Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heilige oorlog (68)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heilige oorlog (68)

De komst van Immanuël afgesmeekt

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Stad Mensziel is verlost van de heerschappij van Diábolus. Mensziel bruist van blijdschap en verwondering omdat de Prins de stad genadig is. In het zesde hoofdstuk, dat in de komende ar tikelen centraal zal staan, beschrijft John Bunyan de intocht van Prins Immanuël in de stad.

Parade

De kapiteins van de Prins en hun soldaten krijgen van de Prins opdracht een aantal gevechtshandelingen te vertonen. De stadbewoners kijken met open mond naar de militairen die allerlei exercities uitvoeren. Die marcheren heen en terug en paraderen naar links en naar rechts. De gelederen verdelen zich en sluiten zich weer aaneen. Daarna keren ze weer om. Het ene moment verplaatst de voorhoede zich en het volgende moment de achterhoede. Ook de rechter- en de linkervleugel staan niet stil en laten zien wat ze kunnen. En zo volgen er nog wel twintig oefeningen, waarbij ze telkens weer terugkeren naar hun uitgangsposities. De burgers van Mensziel zijn opgetogen over wat ze zien. Ook laten de soldaten zien hoe ze overweg kunnen met hun wapens, wat tot nog meer bewondering leidt.

Gebed om de komst van de Prins

Na deze militaire activiteiten komen de inwoners van Mensziel als één man naar de Prins, Die in het kamp verblijft. Ze bedanken en prijzen Hem voor Zijn overvloedige gunstbewijzen en smeken Hem om Zijn genadige komst naar de stad om daar Zijn intrek te nemen. Eerbiedig en nederig buigen ze zevenmaal diep voor de Prins, Die daarop zegt: ’Vrede zij ulieden’. De stadbewoners komen dichterbij en raken de spits van de gouden scepter van de Prins aan. Daarop reageren ze: ’O, Prins Immanuël, kom alstublieft met Uw officieren en soldaten voor altijd in Mensziel wonen. Uw stormrammen en slingerwapens kunnen bij ons een plaats krijgen om door U gebruikt te worden en ten goede van Mensziel. Wij hebben ruimte voor U, ruimte voor Uw mannen en voor de wapens. Ook hebben we magazijnen waar Uw voorraden opgeslagen kunnen worden. Doe dat, o Immanuël, en U zult voor altijd Koning en Kapitein zijn in Mensziel. Ja, regeer ons zoals het naar Uw wil is, en kies uit Uw officieren en soldaten mannen die tot onze stadsbestuurders aangesteld worden. Dan zullen wij Uw onderdanen worden en ons laten leiden door Uw wetten.’ Ze vragen de Prins om ook het volgende te bedenken: ’Als U met Uw officieren weer weggaat nadat ons al deze genade geschonken is, dan zullen we sterven. Ja, als U nu zou vertrekken, nadat U zoveel goeds hebt gedaan en aan ons zoveel barmhartigheid hebt getoond, zal het zijn alsof we nooit vreugde hebben gehad. Onze vijanden zullen dan nog woedender dan eerst onze stad aanvallen! Daarom smeken wij U, Die zo begeerlijk bent in onze ogen en Die de Kracht en het Leven van onze arme stad is: luister naar wat wij van U vragen en kom en woon in ons midden, en laat ons Uw volk zijn.’ De burgers vertellen ook dat ze niet weten of er nog veel spionnen van Diábolus op de loer liggen in Mensziel. Als die er zijn zullen ze, als de Prins de stad verlaat, Mensziel verraderlijk overleveren aan reus Diábolus. ’Wie weet’, zeggen de stadbewoners, ’welke plannen, complotten of ideeën er al in de tussentijd zijn besproken! Het zal vreselijk zijn om weer in de afschuwelijke handen van de reus te vallen. Als het U goeddunkt, accepteer dan ons paleis als Uw woning, van waaruit U ons regeert. Ook mogen Uw mannen intrek nemen in de mooiste en beste huizen die er in de stad zijn en daar hun spullen opslaan.’ De inwoners krijgen nog geen direct antwoord op hun vraag. De Prins vraagt hen: ’Als Ik kom, mag Ik dan alles doen wat Ik wil in de strijd tegen Mijn en uw vijanden? Ja, zult u Mij dan helpen?’ De inwoners erkennen dat ze dat niet weten, omdat zij niet gedacht hadden eens zulke verraders tegen Koning El-Schaddaï te zullen zijn, zoals de afgelopen tijd te zien is geweest. ’Wat zullen wij zeggen tegen onze Heere? Vertrouw niet op Uw volgelingen. Woon in ons kasteel en maak van onze stad een vesting. Zet Uw edele kapiteins en krijgslieden over ons. Overwin ons met Uw liefde en met Uw genade. Dan zult U met ons zijn, zoals op de morgen van de dag dat ons vergeving is bekendgemaakt. Dan zullen wij instemmen met Uw wil en met Uw Woord tegen Uw vijanden strijden.’

