Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Deuteronomium: God leren vrezen door de maaltijd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Deuteronomium: God leren vrezen door de maaltijd

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De HEERE geeft ons Zijn geboden ‘opdat wij Hem zouden vrezen, alle dagen dat wij op de aardbodem zullen leven’ (4: 10), zo is de basis van Deuteronomium. Dat geldt ook voor ons eten. God vrezen doodt namelijk onze gulzigheid en brengt ons vrolijk aan de maaltijd, zo leert Deuteronomium 14. Wat een bevrijdend geluid, midden in de slavernij van ons moderne consumentisme!

Wanneer wij de Heere willen vrezen, Hem willen dienen en eren, dan denken we voornamelijk aan de kerkdienst op de zondag. Daar laat de Heere zich ontmoeten in Zijn huis, en leren wij Hem vrezen. Maar hoe vrezen we de Heere in ons verdere dagelijkse leven? Juist rond voedsel ervaren we dan een grote verlegenheid. Enerzijds zouden we juist een grote vrijmoedigheid moeten ervaren om de Heere te vrezen door ons voedsel, want hoe veel en gevarieerd valt er niet te eten in onze tijd? Maar daar zit anderzijds juist de verlegenheid. Want ligt er niet een schaduw over die veelheid en variatie? We zien de afgelopen jaren meer en meer in dat onze eetgewoontes besmet zijn door een consumentisme waarin het gaat om altijd maar meer, ten koste van de ander. Aan onze welvaartsmaatschappij met haar ongekende mogelijkheden wat betreft voedsel ligt een hedonisme, een hebzucht ten grondslag die niets te maken heeft met het vrezen van de Heere. En in het bijzonder op wereldschaal wordt ons duidelijk: de rekening van onze hoge welvaartsstandaard wordt betaald door de derde wereld, en het milieu brengen we onherstelbare schade toe.

We lopen door de supermarkt, en alleen al om een reep chocolade te kopen kun nen we kiezen uit meer dan vijftig pro ducten. Kunnen we God eren door onze chocolade, daar waar zelfs Tony’s Choco lonely ons niet kan garanderen dat deze reep volledig slaafvrij is? Maar wat moeten we dan? We kunnen toch niet stoppen met eten?

De wet op de tienden

God weet van onze zonde. God maakte in het Oude Testament al bekend: alles wat we zonder God doen, ook ons eten, is zonde. En de zonde maakt kapot. Eten buiten God om betekent onherroepelijk vervreemding van de Gever, slavernij in plaats van vrijheid, en een blijvende honger. ‘Men kan niet leven bij brood alleen’ (Deut. 8: 3). In Deuteronomium is er daarom sprake van de wet op de tienden. Dit was een bekend verschijnsel in het Oude Oosten: het geven van je tienden. Men kende het hoofdzakelijk als wet tussen burger en koning. In Deuteronomium 14 echter stelt de HEERE de wet op de tienden in als een regel tussen het volk en God. Het land en zijn opbrengst is niet van de koning maar van de HEERE. En dus moet Israël jaarlijks een tiende deel van de opbrengst van het land, en ook van de dieren, aan God schenken: ‘Van heel de opbrengst van uw zaad, wat het veld jaar op jaar voortbrengt, moet u getrouw het tiende deel geven.’ Hier ligt de basis voor ons omgaan met eten: ons voedsel is opbrengst van wat God gegeven heeft. Ons brood en ons vlees zijn niet van ons, maar een genadige gave van God. Want: ‘De aarde is van de HEERE en al wat zij bevat’ (Psalm 24: 1).

De wortel van het kwaad wat betreft ons eten, is dat wij ons heer en meester wanen van deze aarde. Door middel van intensieve landbouw halen wij het maximale uit de Nederlandse landbouwgrond, want daar hebben wij recht op. Het is immers ons eigen land. Maar wij vergeten dat de aarde van de HEERE is, en al wat zij bevat. Koffie- en cacaobonen zijn een gave van God, en daarom van onschatbare waarde. Toch zien wij ze niet als gave maar als recht en dus kopen we ze gulzig voor de laagst mogelijke prijs. Het doet denken aan de Israëlieten die gulzig van de kwartels eten, wat de toorn van de HEERE deed ontbranden, en velen stierven (Num. 11: 33-34; Psalm 78: 26v.).

