Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waar gaat het om in de liturgie?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waar gaat het om in de liturgie?

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat zingen ‘twee keer bidden’ is, naar het gevleugelde woord van Augustinus, is iets dat in veel gemeenten nogal snel vergeten wordt wanneer het gesprek zich toespitst op het thema ‘muziek in de eredienst’. Niet zelden ontaardt dat gesprek – als het al gevoerd wordt – in moeizame discussies over wat wel en niet ‘mag’. Welke liedbundel(s) gebruiken we wel en niet? Welk(e) instrument(en) tolereren we wel en niet? Uitkomsten van zulke gesprekken zijn meestal nauwelijks verrassend te noemen. Standpunten staan immers van tevoren al vast.

In dit artikel wil ik proberen wat aan de welles-nietes-discussie voorbij te komen. Optimistisch als ik ben, meen ik dat dat echt zou moeten kunnen. Natuurlijk, het vraagt zorgvuldig luisteren, bewust meedenken, wellicht het relativeren van je eigen gelijk. Maar als dat op een manier gebeurt van een gezamenlijke zoektocht naar een gemeenschappelijke focus, naar een gezamenlijke basis, en niemand het idee heeft bij voorbaat 2-0 achter te staan, kunnen er mooie dingen gebeuren.

Die gezamenlijke basis zoek ik in dit artikel in de eerste plaats in een kleine bezinning op de vraag waar het in de liturgie ook alweer om begonnen was. Vervolgens spits ik toe op de rol van muziek en zingen in de liturgie. Ten slotte wil ik enkele dringende kwesties te lijf gaan, in de hoop dat de voorafgaande exercitie ons daarvoor de nodige stof tot nadenken heeft opgeleverd en we iets minder geneigd zijn tot het ter hand nemen van onze traditionele wapens in een dergelijk gesprek.

Wat is liturgie ook alweer?

Het boek waarin Samuel Wells (bij wiens denken ik in dit artikel aansluiting zoek) zijn gedachten over liturgie het meest uitgebreid weergeeft, heeft de veelzeggende titel Gods companions (Oxford 2006, in het vervolg verwijzen de nummers tussen haakjes naar pagina’s van dit boek). Met deze titel maakt Wells meteen al een beslissend statement: ‘Gods companion (metgezel) zijn, dat is het wezen en de bestem ming van de mensheid’ (1). Een companion, zegt hij, is iemand met (com) wie je je brood (panem) deelt. Iemand met wie je op vertrouwde voet staat: een kompaan, een metgezel voor altijd. Daarmee is voor Wells zowel iets gezegd over onze menselijke oorsprong als over onze bestemming. We komen vanuit een situatie waarin we op vertrouwde voet stonden met onze Schepper, ons niet door Hem bedreigd voelden wanneer Hij in de koelte van de avond door de hof van Eden wandelde om met ons te spreken, zoals Genesis 2 het verwoordt. En eens zal er weer een situatie zijn waarin we als mensen diezelfde vertrouwelijke omgang met onze Schepper zullen hebben. Dan is het eschaton aangebroken. Tussen die twee brandpunten speelt het grote gebeuren van de wereldgeschiedenis zich af en daarmee ook de kleine gebeurens van onze individuele levens. Wells zet dus fundamenteel en groots in: bij God. Dat bepaalt zijn denken over de wereldgeschiedenis, over individuele levens, over ethiek en ook over liturgie. Ik vind dat een verademing. Veel spreken en denken over liturgie vertrekken vanuit een andere positie, namelijk onze behoefte. We vinden dingen ‘fijn’ of ‘niet fijn’ en that’s it. Ik betrap mezelf daar net zo goed op. Maar wie tilt het gesprek en ons denken op een hoger plan en herinnert ons aan de kosmische dimensies van ons bestaan en daarmee ook aan de kosmische dimensies van liturgie?

Van Wells leer ik dat de kleine beslissingen die je als gemeente neemt met betrekking tot de liturgie bepaald worden door grote en diepliggende over tuigingen met betrekking tot de vraag Wie God is en van daaruit wie je als gemeente bent. Zelf neemt hij hierin een niet mis te verstaan uitgangspunt: ‘Deze studie is gebaseerd op één fundamentele keuze: Gods oorspronkelijke keuze om nooit anders te zijn dan er voor ons in Christus te zijn’ (1). In het geheel van de wereldgeschiedenis, tussen schepping en eschaton, heeft God op een beslissende manier gesproken: in Jezus Christus. In een ander boek, Improvisation, laat Wells zien dat de keuze van God om Immanuël te zijn, God-met-ons, niet uit de lucht komt vallen maar een beslissend moment is in een veel langere geschiedenis, door hem aangeduid met de aan de toneel wereld ontleende metafoor ‘drama’. Dit drama is een vijfakter, met achtereenvolgens de schepping, Israël, Jezus Christus, de kerk en het eschaton als bedrijven. Stuk voor stuk betreffen deze ‘aktes’ daden van God. Wells’ focus blijft consequent theocentrisch. Het is God die zich naar ons toewendt, die ons ‘zijne vriendschap biedt’ (Ps. 103) en daarbij alles behalve karig is. ‘God geeft zijn volk alles wat het nodig heeft om hem te aanbidden, om zijn vrienden te zijn, om met hem te eten’ (1).