Mensziel wil nog één ding zeggen, om de Prins daarna niet meer lastig te vallen. ’Wij kennen de diepte van Uw wijsheid niet. Wie had kunnen denken dat we zoveel goeds en zoets zouden ontvangen uit al de bittere beproevingen die we moesten ondergaan? Heere, geef dat het licht ons voorgaat en Uw liefde ons volgt. Ja, neem ons bij de hand en leid ons door Uw raad. Laat die altijd bij ons blijven. Dat zal het beste zijn voor ons, Uw knechten, en kom naar Mensziel om te doen wat U behaagt. O Heere, kom tot ons om te doen wat U goeddunkt en weerhoud ons ervan om te zondigen. Maak ons tot Uw knechten.’

De belofte van Zijn komst

De Prins antwoordt dat iedereen in vrede terug moet keren naar huis, en zegt: ’Ik zal gewillig doen wat u vraagt. Ik zal Mijn koninklijke tent verlaten en Mijn troepen morgen voor de Oorpoort opstellen om op te marcheren naar Mensziel. Ik zal het kasteel in bezit nemen en u onder het bevel van Mijn soldaten brengen. Ja, Ik zal dingen doen in de stad die in geen enkel land, gebied of koninkrijk onder de hemel gevonden worden.’ Er klinken uitroepen van blijdschap bij de stadbewoners, waarna ze in vrede naar huis terug gaan. Daar vertellen ze aan al hun familieleden en vrienden van het goede dat Immanuël heeft beloofd. ’En morgen’, zeggen ze, ’zal Hij onze stad binnenmarcheren en Zijn intrek in Mensziel nemen, samen met Zijn mannen.’

Vrijmoedigheid verkregen om Zijn komst af te smeken

In het zesde hoofdstuk van ’De heilige oorlog’ vertelt Bunyan over de intocht van Vorst Immanuël in stad Mensziel. Hoewel Mensziel niet gevraagd heeft om door Hem verlost te worden van Diábolus, wil Immanuël wel gevraagd worden om Zijn komst in het hart. Hij komt niet om enige reden in de mens, maar Hij werkt Zelf het gebed waarin gevraagd wordt om Zijn onverdiende, maar zo noodzakelijke komst in de ziel. Daarbij komt Hij niet, zoals een oud gezegde is, óm het gebed, maar óp het gebed.

Een vrijmoedige toegang

Het was de gewoonte van oosterse vorsten om hun scepter toe te reiken ten teken dat hij toestemming gaf een vraag te stellen. En het geschiedde toen de koning de koningin Esther zag, staande in het voorhof, verkreeg zij genade in zijn ogen, zodat de koning den gouden scepter, die in zijn hand was, Esther toereikte, en Esther naderde en roerde de spits des scepters aan (Esth. 5:2, zie ook kantt. 5).

Zo ontvangt de ziel een vrijmoedige toegang in het gebed, om te vragen wat zij op het hart heeft. In Denwelken wij hebben de vrijmoedigheid en den toegang met vertrouwen door het geloof aan Hem (Éf. 3:12).

Zijn komst is noodzakelijk

Hoewel de ziel verlost is van satans heersende macht, is er nog de vrees voor zijn kwellende macht. Hij zal proberen de ziel weer in zijn macht te krijgen. Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, en zullen tekenen en wonderen doen, om te verleiden, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen (Mark. 13:22). Het is daarom nodig dat Christus intrek neemt in het hart, om voor Zijn volk te strijden. ’Uw komst is het, die mijn heil volmaakt’ (Ps. 70:3, ber.). Hartelijk wordt met de door de Heere Jezus geleerde bede Uw Koninkrijk kome (Matth. 6:10; Luk. 11:2) ingestemd. Nee, de ziel kan zich niet beroemen op eigen verdienste. Ons bestaan is verraderlijk en onbetrouwbaar. Want wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn (Dan. 9:18b).

Zijn komst beloofd

De ziel vindt gehoor bij zijn Heere, Die belooft dat Hij zal komen. En snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; zie, Hij komt, zegt de HEERE der heirscharen (Mal. 3:1). Dan kan de ziel niet zwijgen. Iedereen mag het weten: Dat is de stem mijns Liefsten, zie Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen (Hoogl. 2:8).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 maart 2021

De Wachter Sions | 12 Pagina's

De heilige oorlog (68)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 maart 2021

De Wachter Sions | 12 Pagina's