE HEERE, God, barmhartig en genadig; lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid; Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft’.

Vanaf de stadsmuur eren de burgers de Prins: ’Laat Immanuël eeuwig leven!’ De klokken worden geluid en overal wordt gezongen en muziek gemaakt.

Ook de soldaten juichen onder trompetgeschal. Op de bergen Genade en Gerechtigheid wapperen vlaggen.

Terwijl de klokken luiden, zingen de mensen liederen en wordt in iedere woning muziek gemaakt. Vanuit het kasteel laat kapitein Geloof trompetgeschal horen, waarbij hij zich de ene keer wendt tot de Prins en het andere moment tot de stad.

Ook juichen de kapiteins met al hun officieren en de soldaten. De trompetten klinken. De vlaggen wapperen, waarvan de ene helft staat op de berg Genade en de andere helft op de berg Gerechtigheid.

Echo in de ziel

In dit hoofdstuk horen we de echo van Psalm 116: Ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen (vs. 1). De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis (vs. 3). Maar ik riep den Naam des HEEREN aan, zeggende: Och HEERE, bevrijd mijn ziel (vs. 4). De HEERE is genadig en rechtvaardig; en onze God is ontfermende (vs. 5). De HEERE bewaart de eenvoudigen; ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost (vs. 6). Ik zal den beker der verlossingen opnemen, en den Naam des HEEREN aanroepen (vs. 13).

De Heere schenke dat deze woorden weerklank vinden in onze ziel, uit genade en op grond van recht en gerechtigheid.

In het volgende hoofdstuk zal Bunyan beschrijven hoe de Prins intrek neemt in Mensziel.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 februari 2021

De Wachter Sions | 12 Pagina's

De heilige oorlog (67)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 februari 2021

De Wachter Sions | 12 Pagina's