Dit te beseffen wekt ootmoed op. Ons voedsel is niet een vanzelfsprekend recht, maar een genadige gave van God. Alleen dit besef doodt gulzigheid.

God vrezen is genieten

Wanneer Israël zijn tienden aan de HEERE moet geven, ligt het in de lijn van de verwachting dat die tienden geofferd moeten worden op het altaar, of als inkomen mogen dienen voor de Levieten, die immers zelf geen land hebben. Hier gebeurt echter iets bijzonders. We lezen: ‘Voor het aangezicht van de HEERE, uw God, op de plaats die Hij zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen, moet u de tienden van uw koren, van uw nieuwe wijn en van uw olie, en de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee eten, om de HEERE, uw God, te leren vrezen, alle dagen’ (vers 23). Israël moet jaarlijks naar Jeruzalem trekken om de tienden aan God te geven, en: de HEERE geeft het Israël direct weer terug! God wil namelijk dat Israël Hem leert vrezen in het eten van de maaltijd. Men moet het eten ‘voor het aangezicht van de HEERE’ en dat betekent: rond de tempel. In de tempel zelf, in het heilige en het heilige der heiligen, mocht het volk niet komen, maar daaromheen, op het plein, daar moeten tafels aangericht worden zodat het meegebrachte eten kan worden opgegeten.

En dan moet het een heerlijke maaltijd zijn. Dat blijkt iets verderop, als er uitgelegd wordt dat je ook geld mag meenemen naar Jeruzalem: ‘Daar moet u dat geld besteden aan alles wat uw ziel verlangt: runderen en kleinvee, wijn en sterke drank, ja, alles wat uw ziel maar wenst. Dan kunt u daar eten voor het aangezicht van de HEERE, uw God, en u verblijden, u en uw gezin’ (vers 26). Vers 23 spreekt van tienden ‘van uw koren, van uw nieuwe wijn en van uw olie’ en deze drie stonden juist symbool voor de weldaad van de landbouw. En vers 26 spreekt van ‘wijn en sterke drank’, wat staat voor vreugde. Om zo dus ‘de HEERE, uw God, te leren vrezen, alle dagen’.

God leren vrezen door te eten in de kerk, voor Gods aangezicht. God leren vrezen, door te beseffen dat Hij op je bord kijkt terwijl je eet. Zo wil God onze gulzigheid bekeren. Nu hebben we voor in de kerk al een tafel staan, waar minstens vier keer per jaar de maaltijd van de Heere gehouden wordt, het Heilig Avondmaal. Om nu aan diezelfde tafel met bid- en dankdag een vreugdevolle, rijke maaltijd aan te richten, zo voor in de kerk, dat ervaren wij misschien als ongepast. Dat schendt de heiligheid van de kerk en het sacrament. Toch is voor Israël vreugde en overvloed geen inbreuk op de heiligheid. God leert ons Hem te vrezen aan het Heilig Avondmaal, Hij leert ons Hem te vrezen aan een feestmaal. Bij het Heilig Avondmaal neemt Jezus het brood en geeft het Zijn discipelen. In Deuteronomium neemt God de tienden, en geeft het aan de gever terug. In beiden staat Zijn genade centraal.

De Nederlandse Geloofsbelijdenis be lijdt dat God rekening houdt met onze onbevattelijkheid en zwakheid en daarom de sacramenten heeft ingesteld (art. 33). Heeft God zo niet op eenzelfde wijze in het Oude Testament de wet op de tienden gegeven? En zou vandaag een maaltijd vóór in de kerk, op bid- en dankdag, niet een krachtig teken zijn dat ons eten wil hervormen, wil bekeren?

Een leerproces

Dat God met onze onbevattelijkheid en zwakheid rekening houdt, blijkt ook uit de formulering in Deuteronomium. Er wordt opvallend gesproken over het ‘leren vrezen van de HEERE’ in de gave van dit gebod. Het is voor Israël een leerproces geweest om te komen tot een vrezen van de HEERE, tot in het eten toe. Dit is ook duidelijk merkbaar in onze tijd. Rond thema’s als duurzaamheid, ‘consuminderen’, fair trade of biologisch eten hangt nu nog een moralistische sfeer. Het dreigt een nieuwe wet te worden. Maar de Heere wil ons leren, oefenen, om deze noodzakelijke thema’s op een goede manier te integreren in de gereformeerde theologie.