De liturgie is de plek waar dit wordt geoefend, geleerd en gevierd. We komen als gemeente voor Gods aangezicht, belijden onze schuld, ontvangen vergeving, horen het Woord, laten ons op onze juiste plek in het drama zetten, breken het brood, bidden samen, worden gezegend en ten slotte weer heengezonden.

En het zingen dan?

Het verbaast niet dat zingen, in dit kader gedacht, meer is dan een eventueel te missen omlijsting van de preek. Zingen is ‘het belangrijkste levensdoel van alle mensen’ (152). In lijn met Paulus pleit Wells voor het zingen van psalmen, hymnen en geestelijke liederen, waarbij hij een opvallend pleidooi houdt voor de plaats van de psalmen. De psalmen verkennen alle hoogten, breedten, lengten en diepten van het geloofsleven. De psalmisten zijn gepassioneerd, vol vertrouwen, in mystieke vervoering en verwonderd, maar ook brutaal, trots, gegriefd en in vertwijfeling. ‘Maar nooit sentimenteel’ (153). De psalmen schilderen een wereld waarin geen gedachte te erg is om te benoemen, geen gevoel te angstig om uit te drukken.

Voor Wells spelen de psalmen een onmisbare rol in het zelfverstaan van iedere christen. De liturgie ‘plugt ons in’ in het grote kosmische drama van de geschiedenis van God met de mensen. Het zingen van de psalmen verbindt ons met twee onmisbare akten in dat drama: Israël en Jezus Christus, de Messias uit Israël voortgekomen. Met andere woorden: wil de kerk werkelijk kerk zijn en haar plek in Gods kosmische drama op een gelovige en gewetensvolle manier innemen, dan kan ze niet om de psalmen heen. ‘De gemeente zingt het liedboek van Israël keer op keer, niet alleen om steeds weer te leren van het verhaal dat de Psalmen vertellen, maar om geleidelijk aan te worden wat zij zingt, om zelf een menselijke Psalm te worden (153, cursief WPV).

Worden wat je zingt. Dat brengt me bij een volgend punt. Wells is zich er grondig van bewust dat zingen als fysiek-mentale handeling ook werkelijk iets teweegbrengt. Een openingslied in een dienst, bijvoorbeeld, bindt de gemeente die uit alle hoeken en gaten van het dorp, de stad of zelfs de regio naar dezelfde plek is toegekomen bijeen. Goedgekozen liederen op andere plekken in de dienst hebben de kracht om bepaalde aspecten van bijvoorbeeld de schriftlezing, de schuld belijdenis of de verkondiging te onder strepen.

‘Als vreugde, lof en dankzegging echt de ware expressie zijn van wat mensen gelukkig maakt – als mensen echt gemaakt zijn om God voor altijd te verheerlijken en te genieten – dan zou dit moment in de liturgie (het zingen, WPV) het fundament moeten zijn van de christelijke mensvisieʼ (155, cursief WPV).

Dringende kwesties

Maar terwijl je nog wat mijmert over het zingen als het fundament van de christelijke mensvisie belt er iemand op om te klagen over de kwaliteit van het muziekgroepje afgelopen zondag voor in de kerk. Vijf minuten later krijg je een mailtje met de vraag of (hetzelfde!) muziekgroepje voortaan de organist niet gewoon kan vervangen. En voor het slapengaan bel je nog even met die vriend die nog net niet overspannen thuis zit na het invoeren van ritmisch zingen. Want ja, alle fijnzinnige theologie ten spijt, dit zijn ten slotte de dingen waarover het uiteindelijk gaat in veel gemeenten.

Is dit een realiteit waar je je als voorganger of gemeentelid maar gewoon bij neer moet leggen? Of moet je, als het over muziek in de liturgie gaat, er gewoon met gestrekt been ingaan in de hoop dat je voldoende medestanders om je heen weet te verzamelen om je punt te kunnen doordrukken? Of is het misschien toch beter als het hierover gaat de dingen maar gewoon te houden zoals ze altijd waren (waarbij ‘altijd’ zo lang is als het collectieve geheugen terug in de tijd gaat)?