Om een eerste aanzet te geven: nu wordt ons ‘rentmeesterschap’, ons omgaan met de schepping, meestal besproken als onderdeel van het grotere thema ‘God de Schepper’, aan het begin van de geloofsleer (Catechismus zondag 9). En dan hangt het er een beetje bij, als iets wat wij moeten gaan doen, nog voor er over verlossing en heiliging is gesproken. Maar zal rentmeesterschap niet besproken moeten worden onder het thema van de genade van Christus, en bij de genadegaven die Hij door Zijn Geest geeft? Bijvoorbeeld bij Catechismus zondag 32, waar gesproken wordt over ‘Christus, die ons door Zijn Heilige Geest tot Zijn evenbeeld vernieuwt, opdat wij met geheel ons leven aan God dankbaarheid bewijzen (…)’. Te denken valt dan aan Galaten 5, waar ‘zelfbeheersing’ als een van de vruchten van de Geest wordt benoemd, als middel om ons consumentisme in te dammen. Op deze wijze moet dit thema ook een vaste plek gaan krijgen in het gereformeerde geloof. Er is door het werk van Christus bekering mogelijk in ons eten, van gulzigheid tot vreugde, door het werk van de Heilige Geest. Dit thema zal zeker een plek moeten krijgen in ons geloofsleven, gevoed door de (leer)diensten in de kerk. ‘Opdat wij Hem zouden vrezen, alle dagen dat wij op de aardbodem zullen leven’ (4: 10).

God het laatste woord

De wet op de tienden richt, samen met andere wetten, de economie van Israël in. Een economie van rentmeesterschap binnen het kader van het verbond. Het probleem in onze tijd is dat ons land als geheel zich niet aan deze regels wil onderwerpen en niet wil leven in het verbond met de HEERE. Christenen vormen een minderheid in Nederland. Dat betekent dat er wel persoonlijk bekering mogelijk is van onze gulzigheid tot een vreugdevol eten en zo een vrezen van God. Maar daardoor wordt de economie van het (inter)nationale consumentisme nog niet bekeerd. Namelijk een kapitalistisch systeem dat altijd uit is op groei en dat een welvaartsmaatschappij overeind wil houden, ten koste van armere landen. En dus liggen er nog steeds meer dan vijftig soorten chocolade in de schappen, en raakt de schepping in een schrikbarend tempo uitgeput. Dat maakt moedeloos. Want hier ligt in de eerste plaats een verantwoordelijkheid voor de overheid. We mogen daarom christelijke politieke partijen bevragen op hun standpunten hierover. En waar mogelijk invloed uitoefenen, in ieder geval door het uitbrengen van onze stem bij verkiezingen.

Wanneer we op landelijk of mondiaal niveau echter geen bekering zien, komen we toch weer uit bij Psalm 24: 1: ‘De aarde is van de HEERE en al wat zij bevat’. Deze belijdenis bevat naast een aansporing namelijk ook een belofte. De belofte dat de HEERE Zijn wereld in stand houdt, tot de komst van de nieuwe hemel en aarde, waarop gerechtigheid woont. Een belofte die God aan Noach al gegeven heeft (Gen. 9: 9-11). In de tussentijd worden we aangespoord om persoonlijk en als kerk de Heere te vrezen in ons eten. Waar we politiek invloed hebben moeten we die gebruiken maar vervolgens moeten we rusten in de zekerheid dat God zelf het laatste woord zal hebben over onze wereld. Zo blijft er hoop, waar anders teleurstelling of verbittering gaat overheersen. Al wankelt de aarde, dan nog roept Psalm 46 op: ‘Kom, zie de daden van de HEERE, die schrikbarende dingen op de aarde aanricht; geef het op en weet dat Ik God ben; Ik zal geroemd worden op de aarde’. Verantwoordelijkheid blijft samengaan met hoop. God heeft het laatste woord, en Zijn rijk zal komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 maart 2021

De Wekker | 24 Pagina's

Deuteronomium: God leren vrezen door de maaltijd

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 maart 2021

De Wekker | 24 Pagina's