Hoewel ik besef dat elke genoemde optie onder bepaalde omstandigheden zeer verleidelijk is, vrees ik toch dat ze alle drie aan hetzelfde euvel lijden: de goede vragen worden niet gesteld. Er zullen altijd mensen zijn en blijven die iedere verandering toejuichen omdat het een verandering is. Er zullen ook altijd mensen zijn en blijven die iedere verandering afwijzen omdat het een verandering is. Maar zouden we ook verder kunnen komen? Kunnen de gedachten van Wells ons helpen om het gesprek voor alle deelnemers op een hoger plan te tillen? Ik ben ervan overtuigd. Omdat the proof of the pudding the eating is, wil ik deze stelling hieronder proberen te illustreren aan de hand van een aantal dingen die ik om me heen zie gebeuren.

De plaats van psalmen in de liturgie. Psalmen hebben het in veel gemeentes moeilijk. Evangelischen moeten ze niet. In de gemiddelde mainstream protestantse gemeente wordt de dienst weliswaar begonnen met een psalm, maar daarna gaat men zo snel mogelijk over tot de orde van andere genres zodat de suggestie van het verplichte nummer nauwelijks te onderdrukken is. Vraag je naar het ‘waarom’ van deze aversie, dan hoor je al snel dingen als ‘te moeilijk’, ‘te ver van m’n bed’ en ‘al dat geweld’. Wie echter beseft dat liturgie ons ‘inplugt’ in het grote kosmische drama van schepping tot eschaton en beseft dat de psalmen dé liederen van zowel Israël als de Messias van Israël zijn, zou zich wel drie keer achter de oren moeten krabben alvorens de plaats van de psalmen in de liturgie te minimaliseren of zelfs te elimineren. De vraag of (exclusief) psalmminnende gemeentes het op dit punt per definitie beter doen, is echter ook niet bij voorbaat positief beantwoord. In exclusief psalmzingende gemeenten kunnen discussies over zangtempo, (iso)ritmisch zingen of keuze van berijming ongelooflijk hoog oplopen. Ik heb eerlijk gezegd nog nooit meegemaakt dat dit soort discussies vanuit de vreugde en de overvloed om het geschenk dat God ons in de psalmen geeft gevoerd worden, noch dat er op een gemeenteavond iemand opstond die een hartelijk pleidooi voor het zingen van psalmen hield vanuit het verlangen zelf een menselijke Psalm te worden. Kortom: de psalmen verdienen terecht een ruime plek in iedere christelijke liturgie. Maar het gesprek over de vraag welke vormen, berijmingen etc. daaraan het beste dienstbaar zijn, is daarmee niet afgelopen. Integendeel, dat is een fascinerend avontuur dat dan pas begint.

Het gebruik van andere muziekinstrumenten dan het orgel. Hoewel ik een hartstochtelijk liefhebber van orgelmuziek ben en vele goede argumenten kan aandragen voor het gebruik van een orgel in de eredienst, zou ik het alleenrecht van het orgel op een plek in de liturgie werkelijk niet kunnen verdedigen. Liever stel ik de vraag of en zo ja op welke manier het gebruik van een orgel bijdraagt aan het besef dat de liturgie kosmische dimensies heeft. Dezelfde vraag stel ik met betrekking tot het gebruik van piano, viool, basgitaar, drumstel enz. Veel belangrijker is het misschien nog wel om deze vraag te stellen aan de bespelers van al deze instrumenten én aan degenen die menen dat hun zangstem in aanmerking komt voor een rol in de liturgie. Elke zanger of muzikant die dit niet beseft, staat of zit er tot meerdere eer en glorie van zichzelf en als er iets is wat terechte irritatie oproept dan is het dat wel.

Ten slotte

De verschuiving van object naar subject, die zich al eeuwenlang op alle terreinen voortvreet, zit zo diep in ons dat vrijwel niemand het meer ziet. Dat wreekt zich in bijna álle discussies over liturgie en muziek in de eredienst. Laten we stoppen met het overal in de kerk keurige rondjes dansen rondom onze, al dan niet in eigen ogen rechtzinnige en zeer vanzelfsprekende totems. ‘Aanbidden betekent erkennen dat als je Gods metgezel bent je deel uitmaakt van een ongelijke relatie. God is soeverein en heeft ons niet nodig, toch is Hij voortdurend op zoek naar een relatie en onophoudelijk barmhartig’ (9). Met ietsje meer besef daarvan zouden we God en onszelf een geweldige dienst bewijzen.

Ds. W.P. Vermeulen is predikant van de Jacobikerk (PKN) te Utrecht

‘Veel spreken en denken over liturgie vertrekken vanuit een andere positie, namelijk onze behoefte’

‘De goede vragen worden niet gesteld’

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 2020

De Wekker | 28 Pagina's

Waar gaat het om in de liturgie?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 2020

De Wekker | 28 Pagina's